ECLI:NL:GHSGR:2010:BM3222

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.034.336-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publiciteit en opsporingsberichtgeving betreffende leden van een kerkgenootschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, hebben appellanten, bestaande uit een individu en het kerkgenootschap De Orde der Transformanten, een hoger beroep ingesteld tegen de Staat der Nederlanden en de Algemene Omroepvereniging AVRO. De zaak betreft een uitzending van het televisieprogramma 'Opsporing Verzocht', waarin leden van de Orde in verband werden gebracht met een aanslag op een persoon. De appellanten vorderden rectificatie van de uitzending, staking van de online beschikbaarheid van de informatie en een voorschot op schadevergoeding van € 50.000,--. De voorzieningenrechter had deze vorderingen afgewezen, met de overweging dat het Openbaar Ministerie (OM) een ruime beleidsvrijheid heeft bij het inzetten van opsporingsmiddelen en dat de uitzending niet onrechtmatig was, aangezien de naam van de individuele appellant niet was genoemd en er voldoende aanwijzingen waren die leden van de Orde in verband brachten met de aanslag.

In hoger beroep hebben de appellanten grieven ingediend tegen de afwijzing van hun vorderingen. Het hof heeft de overwegingen van de voorzieningenrechter bevestigd en geoordeeld dat de appellanten niet hebben aangetoond dat de uitzending onrechtmatig was. Het hof benadrukte dat het OM een zwaarwegend opsporingsbelang had en dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims van onrechtmatige publiciteit. De vorderingen van de appellanten zijn derhalve afgewezen, en het hof heeft de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van de Staat toegewezen.

De uitspraak van het hof bevestigt de noodzaak van een zorgvuldige afweging tussen het recht op privacy en de belangen van de opsporing, waarbij het hof oordeelde dat de belangen van de Staat in dit geval zwaarder wogen dan die van de appellanten. De beslissing van de voorzieningenrechter werd bekrachtigd, en de appellanten werden in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.034.336/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 330929/ KGZA 09-217
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 4 mei 2010
inzake
1. [Naam],
wonende te […], gemeente […],
hierna te noemen: [X],
2. het kerkgenootschap DE ORDE DER TRANSFORMANTEN,
gevestigd te Hoeven, gemeente Halderberge,
hierna te noemen: de Orde,
tezamen te noemen: [appellanten],
appellanten,
advocaat: mr. I.N. Weski te Rotterdam,
tegen
1. DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie, Openbaar Ministerie),
zetelend te 's-Gravenhage, en
2. ALGEMENE OMROEPVERENIGING AVRO,
gevestigd te Hilversum,
geïntimeerden,
advocaat: mr. C.M. Bitter te 's-Gravenhage.
Het hof zal geïntimeerden tezamen en geïntimeerde sub 1 telkens aanduiden als "de Staat" (enkelvoud), tenzij dit aanleiding kan geven tot verwarring. In dat laatste geval zal het hof spreken van geïntimeerde sub 1 respectievelijk geïntimeerde sub 2 of Avro.
Het geding
De bij tussenarrest van 30 juni 2009 gelaste comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 16 september 2009. Voor de gang van zaken tot dan toe wordt verwezen naar dit tussenarrest. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt. De Staat heeft de in de appeldagvaarding opgenomen grieven bestreden bij memorie van antwoord (met een productie). Hierop hebben partijen ieder nog schriftelijke pleitnotities overgelegd. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De in het bestreden kort geding vonnis van 12 mei 2009 in rechtsoverweging 1 (1.1 t/m 1.8) opgenomen feiten zijn niet betwist, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2. Kort en zakelijk weergegeven gaat in deze zaak, voor zover thans van belang,om het volgende.
(2.1) De Orde is een christelijke geloofsgemeenschap. Zij telt ongeveer 70 leden van wie de meesten in Hoeven wonen. [X] is lid van deze Orde.
(2.2) Op 2 augustus 2008 is de heer […] (verder: […]) op klaarlichte dag op straat beschoten en daarbij tweemaal geraakt (verder: de aanslag). [Y] heeft de aanslag, die hij heeft overleefd, direct in verband gebracht met de Orde. Op 12 september 2008 zijn [X] en de heer […] (verder: […]), eveneens lid van de Orde, als verdachten aangehouden. Zij hebben tot 5 juni 2009 in voorarrest gezeten.
(2.3) Op 9 december 2008 is in het televisieprogramma Opsporing Verzocht, uitgezonden door de Avro, aandacht besteed aan de aanslag. Daarbij zijn leden van de Orde in verband gebracht met de aanslag.
De politie heeft toen een signalement van de schutter verschaft en aangegeven dat de politie de beschuldigingen van het slachtoffer is gaan uitzoeken, hoewel uiteraard rekening werd gehouden met alle mogelijke scenario's. Daaraan werd toegevoegd dat er echt belangrijke aanwijzingen waren die wezen in de richting van leden van de Orde, te weten:
(a) Het feit dat het slachtoffer de Orde als dader heeft genoemd.
(b) Een in de buurt gesignaleerde rode Toyota Corolla, die op naam stond van een van de aangehouden leden van de Orde.
(c) Een lichtkleurige bestelwagen, vermoedelijk een Citroën Jumpy, waarin de schutter was gevlucht.
(d) De ontdekking van een volgsysteem (baken) onder een van de auto's van het slachtoffer, welk baken met batterijen bleek te zijn aangeschaft door opnieuw een lid van de Orde.
Dit televisieprogramma is een tijd lang te zien geweest op de website van Opsporing Verzocht, maar is inmiddels (vóór 1 september 2009) van de site afgehaald.
3. [appellanten] vorderen wegens onrechtmatig handelen van de Staat en de AVRO, zakelijk weergegeven,
- rectificatie, op straffe van een dwangsom;
- staking van het online aanbieden van deze informatie, op straffe van een dwangsom,
- een voorschot op de schadevergoeding van € 50.000,--.
4. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen. Daartoe is onder meer als volgt overwogen, kort weergegeven.
(i) Het OM heeft het vervolgingsmonopolie en daarom een ruime beleidsvrijheid bij het inzetten van opsporingsmiddelen. Deze inzet moet de voorzieningenrechter in beginsel respecteren en is in beginsel toetsbaar door de strafrechter. Slechts indien het OM in redelijkheid niet tot het aanwenden van het opsporingsmiddel/de opsporingsberichtgeving had kunnen komen of hij het middel op een manier heeft ingezet waartoe hij in redelijkheid niet had kunnen komen, is mogelijk een rol voor de voorzieningenrechter weggelegd.
(ii) Gelet op de aard van het programma dat informatieverkrijging in een strafzaak ten doel heeft, ligt het voor de hand dat bij het stellen van vragen aan het publiek, aansluiting wordt gezocht bij de tot dan toe aangetroffen onderzoeksresultaten. Begrijpelijk is dat het OM daarbij een selectie maakt. De vraag of rectificatie geboden is ligt, zoals ook is op te maken uit Aanwijzing opsporingsberichtgeving"(2004A010) van het College van procureurs-generaal (verder: de Aanwijzing), in het spanningsveld tussen het zwaarwegende opsporingsbelang enerzijds en het recht op privacy en de daaraan gekoppelde bescherming van de eer en goede naam en de persoonlijke levenssfeer anderzijds.
(iii) Of de gestelde eenzijdigheid van het opsporingsonderzoek tot gevolg heeft dat [X] geen kans meer heeft op een eerlijk proces is in beginsel ter beoordeling van de strafrechter.
(iv) Nu de naam [X] overigens niet in de uitzending is genoemd en hij voorts geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de uitzending desalniettemin onrechtmatig zou zijn, ontberen zijn vorderingen enige grond.
(v) De Staat heeft in deze zaak een zwaarwegend opsporingsbelang.
(vi) Uit het deels overgelegde strafdossier lijken vooralsnog voldoende aanwijzingen te bestaan die leiden in de richting van betrokkenheid van leden van de Orde, zodat het niet onbegrijpelijk is dat het strafrechtelijk onderzoek onder meer in deze richting plaatsvindt.
(vii) Voor zover de Orde heeft willen betogen dat de huidige opsporingsberichtgeving een eenzijdig opsporingsonderzoek oplevert, heeft ook hier te gelden dat een voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter daarover in beginsel niet past. Hier doet niet aan af dat uit het strafdossier blijkende aanwijzingen in een andere richting eveneens onderzocht moeten worden. Het OM heeft immers een ruime beleidsvrijheid hoe zijn onderzoek vorm te geven.
(viii) Het opsporingsbelang van de Staat weegt, voorlopig oordelend, in dit geval zwaarder dan het belang van [appellanten]. De Staat heeft niet onrechtmatig gehandeld, zodat de vorderingen zullen worden afgewezen.
(ix) De beantwoording van de vraag of AVRO zelfstandig verantwoordelijk is voor de inhoud van de uitzending kan daarom in het midden blijven.
5. [appellanten] zijn met twee grieven tegen deze beslissing opgekomen.
Grief 1 bevat de klacht dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet is ingegaan op de door [appellanten] gestelde onjuiste en suggestieve weergave van de feiten in de betreffende uitzending.
Grief 2 bevat de klacht dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de Staat heeft gehandeld binnen de toetsingsmaatstaf van de Aanwijzing en dat het Openbaar Ministerie heeft gehandeld binnen zijn vervolgingsmonopolie en binnen de hem dientengevolge toekomende beleidsvrijheid.
6. De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
7. Het hof overweegt als volgt.
De overwegingen van de voorzieningenrechter, zoals zakelijk weergegeven in rechtsoverweging 4(i), 4(ii), 4(iv), 4(v) en 4(ix) zijn niet bestreden zodat het hof van de juistheid hiervan uitgaat.
Uitgangspunt dient dan ook te zijn dat de voorzieningenrechter slechts een beperkte toetsing toekomt ter beantwoording van de vraag of rectificatie geboden is, nu het vervolgingsmonopolie bij het OM berust, het OM een ruime beleidsvrijheid heeft bij de beantwoording van de vraag welk opsporingsmiddel zal worden ingezet en nu het OM ook bevoegd is een selectie van het strafdossier te maken. Zoals [appellanten] terecht aanvoeren is de beleidsvrijheid van het OM daarbij niet onbeperkt. Dit is ook niet in geschil en heeft de voorzieningenrechter ook niet overwogen. Evenmin heeft de voorzieningenrechter overwogen dat slechts het strafproces de plaats is voor sancties op het te lichtvaardig toepassen van opsporingsmiddelen, mochten [appellanten] dit blijkens hun toelichting op grief 2 hebben willen betogen. Eventuele grieven hiertegen berusten op een onjuiste lezing van het bestreden vonnis en worden daarom verworpen.
8. Naar het hof overigens uit de grieven 1 en 2 en de toelichting daarop begrijpt, klagen [appellanten] in de kern erover dat bij de betreffende uitzending sprake is geweest van een te suggestieve, smadelijke, eenzijdige en disproportionele presentatie in de richting van de Orde, althans haar leden, leidend tot een onevenwichtige waarheidsvinding en onjuiste belangenafweging. Deze grieven worden verworpen, waartoe het hof het volgende overweegt.
9. Niet wordt betwist dat het gekozen opsporingsmiddel (Opsporing Verzocht) in dit geval toelaatbaar was. Slechts de inhoud ervan wordt aangevallen.
De in rechtsoverweging 2.3 weergegeven aanwijzingen, die het OM op het moment van de uitzending had, kunnen bijna allemaal, zeker in samenhang bezien, worden uitgelegd als wijzend in de richting van een of meer leden van de Orde. Zelfs al zou (deels) een andere uitleg (met betrekking tot de verklaring van het slachtoffer, het signalement, de Toyota en de Citroën) mogelijk zijn, dan nog blijft er voldoende over. Het baken onder de auto van het slachtoffer en de aanschaf ervan door [X] zijn in beginsel zeer belastend, zodat redelijkerwijs ook de overige aanwijzingen door het OM daarmee in verband kunnen zijn gebracht. Het hof is dan ook van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het OM in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet tot de (selectie van de) betreffende opsporingsberichtgeving heeft kunnen komen, zeker gelet op de ernst van het strafbare feit.
10. Zoals in het voorgaande reeds aangegeven heeft de voorzieningenrechter bij de beoordeling van het onderhavige geschil slechts een beperkte beoordelingsmarge en gaat het daarbij niet om waarheidsvinding in het strafproces, maar om de vraag of het OM onrechtmatig handelt door het betreffende opsporingsmiddel op deze manier in te zetten. Van disproportionaliteit daarbij in die zin dat rectificatie moet volgen, is niet gebleken. Evenmin van (te) lichtvaardige blootstelling aan publieke verdachtmaking, zeker niet wanneer dit belang wordt afgezet tegen het zwaarwegende belang van de strafvervolging in deze ernstige zaak. Van schending van het recht op privacy of godsdienstvrijheid is niet gebleken. Voor de volledigheid wordt hieraan toegevoegd dat er bovendien sprake was van door de strafrechter getoetst voorarrest van twee leden van de orde, hetgeen de verdenking versterkt.
11. De slotsom dient dan ook te zijn dat de vorderingen terecht zijn afgewezen door de voorzieningenrechter en dat het bestreden vonnis bekrachtigd moet worden met veroordeling van [appellanten] in de kosten van deze procedure.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Staat begroot op € 313,-- aan verschotten en € 2.682,-- aan salaris advocaat;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, M.A.F. Tan-de Sonnaville en J.C.N.B. Kaal en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2010, in aanwezigheid van de griffier.