ECLI:NL:GHSGR:2010:BM3055

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-003499-09
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en kennisgeving door CBR

In deze zaak heeft de verdachte bezwaar ingediend tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De verdachte stelde dat hij niet op de hoogte was van deze ongeldigverklaring, omdat hij geen kennisgeving had ontvangen van het CBR. Het hof heeft echter vastgesteld dat de wet geen schorsende werking toekent aan de indiening van een bezwaarschrift. Volgens artikel 132, lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994 is het CBR verplicht om onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs over te gaan. De verdachte had dus redelijkerwijs moeten weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.

De verdachte ontving op 14 december 2007 een brief van het CBR waarin hem werd meegedeeld dat hij verplicht was deel te nemen aan een Educatieve Maatregel Alcohol (EMA). In deze brief werd ook vermeld dat als hij niet zou betalen of niet zou verschijnen, zijn rijbewijs ongeldig verklaard zou worden. Het hof concludeert dat de verdachte, ondanks zijn verweer, niet verschoonbaar heeft gehandeld en dat hij op de hoogte had moeten zijn van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, met een voorwaardelijke straf van 5 dagen hechtenis bij niet-betaling. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor verkeersdelicten. Het hof heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte sinds het bewezenverklaarde feit geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd en de EMA-cursus heeft gevolgd en afgerond.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003499-09
Parketnummer: 10-821349-08
Datum uitspraak: 25 maart 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 3 juli 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1949 te [geboorteplaats] (Suriname),
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 11 maart 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 september 2008 te Rotterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten alle categorieën, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [straat], als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde veroordeeld tot taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, alsmede tot een geldboete van € 380,-, subsidiair zeven dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 september 2008 te Rotterdam terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten alle categorieën, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [straat], als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Bewijsoverweging en strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd -kort gezegd- dat de verdachte behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) de verdachte nimmer in kennis heeft gesteld van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De verdachte verkeerde dan ook op
20 september 2008 in onwetendheid omtrent de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, zodat zijn tenlastegelegde handelen verschoonbaar is.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft in hoger beroep aangegeven dat hij een brief gedateerd 14 december 2007 van het CBR heeft ontvangen waarin hem wordt medegedeeld dat het CBR besloten heeft tot het opleggen van een Educatieve Maatregel Alcohol (hierna: EMA). Deze brief die door de raadsman van de verdachte aan het hof is overgelegd, bevat voorts de mededeling dat verdachte verplicht is aan de EMA mee te werken en dat de betaling van de kosten hiervan binnen tien weken ontvangen moet zijn. Tevens wordt in die brief aan verdachte kenbaar gemaakt dat wanneer hij niet betaalt of wanneer hij zonder geldige reden niet op de EMA verschijnt, het CBR zijn rijbewijs ongeldig zal verklaren.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte een bezwaarschrift gedateerd 18 januari 2008 overgelegd waarin door dezelfde raadsman namens verdachte bezwaar wordt aangetekend tegen bovengenoemd besluit van het CBR.
Het hof stelt echter vast dat de wet geen schorsende werking toekent aan de indiening van het bezwaarschrift en dat krachtens artikel 132, lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994 en de daaraan verbonden regeling het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs dient te besluiten.
Bij de processtukken bevindt zich tevens een brief d.d. 8 maart 2010 afkomstig van de manager divisie Vorderingen van het CBR, gericht aan het arrondissementsparket Den Haag waarin wordt medegedeeld dat het besluit van het CBR tot ongeldigverklaring d.d. 14 maart 2008 aangetekend is verzonden en dat de aangetekende brief retour is gekomen met de mededeling: niet afgehaald.
Uit het bovenstaande concludeert het hof allereerst dat verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Daarnaast concludeert het hof dat verdachte (met bijstand van zijn rechtsgeleerde raadsman) niet verschoonbaar heeft gehandeld. Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt dan ook verworpen.
Ook overigens zijn geen andere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, alsmede tot een geldboete ten bedrage van € 380,-, subsidiair zeven dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 februari 2010, is de verdachte eerder veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder voor het plegen van verkeersdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het feit dat het bewezenverklaarde is gepleegd in 2008 en dat sedertdien bijna twee jaren zijn verstreken zonder dat de verdachte zich wederom schuldig heeft gemaakt aan het plegen van enig strafbaar feit. Voorts heeft het hof acht geslagen op het feit dat de verdachte de EMA-cursus heeft gevolgd en begin 2009 heeft afgerond.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het hem tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van € 250,- (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 5 (vijf) dagen.
Beveelt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht, mr. T.E. van der Spoel en mr. N.C. van Bellen, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 maart 2010.
Mr. N.C. van Bellen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.