GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Zevende kamer
Uitspraak: 28 april 2010
Zaaknummer: HV 200.053.216/01
Zaaknummer eerste aanleg: 192585/09-3718
in de zaak in hoger beroep van:
1. MICHAEL VAN FRAASSEN,
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: Van Fraassen,
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GARAGEBEDRIJF VAN FRAASSEN B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder te noemen: Garagebedrijf Van Fraassen,
appellanten,
advocaat: mr. J. van Schaik,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HALA ZEELAND B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder te noemen: Hala,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HAMAR TOURING B.V., mede handelende onder de naam TOURINGCARBEDRIJF VAN FRAASSEN en VAN FRAASSEN TRAVELLING,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder te noemen: Hamar of Touringcarbedrijf Van Fraassen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HWGO B.V., mede handelende onder de naam TCR,
gevestigd te [vestigingsplaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TCR (TAXICENTRALE [vestigingsnaam]) B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid H&H WAGENPARKBEHEER B.V.,
mede handelend onder de naam TCR [vestigingsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerders in hoger beroep,
advocaat mr. J.J.R. Albicher.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1. Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Middelburg, sector kanton, locatie Middelburg, van 10 december 2009, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
1.2. In deze beschikking is het verzoek van Van Fraassen en Garagebedrijf Van Fraassen om verweerders te veroordelen hun handelsnaam zodanig te wijzigen dat daarin in elk geval niet voorkomt/voorkomen het woord/de woorden ‘Van Fraassen’ noch woorden/ letterverbindingen die daarmee in hoofdzaak overeenstemmen, zulks op straffe van het verbeuren van dwangsommen en met veroordeling van verweerders in de kosten, afgewezen en is het tegenverzoek, strekkende appellanten hoofdelijk te verbieden om direct of indirect de naam ‘Van Fraassen’ in welke combinatie dan ook, nog langer als handelsnaam of onderdeel van een handelsnaam in de branche van touringcarbedrijven en/of personenvervoer en het verzorgen van (bus)reizen te gebruiken of te doen gebruiken zulks op straffe van verbeurte van dwangsommen, met veroordeling van appellanten in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad, toegewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met bijlagen, in gekomen ter griffie op 8 januari 2010, hebben Van Fraassen en Garagebedrijf Van Fraassen verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw recht doende, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van appellanten alsnog toe te wijzen en het tegenverzoek van verweerders alsnog af te wijzen, met veroordeling van verweerders in de kosten.
2.2. Verweerders hebben een verweerschrift met bijlagen ingediend dat bij het hof is binnengekomen op 23 februari 2010.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 april 2010. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- Van Fraassen, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heren [X.] en [Y.], namens verweerders, bijgestaan door hun advocaat.
De advocaat van verweerders heeft bij die gelegenheid een pleitnota overgelegd waarin is gereageerd op de nader overgelegde producties.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- producties, overgelegd door Van Fraassen, bij het hof binnengekomen op 24 maart 2010;
- het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg;
- een ondertekende brief van mevrouw [Z.] d.d. 23 maart 2010, overgelegd ter zitting door de advocaat van Van Fraassen.
3.1. Het gaat in deze zaak om een geschil over het gebruik van de handelsnamen Touringcarbedrijf Van Fraassen en Van Fraassen Travelling.
3.2. Grief 1
Deze grief heeft betrekking op de door de kantonrechter vastgestelde feiten. Appellanten stellen dat, anders dan de kantonrechter overwoog in rov. 11.1.3 van de bestreden beschikking, Garagebedrijf Van Fraassen niet is één van de twee besloten vennootschappen waarin de oorspronkelijke eenmanszaak is omgezet. De twee vennootschappen zijn na elkaar opgericht.
3.2.1. Voor zover hier van belang stelt het hof het volgende vast.
Van Fraassen is in 1929 opgericht. De onderneming (een familiebedrijf) is in 1964 ingebracht in N.V. Gebr. van Fraassen & Zonen, en later, in 1973, omgezet in Garagebedrijf Van Fraassen B.V. In 1991 is opgericht de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Touringcarbedrijf Van Fraassen B.V. Beide vennootschappen maakten deel uit van dezelfde holdingstructuur (Holding Gato-88 B.V. was enig aandeelhouder). Touringcarbedrijf Van Fraassen B.V. is bij vonnis van de rechtbank Middelburg van 21 juli 2009 in staat van faillissement verklaard met aanstelling van mr. M.J.F. Sul als curator. Verweerders hebben onder meer de handelsnaam ‘Touringcarbedrijf Van Fraassen’ van de curator gekocht.
3.2.2. Het hof gaat uit van deze feiten. Appellanten hebben geen belang bij hun grief 1 omdat, ook als van deze feiten wordt uitgegaan, zulks niet leidt tot een andere beslissing.
3.3.1. Deze grief heeft betrekking op hetgeen werd overwogen in rov. 11.1.3 van de bestreden beschikking, waarin de kantonrechter het beroep op artikel 5 Handelsnaamwet (verder: Hnw) afwijst, voor zover in die overweging is geoordeeld dat de handelsnaam ‘Touringcarbedrijf Van Fraassen’ tot de vennootschap onder die naam behoort en dat niet is gebleken dat die handelsnaam slechts ter beschikking is gesteld.
3.3.2. Appellanten stellen dat die handelsnaam, waarvan de naam ‘Van Fraassen’ het onderscheidende deel uitmaakt, op geen enkele moment is overgedragen aan de vennootschap ‘Touringcarbedrijf Van Fraassen B.V.’.
3.3.3. Naar het oordeel van het hof faalt de grief. Aan de later gefailleerde vennootschap ‘Touringcarbedrijf Van Fraassen B.V.’ is die naam gegeven met het doel om de onderneming die wordt gedreven door de vennootschap onder die naam aan het handelsverkeer te laten deelnemen, als bedoeld in artikel 1 Hnw. Aldus is die naam aan de vennootschap komen toe te behoren, als eigennaam. Dat hier sprake is geweest van een (tijdelijke of voorwaardelijke) terbeschikkingstelling, bijvoorbeeld in de vorm van een licentie, is niet aannemelijk gemaakt. Evenmin zijn er aanwijzingen dat die vennootschap slechts het recht zou hebben verworven die naam te voeren zolang zij deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met Garagebedrijf Van Fraassen of werd geleid door iemand behorend tot de familie Van Fraassen. Ook van een stilzwijgende afspraak in deze geest is niet gebleken. De enige daartoe gestelde omstandigheid, namelijk dat de naam ‘Touringcarbedrijf Van Fraassen’ is terug te voeren op het sinds 1929 bestaande familiebedrijf en is gelieerd aan Garagebedrijf Van Fraassen, neemt niet weg dat de naam ‘Touringcarbedrijf Van Fraassen’ een zelfstandige (eigen)naam vormt die ook als zodanig in het handelsverkeer is gebruikt en aldus is gaan toebehoren aan de vennootschap onder die naam.
3.3.4. Voor zover appellanten betogen dat alleen zij recht hebben op het voeren van de naam Van Fraassen, omdat hun recht ouder is, immers teruggaat tot 1929, althans 1964, miskennen zij dat de familienaam een deel van de handelsnaam vormt, terwijl voor een beroep op artikel 5 Handelsnaamwet uit moet worden gegaan van de gehele handelsnaam. De kantonrechter heeft terecht geoordeeld dat de namen ‘Garagebedrijf Van Fraassen’ en ‘Touringcarbedrijf Van Fraassen’ naast elkaar kunnen bestaan omdat zij ondernemingen zijn die tot andere branches behoren. Daarbij komt dat de splitsing in die ondernemingen kennelijk is geschied teneinde de beide activiteiten van elkaar te onderscheiden. Er kan dan thans geen beroep op worden gedaan dat die splitsing ‘weggedacht’ moet worden waarmee de handelsnaam Touringcarbedrijf Van Fraaassen weer terugkeert bij het garagebedrijf.
3.3.5. In dit verband dient bovendien te worden overwogen dat, als al aan de naam Van Fraassen doorslaggevende betekenis zou toekomen, niet zonder meer gezegd kan worden dat de ene naam (Garagebedrijf Van Fraassen) ouder is dan de andere (Touringcarbedrijf Van Fraassen). Beide namen zijn terug te voeren op de onderneming die in 1929 is opgericht en zijn derhalve even oud. Er zijn geen argumenten aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat – voor het faillissement - Garagebedrijf Van Fraassen een beter recht zou hebben op het voeren van de naam Van Fraassen dan Touringcarbedrijf Van Fraassen. Niet valt in te zien dat dit na het faillissement en na de verkoop door de curator anders zou zijn.
3.3.6. Het hof overweegt ten slotte dat, zelfs al zouden enige rechten van appellanten op de handelsnaam ‘Touringcarbedrijf Van Fraassen’ kunnen worden vastgesteld, hun dat nog niet zou baten. Tegen een eventuele beschikkingsonbevoegd van de curator om de handelsnaam te verkopen, worden verweerders beschermd op grond van artikel 3:88 lid 1 BW.
3.4.1. In deze grief wordt voortgebouwd op grief 2. Gesteld wordt dat de handelsnaam met als hoofdbestanddeel het beschrijvende ‘Van Fraassen’ aan Garagebedrijf Van Fraassen toebehoort als oudste onderneming, en dat in 1991 slechts stilzwijgend toestemming is verleend voor het gebruik van de naam Van Fraassen. De toestemming zag op het recht de naam te gebruiken onder bepaalde omstandigheden en in een bepaalde constellatie. Met het verlenen van toestemming is niet het recht overgedragen, in die zin dat een zelfstandig recht op het gebruik van de handelsnaam met als onderscheidend deel Van Fraassen is ontstaan, aldus appellanten.
3.4.2. Het hof verwerpt dit betoog. Er is bij de oprichting van de later gefailleerde vennootschap niet alleen toestemming verleend, maar de vennootschap heeft een naam Touringcarbedrijf Van Fraassen gekregen als haar eigen ondernemingsnaam. Zoals hiervoor overwogen blijkt niet van een naamgeving voor beperkte duur of van een voorwaardelijk gebruik, noch van een overeenkomst tussen het Garagebedrijf en het Touringcarbedrijf met betrekking tot de naamvoering.
3.5.1. In deze grief stellen appellanten dat er bij het publiek verwarring is te duchten tussen de handelsnamen Garagebedrijf Van Fraassen en Touringcarbedrijf Van Fraassen, kennelijk als bedoeld in de zin van artikel 5 Hnw, omdat de aard van de ondernemingen (het repareren versus het rijden met touringcars) overeenstemmend is.
3.5.2. Aan appellanten kan worden toegegeven dat er een zekere mate van verwarring is te duchten waar het publiek beide ondernemingen met elkaar in verband zal brengen en dat snel – ten onrechte – zal worden aangenomen dat de beide ondernemingen tot dezelfde groep van ondernemingen behoren en aan elkaar gelieerd zijn. Er zal geen sprake zijn van verwarring naar de aard van de onderneming. Een garagebedrijf en een touringcarbedrijf kan het publiek genoegzaam onderscheiden.
3.5.3. Met de kantonrechter is het hof daarom van oordeel dat het hier gaat om in voldoende mate te onderscheiden branches, zodat toelaatbaar is dat in beide branches de naam Van Fraassen gebruik wordt zonder dat artikel 5 Hnw daaraan in de weg staat.
3.5.4. Daarbij komt dat appellanten zelf het initiatief hebben genomen tot splitsing van de beide branche-activiteiten door de touringcaractiviteiten onder te brengen in een afzonderlijke vennootschap, en daaraan specifieke uitvoering hebben gegeven (zo kwamen de vergunningen om collectief vervoer te verrichten toe aan de later gefailleerde vennootschap). Tegen deze achtergrond kunnen appellanten thans geen beroep doen op het hier bedoelde verwarringsgevaar en verweerders dan ook niet tegenwerpen dat zij de handelsnaam van die vennootschap gebruiken. Artikel 5 Hnw strekt er niet toe bescherming te verlenen tegen het aldus in het leven geroepen verwarringsgevaar.
3.6.1. Ook deze grief keert zich tegen rov. 11.1.3 van de beschikking waarvan beroep. Betoogd wordt dat als al sprake is van een rechtmatig gebruik van de handelsnaam, er nog steeds sprake is van verwarring en derhalve grond voor toepassing van artikel 5 Hnw.
3.6.2. Dit betoog stuit reeds af op het feit dat de beide handelsnamen worden gebruikt in te onderscheiden branches.
3.7.1. Deze grieven hebben betrekking op rov. 11.2.4 van de beschikking waarvan beroep waarin is geoordeeld dat verweerders niet onrechtmatig handelen jegens appellanten op grond van artikel 1:8 BW (en artikel 3 Hnw waarover onder grief 9).
3.7.2. De kantonrechter heeft geoordeeld dat geen sprake is van het zonder toestemming voeren van de naam Van Fraassen, omdat de familie die naam (rechtmatig) heeft gegeven aan de thans gefailleerde vennootschap Touringcarbedrijf Van Fraassen B.V. en die naam vervolgens rechtmatig door de curator is overgedragen aan verweerders. Dit oordeel is juist. De omstandigheid dat onterecht de schijn wordt gewekt dat de huidige onderneming handelende onder de maan Touringcarbedrijf Van Fraassen een onderneming van de familie Van Fraassen, althans appellant sub 1 zou zijn, is naar het oordeel van het hof onvoldoende voor het aannemen van onrechtmatigheid. Het is in het huidige handelsverkeer een meer voorkomend en bij het publiek bekend fenomeen dat een onderneming onder een bepaalde familienaam na verloop van tijd wordt overgedragen aan derden, die geen verwanten zijn van de oorspronkelijke familie.
3.8.1. In deze grief wordt erover geklaagd dat de handelsnaam is overgedragen aan Hala (verweerder sub 1), maar dat Hala die naam niet gebruikt. Hamar, verweerder sub 2, gebruikt de handelsnaam. Dientengevolge heeft Hala geen eigen recht op het voeren van de handelsnaam en daarmee ook geen mogelijkheid die naam aan Hamar ter beschikking te stellen of aan een andere onderneming, aldus appellanten.
3.8.2. De grief faalt. Hala heeft rechtmatig de handelsnaam Touringcarbedrijf Van Fraassen verworven. Zij heeft dan ook het recht die naam ter beschikking te stellen aan gelieerde ondernemingen (verweerders zijn op hetzelfde adres gevestigd).
3.8.3. Voor zover in deze grief een beroep op artikel 2 Hnw (de handelsnaam gaat slechts over in verbinding met de onderneming) besloten ligt, faalt zij. Naar huidige maatschappelijke opvattingen kan een handelsnaam als goed worden beschouwd, dat, afgezonderd van de onderneming, aan derden ter beschikking kan worden gesteld.
3.8.4. Daarbij komt dat, zo dit anders is, aan de verbinding tussen handelsnaam en onderneming, naar huidige maatstaven, geen al te grote eisen gesteld mogen worden. Wanneer ondernemingen in groepsverband aan het handelsverkeer deelnemen, zal het de deelnemers geoorloofd zijn elkaars handelsnamen te gebruiken. Derden, hier appellanten, kunnen over deze wijze van gebruik niet klagen. De Handelsnaamwet strekt er niet toe derden te beschermen tegen het gebruik van een handelsnaam binnen een groep van gelieerde ondernemingen. Dit zou mogelijk anders zijn als sprake is ongeoorloofd of onrechtmatig gebruik door de groep van ondernemingen jegens die derden. Maar dat wordt niet gesteld en dat blijkt ook niet.
3.9.1. Deze grief keert zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat het verbod van artikel 3 Hnw (het voeren van een handelsnaam, die in strijd met de waarheid aanduidt, dat de onderneming geheel of gedeeltelijk aan een ander zou toebehoren) op grond van lid 3 van die bepaling (handelsnaam en onderneming zijn afkomstig van iemand, die de naam heeft gevoerd niet in strijd met de Hnw) niet opgaat.
3.9.2. Blijkens de toelichting op de grief stellen appellanten zich op het standpunt dat de gefailleerde vennootschap Touringcarbedrijf Van Fraassen B.V. de handelsnaam in strijd met de Handelsnaamwet heeft gebruikt, waartoe wordt teruggegrepen op de verleende beperkte toestemming om de familienaam Van Fraassen te gebruiken (grief 6).
3.9.3. De grief faalt reeds omdat de opvattingen van appellanten ten aanzien van deze op beperking gerichte uitleg van de verleende toestemming niet opgaan. De curator mocht en kon de handelsnaam, met de familienaam Van Fraassen, gebruiken en verkopen/ overdragen (al dan niet tezamen met de onderneming) aan verweerders.
3.9.4. Het hof is ten slotte van oordeel dat de handelsnaam Touringcarbedrijf Van Fraassen niet aanduidt dat de onder die naam uitgeoefende onderneming behoort tot Garagebedrijf Van Fraassen, zodat niet wordt gehandeld in strijd met lid 1 van artikel 3 Hnw.
3.10. De grieven 10 en 11
3.10.1. Deze grieven keren zich tegen enkele passages uit rov. 11.3.3 van de beschikking waarvan beroep. In die rechtsoverweging behandelt de kantonrechter het beroep van appellanten op artikel 2 Hnw.
3.10.2. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de curator met de handelsnaam onder meer de bussen en het onderhanden werk heeft verkocht en overgedragen. Aan het verweer van (thans) appellanten dat er geen overdracht van bussen heeft plaatsgevonden omdat die bussen nimmer door verweerders zijn opgehaald, maar door verweerders aan een opkoper zijn doorverkocht en door die opkoper zijn opgehaald bij appellanten gaat de kantonrechter voorbij. De kantonrechter heeft overwogen dat daarmee niet gezegd is dat geen overdracht heeft plaatsgevonden omdat overdracht zonder fysieke overdracht mogelijk is, dit onder verwijzing naar artikel 3:115 BW (naar het hof begrijpt dacht de kantonrechter aan de bezitsoverdracht constitutum possessorium). Appellanten voeren aan dat voor zo’n levering een beding moet zijn gemaakt, dat in casu ontbreekt.
3.10.3. De grieven falen. Zoals hiervoor is overwogen kan aan het vereiste, dat voor een rechtsgeldige overdracht van de handelsnaam ook de onderneming moet worden overgedragen (zo dat vereiste nog geldt), geen hoge eisen worden gesteld. Voldoende is dat de overdragende onderneming niet wordt voortgezet, althans niet in volle omvang en onder de oorspronkelijke naam. Niet in geschil is dat de failliete onderneming niet zal worden voortgezet. De overdracht van de onderneming heeft plaatsgevonden in de vorm van overdracht van de bussen, onderhanden werk, handelsnaam, telefoonnummer en domeinnaam en (zo bleek ter zitting: een deel van) het debiteurenbestand. Dit is voldoende voor de rechtsgeldigheid. Dat de bussen (deels) niet feitelijk zijn overgedragen, maar op verzoek van de koper (verweerder sub 1) zijn doorverkocht aan een opkoper doet aan de rechtsgeldigheid van de overdracht van de onderneming (en aan het voldaan zijn van artikel 2 Hnw) niet af. Artikel 2 Hnw stelt niet de eis dat de onderneming volledig wordt overgedragen. Met name in faillissementsaangelegenheden kan volstaan worden met de overdracht van enkele boedelbestanddelen, tezamen met de handelsnaam.
3.10.4. Overigens komt appellanten niet een beroep toe op onvolmaaktheid van de overdracht als bedoeld in artikel 3:115 onder a BW. Het gaat hier om de afwikkeling van een koopovereenkomst tussen curator en verweerders, waarbij appellanten geen partij waren. Bovendien is voor een hier bedoelde rechtsgeldige overdracht niet vereist dat in de koopovereenkomst een (schriftelijk) beding staat opgenomen. Voldoende is dat de curator ermee instemt dat de autobussen worden opgehaald. Daarmee is de overdracht (cp) aan verweerders voltooid. Dat de curator niet heeft ingestemd wordt niet gesteld en is niet gebleken.
3.11.1. Nu alle grieven falen dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd. Appellanten zullen in de proceskosten worden verwezen.
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt appellanten – hoofdelijk, aldus dat de een betalende de ander bevrijd zal zijn – in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van verweerders gevallen, tot op heden begroot op € 314,- voor vast recht en op € 1.778,- voor salaris advocaat en verklaart deze veroordeling uitvoer bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.H.B. den Hartog Jager, Feddes enmr. E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2010.