Rolnummer: 22-006330-08 PO
Parketnummer: 09-755088-06
Datum uitspraak: 19 maart 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 november 2008 in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats],
[adres].
Bij vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 16 oktober 2006 is de veroordeelde, voor zover hier van belang, ter zake van het in zijn strafzaak onder 1 ZD/01 onder a tot en met l, 1 ZD/04 onder a, 2 ZD/01 onder a tot en met e, 2 ZD/04,
3 ZD/01 onder b tot en met g, 3 ZD/03, 3 ZD/05 onder a en c en 6 bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd,
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd,
medeplegen van het maken van een gewoonte van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren,
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank 's-Gravenhage heeft bij vonnis van 13 november 2008 het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 75.000,- (vijfenzeventig duizend euro) en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 75.000,-(vijfenzeventig duizend euro).
Namens veroordeelde is tegen laatstgenoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en
het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat het bedrag, waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, wordt vastgesteld op € 59.000,-.
De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beoordeling van de vordering
Naar het oordeel van het hof heeft de veroordeelde tot het hierna vermelde bedrag wederrechtelijk voordeel verkregen door middel van of uit baten van de in zijn strafzaak bewezenverklaarde feiten.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Motivering van de op te leggen maatregel
Bij de berekening van het door de veroordeelde behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel gaat het hof uit van het rapport "Berekening wedderrechtelijk voordeel van [medeverdachte 1], [verdachte], [medeverdachte 2]", van de regiopolitie Hollands Midden, d.d. 31 juli 2006, opgemaakt door rapporteur [verbalisant 1] en hetgeen ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting is besproken.
De verdediging heeft bij pleidooi - op gronden als nader weergegeven in de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitaantekeningen - het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van zaaksdossier 1 en zaaksdossier 4, zoals vastgesteld ter terechtzitting in eerste aanleg, betwist. De bedragen ten aanzien van zaaksdossier 3 en zaaksdossier 5 van respectievelijk € 6.529,-- en € 9.599,19 worden niet betwist door de verdediging. Het hof acht laatstgenoemde bedragen voldoende aannemelijk.
Het hof is met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat een bedrag van € 2.250,00 afkomstig van de crediteur Dell op het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van zaaksdossier 1, groot € 25.935,97, in mindering behoort te worden gebracht. Het totale wederechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van zaaksdossier 1 bedraagt derhalve: € 25.935,07 -/- € 2.250,00 = € 23.685,97.
De stelling van de verdediging dat niet duidelijk is of de veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft genoten is niet onderbouwd en wordt door het hof verworpen.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de veroordeelde het bedrag van € 35.891,00, waarover de veroordeelde de beschikking had, volledig heeft afgestaan. De advocaat-generaal heeft op grond van de verklaring van [medeverdachte 1] geconcludeerd dat € 10.000,00 van dit bedrag door de veroordeelde aan [medeverdachte 1] is afgestaan. Anders dan de advocaat-generaal acht het hof het niet onaannemelijk dat de veroordeelde het volledige bedrag aan [medeverdachte 1] heeft gegeven zoals door de verdediging is aangevoerd en door de veroordeelde ter terechtzitting is verklaard.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande komt het hof tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
zaaksdossier 1 € 23.685,97
zaaksdossier 3 € 6.529,00
zaaksdossier 4 € 0,00
zaaksdossier 5 € 9.599,19 +
Totaal € 39.814,16
Vaststelling van de betalingsverplichting
Met de advocaat-generaal stelt het hof vast dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Nu de zaak in hoger beroep niet met bijzondere voort-varendheid is aangebracht en behandeld, ziet het hof hierin aanleiding om het bedrag, dat de veroordeelde verplicht is ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen en dat zonder bedoelde overschrijding op voormelde € 39.814,16 zou zijn vastgesteld, te verminderen tot € 33.000,--.
Namens de veroordeelde is voorts aangevoerd dat hij niet over voldoende draagkracht beschikt om aan een betalingsverplichting ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel te kunnen voldoen, nu hij van een uitkering leeft en hoge schulden heeft. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt dienaangaande dat niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde in de toekomst niet een zodanig inkomen zal kunnen genieten dat zijn draagkracht toereikend zal zijn om het bovengenoemde bedrag te betalen. Het hof zal de veroordeelde derhalve de verplichting opleggen laatstgenoemd bedrag ad € 33.000,-- aan de Staat te betalen.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 33.000,-- (drieëndertig duizend euro).
Legt aan de veroordeelde, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal € 33.000,-- (drieëndertig duizend euro).
Dit arrest is gewezen door mr. J. Borgesius, mr. D.J.C. van den Broek en mr. M.A. van der Ham, in bijzijn van de griffier mr. S.S. Mangal. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 maart 2010.