Rolnummer: 22-005605-09
Parketnummer: 11-510112-09
Datum uitspraak: 29 april 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 27 oktober 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam],
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedag] 1987,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 15 april 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij op of omstreeks 22 februari 2009 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade (zijn, verdachtes, moeder) [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] met een fietsrembinnenkabel, althans een soortgelijk voorwerp, gewurgd, althans bij die [slachtoffer 1] door samendrukkend en/of samenknijpend geweld de luchttoevoer afgekneld en/of afgesloten (gehouden) en/of meermalen, althans eenmaal (telkens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
2.hij op of omstreeks 22 februari 2009 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade (zijn, verdachtes, zus) [slachtoffer 2] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2] zesendertig, althans meermalen, althans eenmaal (telkens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hals en/of het gezicht en/of de borst en/of het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet primair (moord) en 2 impliciet primair (poging tot moord) tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 jaren, met aftrek van voorarrest en met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij, alsmede met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 22 februari 2009 te Dordrecht opzettelijk en met voorbedachten rade zijn, verdachtes, moeder [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] met een fietsrembinnenkabel, althans een soortgelijk voorwerp, gewurgd, althans bij die [slachtoffer 1] door samendrukkend geweld de luchttoevoer afgesloten gehouden en met een mes, althans een scherp voorwerp, in de hals gestoken tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
2. hij op 22 februari 2009 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade zijn, verdachtes, zus [slachtoffer 2] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2] meermalen telkens met een mes, althans een scherp voorwerp in de hals en het lichaam heeft gestoken of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweer met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde
De raadsman heeft betoogd dat met betrekking tot feit 1 er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, een en ander zoals verwoord in zijn aan het proces-verbaal van de zitting aangehechte pleitnotities.
Dit verweer wordt verworpen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte in de ochtend van 22 februari 2009 om omstreeks 06.00 uur bij het huis van zijn moeder is aangekomen. Aldaar heeft hij zijn moeder en zijn zus [slachtoffer 2] wakker gemaakt en heeft zijn moeder gevraagd voor hem eten klaar te maken, aan welke wens zijn moeder voldeed. De verdachte is vervolgens naar de slaapkamer op de beneden etage van de woning gegaan en heeft na enige tijd zijn moeder geroepen naar beneden te komen. Verdachtes zus [slachtoffer 2] hoorde dat hun moeder naar beneden ging en zij hoorde de deur van de slaapkamer dicht gaan. In die slaapkamer op de beneden etage is zijn moeder levenloos op bed aangetroffen en heeft de verdachte, mede gelet op de in de kamer aangetroffen sporen en de voor het bewijs gebezigde verklaring van verdachte zijn zus [slachtoffer 2], zijn moeder om het leven gebracht op de wijze zoals bewezenverklaard.
Uit sectie, zoals verwoord in het deskundigenrapport d.d. 31 juli 2009 van het NFI, is gebleken dat het slachtoffer om het leven is gekomen door een combinatie van omsnoerend geweld (strangulatie door middel van (meerdere malen) strak omwikkelde object(en), verwurging of een combinatie daarvan) en perforerend geweld door het steken met een scherprandig voorwerp in de halsslagader.
Het hof stelt vast dat de verdachte op enig moment moordwapens voorhanden heeft gehad. Uit de omstandigheid dat de verdachte twee verschillende moordwapens heeft gebruikt, die volgens voormeld deskundigenrapport beide op zichzelf tot het intreden van de dood kunnen hebben geleid, leidt het hof af dat de verdachte het doel had om zijn moeder van het leven te beroven. Voorts stelt het hof vast dat met de wijze van levensberoving enige tijd gemoeid moet zijn geweest.
Al het voorgaande in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat de verdachte op verschillende momenten de tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof acht derhalve bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Met betrekking tot feit 2 refereert de raadsman zich voor wat betreft de bewezenverklaring en de kwalificatie aan het oordeel van het hof.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 impliciet primair bewezenverklaarde:
Ten aanzien van het onder 2 impliciet primair bewezenverklaarde:
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aangevoerd dat hij ten tijde van de hem tenlastegelegde feiten een black out had waardoor hij zich het bewezenverklaarde niet kan herinneren. Voorts heeft de raadsman betoogd dat niet uit te sluiten valt dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in een psychotische toestand verkeerde, een en ander zoals nader aangegeven in zijn pleitnoties.
Het hof kan dit betoog van de verdachte en zijn raadsman niet volgen.
Immers, op grond van het onderzoek ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan terwijl hij verkeerde in een toestand van een black out in de vorm zoals door verdachte aangegeven.
Ook is in het onderzoek ter terechtzitting en in de bevindingen in de rapportage van het Pieter Baan Centrum d.d. 6 oktober 2009, betreffende de verdachte, zulks op basis van observatie van verdachte, geen steun te vinden voor de juistheid van hetgeen de raadsman in dit verband heeft aangevoerd.
Immers, dit rapport vermeldt dienaangaande het volgende:
”Hoewel betr. tijdens zijn verblijf in het PBC een psychotisch toestandsbeeld heeft getoond, zijn er geen duidelijke aanwijzingen dat betr. ten tijde van de ten laste gelegde feiten psychotisch of anderszins gestoord was. Zo komt uit de verklaringen in het proces-verbaal - zowel vóór,tijdens als vlak na de tenlastegelegde feiten - vanuit verschillende kanten naar voren dat betr. gewoon ‘normaal’ was en zijn er geen aanwijzingen voor paranoïdie.”
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet primair en 2 impliciet primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 jaar, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn moeder vermoord zoals bewezenverklaard. Door het handelen van verdachte is aan het slachtoffer het leven ontnomen en onherstelbaar leed aan haar nabestaanden toegebracht.
Moord behoort tot de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigt.
Daarnaast heeft de verdachte getracht zijn zus te vermoorden zoals bewezenverklaard. De verdachte heeft daarmee op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en het is in het geheel niet aan het handelen van de verdachte te danken dat het slachtoffer de acuut levensbedreigende verwondingen heeft overleefd. Bovendien hebben deze feiten gevoelens van ontzetting en onveiligheid teweeg gebracht.
Het hof neemt daarbij voorts in aanmerking dat de verdachte op barbaarse wijze heeft getracht zijn zus te vermoorden.
Voorts hebben de bewezenverklaarde feiten voor verdachtes zus onmiskenbaar grote fysieke en psychische gevolgen.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op het eerder vermelde rapport van het Pieter Baan Centrum, d.d. 6 oktober 2009, betreffende de verdachte, opgemaakt door I. Schilperoord, psycholoog en S. Went, psychiater.
Het hof komt met in achtneming van de beschouwingen en de conclusie van deze deskundigen tot het oordeel dat de bewezenverklaarde feiten volledig aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 maart 2010, is de verdachte eenmaal eerder veroordeeld voor de mishandeling van zijn zus [slachtoffer 2]. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is dan ook van oordeel dat - anders dan de door de verdediging aangevoerde strafmaatargumenten en de aangehaalde jurisprudentie - mede gelet op de generale en speciale preventie, alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf en dan van na te melden duur, passend en geboden is.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd. Als gemachtigde heeft
mr. T.K.A.B. Esker een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 25.050,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij evenwel aangetoond dat de gestelde materiële en immateriële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van EUR 25.050,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De raadsman heeft op gronden verwoord in zijn pleitnotities nog aangevoerd dat bij een bewezenverklaring van beide feiten, sprake is geweest van een voortgezette handeling, waardoor het gestelde in artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof volgt de raadsman in deze visie niet.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat hier sprake is van meerdere feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd. Na de moord op zijn moeder heeft verdachte door zijn zus [slachtoffer 2] naar beneden naar de slaapkamer te laten komen en haar daar trachten te vermoorden, naar het oordeel van het hof een nieuw (ongeoorloofd) wilsbesluit genomen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 impliciet primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest en ingevolge een Nederlands verzoek om overlevering in het buitenland in detentie doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot het gevorderde bedrag van
EUR 25.050,- (vijfentwintigduizend vijftig euro),
te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat een bedrag te betalen van
EUR 25.050,- (vijfentwintigduizend vijftig euro)
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 160 (honderdzestig) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar,
mr. A.S.M. Horstink en mr. N. Zandbergen, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 april 2010.