ECLI:NL:GHSGR:2010:BM2558

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.036.316/01 en 105.011.239
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek inzake begrotingsbeslissing ex artikel 37 WTBZ

In deze zaak gaat het om een herzieningsverzoek van Mr. [M] B.V. en Mr. [M] tegen de begrotingsbeslissing van het Gerechtshof 's-Gravenhage van 7 april 2008. Het hof had in die beschikking het bedrag dat verweerder aan verzoeker verschuldigd was vastgesteld op € 16.869,20. Verzoeker heeft het hof verzocht deze begrotingsbeslissing te herzien op grond van artikel 37 van de Wet Tarieven Burgerlijke Zaken (WTBZ). De mondelinge behandeling vond plaats op 4 maart 2009, waarbij verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J.G.M. Hovius, en verweerder in persoon aanwezig was.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat verzoeker niet voldoende onderbouwde klachten had ingediend. De klachten waren te algemeen en ontbeerden concrete feiten ter onderbouwing. Het hof benadrukte dat verzoeker zijn declaraties systematisch moest overleggen en onderbouwen, en dat hij niet voldeed aan zijn stelplicht door enkel een doos ongesorteerde stukken in te dienen zonder toelichting. Het hof heeft geen aanwijzingen gevonden dat de Raad van Toezicht onjuist had geoordeeld in de begrotingsbeslissing.

De slotsom was dat het hof geen redenen vond om de eerdere begrotingsbeslissing niet in stand te laten. Het verzoek tot herziening werd verworpen, en verzoeker werd veroordeeld in de proceskosten. De beslissing werd genomen door de eerste civiele kamer van het hof, en de uitspraak vond plaats op 27 april 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer: 200.036.316/01 (herzieningsverzoek ex artikel 37 WTBZ)
Rekestnummer hof: 105.011.239 (ex artikel 33 WTBZ)
R 07/667 (oud)
Beschikking van de eerste civiele kamer d.d. 27 april 2010
inzake
Mr. [M] B.V.,
h.o.d.n. Juristengroep Mr. [M], Amsterdam, en
Mr. [M],
thans kantoorhoudende te Amsterdam,
verzoeker tot herziening,
hierna te noemen: [M],
advocaat: mr. J.G.M. Hovius te Zwolle,
belanghebbende:
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: [verweerder],
in persoon verschenen.
De procedure
Bij tussenbeschikking van 24 november 2009 is de gang van zaken tot dan toe weergegeven. De mondelinge behandeling, waarbij zijn verschenen mr Hovius namens [M] en [verweerder] in persoon, vergezeld van zijn echtgenote, heeft plaatsgevonden op 4 maart 2009. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Voor de gang van zaken bij deze zitting wordt verwezen naar dit proces-verbaal. Vervolgens is uitspraak bepaald op heden. Hierna is op 16 maart 2010 nog een brief van [verweerder] ter griffie ontvangen. Op deze brief zal geen acht worden geslagen, nu deze brief na de sluiting van de behandeling is ontvangen.
Overwegingen
1. Voor de duidelijkheid worden de overwegingen in de tussenbeschikking van 24 november 2009, voor zover thans van belang, herhaald. Deze luiden als volgt.
2. Bij op 15 mei 2009 ingekomen verzoekschrift heeft [M], bijgestaan door mr. Hovius voornoemd, gevraagd om herziening van de begrotingsbeslissing van dit hof van 7 april 2008 (gelijk alle overige bescheiden bij dit hof aanwezig, aldus dit verzoekschrift), dit op grond van artikel 37 Wet Tarieven Burgerlijke Zaken (WTBZ).
3. Bij dit verzoek waren geen stukken gevoegd, noch was de naam van een belanghebbende genoemd.
4. Ambtshalve onderzoek van de in verband hiermee bij het hof bekende beslissingen heeft het volgende uitgewezen:
(4.1.) Bij beschikking van 7 april 2008 (onder nummer R07/667) (verder ook: de begrotingsbeslissing) is door dit hof beslist op het verzoek ex artikel 33 WTBZ van Mr. [M] als verzoeker en [verweerder] als verweerder. Bij deze beschikking is het bedrag dat [verweerder] voor de appelprocedure aan [M] verschuldigd was gesteld op € 16.869,20. Dit bedrag komt overeen met hetgeen de Raad van Toezicht aan de procedure bij dit hof heeft toegerekend.
(4.2) Bij beschikking van 17 juli 2008 (onder nummer 105.011.239/01; R 07/667 oud) heeft het hof beslist op het tegen de beschikking van 7 april 2008 door Mr. [M] ingediende herzieningsverzoek ex artikel 37 WTBZ . In deze beschikking is [M] niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet voor tijdige procureurstelling was zorg gedragen.
(4.3) Bij beslissing ex artikel 31 Rv (onder nummer105.011.239/01; R 07/667 oud) van 28 oktober 2008 is verbetering van de in rechtsoverweging 4.2 bedoelde beslissing geweigerd.
5. Thans, bij op 15 mei 2009 ingekomen, door een advocaat ingediend, verzoek is opnieuw herziening (ex artikel 37 WTBZ) gevraagd van de begrotingsbeslissing, thans door Mr. [M] B.V. en door Mr. [M].
6. Als gronden voor herziening zijn aangevoerd, zakelijk weergegeven:
a) Correspondentie.
Uit de WTBZ blijkt dat de specificatie per verrichting dient te worden beoordeeld, dat onaannemelijke posten moeten worden doorgehaald en zo nodig verbeterd moeten worden. De begrotingsbeslissing voldoet niet aan dit criterium.
In de specificatie is een tijdsbesteding van 3657 minuten. De Raad overweegt te dien aanzien dat vrijwel alle correspondentie in het dossier is aangetroffen, maar soms te ruim bemeten is. De Raad overweegt daarnaast dat ook correspondentie die niet expliciet zijn weerslag in de processtukken gekregen heeft, declarabel is. Gelet hierop is niet goed begrijpelijk waarom de Raad de met de correspondentie gerekende tijd terugbrengt met meer dan 18 uren tot 2525 minuten. Het terugbrengen van het totaal aan correspondentie met bijna een derde behoeft alleen daarom al een specifieke motivering.
Per verrichting - per brief dus - moet worden aangegeven welke tijd daarvoor redelijk is.
Bij “redactie stukken” reduceert de Raad de daaraan bestede tijd als “te ruim bemeten” met 16%. Waarom hier een reductie met 16% en bij de correspondentie met dezelfde motivering een reductie met bijna het dubbele?
Het is redelijk om rekening te houden met het feit dat mr. Jansen correspondentie zelf uitwerkte, zeker nu in eerste aanleg geen kantoorkosten zijn gerekend. Dit kost meer tijd dan dicteren in een dictafoon en laten uitwerken op het secretariaat. Bovendien ging het om een zeer gecompliceerde fiscale zaak. Hiermee is bij de tijdsbestedingen rekening gehouden.
b) Conferenties.
Ook hier is de motivering niet per verrichting uitgesplitst.
c) Wijze van begroten.
Hoewel een deel van de WTBZ verouderd is, is de procesrechtelijke kern van volledige rechtelijke toetsing blijven bestaan Hier kan niet zonder meer aan voorbij worden gegaan, zeker nu het een burgerlijk recht in de zin van artikel 6 EVRM betreft.
d) redactie stukken.
De Raad geeft niet aan van welke stukken zij de redactie te ruim bemeten acht. De Raad heeft het slechts over niet aangetroffen stukken, overigens zonder aan te geven welke stukken ontbreken. De motivering van de Raad is daarom ontoereikend. Wat de processtukken betreft zij opgemerkt dat het betoog de 60-tal producties diende te beslaan, hetgeen noodzakelijkerwijs een aanzienlijke tijdsbesteding met zich mee heeft gebracht.
Er is per saldo € 45.919,12 betaald.
7. [Verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop zo nodig hierna zal worden ingegaan.
Beoordeling van de ontvankelijkheid
8. In de WTBZ is geen termijn opgenomen voor het vragen van herziening. Daarom zal [M], ondanks het feit dat er bijna 11 maanden zijn verlopen sinds de begrotingsbeslissing, in zijn herzieningsverzoek worden ontvangen. Het hof voegt hier aan toe dat het civiele recht de regel “ne bis in idem” niet kent, maar slechts het begrip “gezag van gewijsde” van artikel 236 Rv. Van dit laatste is thans geen sprake, omdat de eerste beslissing in herziening (genoemd in rechtsoverweging 4.2) slechts een niet-ontvankelijkverklaring betrof en geen inhoudelijke beoordeling. Het andersluidende verweer van [verweerder] op dit punt wordt verworpen.
Verdere beoordeling
9. In de kern klaagt [M] over ontoereikende motivering van de beslissing van de Raad. [M] heeft bij zijn klachten volstaan met algemeenheden, zonder zijn klachten met deugdelijke feiten te onderbouwen. In dit verband wijst het hof erop dat [M] als degene die zijn declaraties begroot wil zien deze declaraties systematisch moet overleggen en onderbouwen, waarna [M] vervolgens moet aangeven op welke concrete punten de begroting door de Raad (en in het verlengde hiervan de beslissing van het hof van 7 april 2008) niet deugt. Zijn herzieningsverzoek voldoet niet aan deze eisen. Met het vervolgens ter griffie deponeren van een doos ongesorteerde stukken uit de procedure in eerste aanleg en hoger beroep, zonder enige concrete toelichting, voldoet [M] zelfs niet aan zijn minimale stelplicht. In deze doos stukken heeft het hof na onderzoek geen aanwijzingen gevonden dat de Raad (en in het verlengde hiervan het hof bij zijn beslissing op grond van artikel 33 WTBZ) onjuist hebben geoordeeld. Nu [M] zelf niet bij de mondelinge behandeling is verschenen, heeft hij een en ander ook niet concreet kunnen toelichten en evenmin concrete begrotingsvragen van het hof kunnen beantwoorden.
10. De slotsom is dan ook dat het hof geen redenen heeft aangetroffen om de begroting door de Raad en de hierop voortbouwende beslissing van het hof van 7 april 2008 niet in stand te laten. Niet valt in te zien waarom dit schending van artikel 6 EVRM zou opleveren. [M] heeft immers toegang gehad tot een onafhankelijke rechter.
Het herzieningsverzoek zal dan ook worden verworpen.
11. [Verweerder] heeft onder deze omstandigheden geen belang bij de behandeling van zijn overige weren. Voor zover [verweerder] er over klaagt dat de begroting door de Raad te hoog is uitgevallen, voorziet de WTBZ niet in een mogelijkheid voor [verweerder] (als debiteur) om hierover in deze procedure te klagen.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [M] zelf de kosten van deze procedure moeten dragen. De proceskosten van de belanghebbende partij, die zonder advocaat in persoon is verschenen, moeten worden gesteld op nihil, zodat een veroordeling terzake achterwege zal blijven.
Beslissing
Het hof:
verwerpt het verzoek van [M] tot herziening van de in rechtsoverweging 4.1 bedoelde begrotingsbeslissing.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, S.A. Boele, en G. Dulek-Schermers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 april 2010, in aanwezigheid van de griffier.