ECLI:NL:GHSGR:2010:BM2426

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.016.309-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over re-integratie en arbeidsongeschiktheid van werknemer bij Ridderikhoff

In deze zaak gaat het om de re-integratie van een arbeidsongeschikte werknemer, [de werknemer], die in hoger beroep is gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Middelburg. De werknemer, die sinds 2003 arbeidsongeschikt is door knie- en heupklachten, heeft bij Ridderikhoff gewerkt als brandwacht. De werknemer heeft in hoger beroep twee grieven ingediend, waarbij hij betoogt dat hij in staat is om de functie van instructeur te vervullen en dat Ridderikhoff onvoldoende inspanningen heeft geleverd om hem te re-integreren.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de werknemer niet kon worden gereïntegreerd bij Ridderikhoff, omdat hij niet voldeed aan de functie-eisen voor de rol van instructeur. De werknemer stelt echter dat hij beschikt over de benodigde certificaten en dat er geen wettelijke medische eisen zijn voor de functie. Hij is bereid aanvullende scholing te volgen en heeft aangegeven dat hij in staat is om de functie te vervullen, al dan niet in aangepaste vorm.

Het hof oordeelt dat het niet op voorhand duidelijk is dat de werknemer niet gekwalificeerd en medisch in staat is om de functie van instructeur te vervullen. Het hof benadrukt dat Ridderikhoff binnen redelijke grenzen moet worden geacht de functie aan te passen aan de beperkingen van de werknemer. De rapportage van de arbeidsdeskundige biedt onvoldoende duidelijkheid over de mogelijkheden voor re-integratie. Het hof besluit om een comparitie van partijen te gelasten om de mogelijkheden voor re-integratie verder te onderzoeken en om deskundigen te benoemen die advies kunnen geven over de (on)mogelijkheden van re-integratie in de functie van instructeur.

De beslissing van het hof houdt in dat partijen moeten verschijnen voor de raadsheer-commissaris om de zaak verder te bespreken en om te kijken naar een mogelijke minnelijke regeling. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgerond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.016.309/01
Rolnummer rechtbank : 143100/06-2057
arrest van de negende civiele kamer d.d. 30 maart 2010
inzake
[de werknemer],
wonende te [Woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [de werknemer],
advocaat: mr. E. Verburg te Terneuzen,
tegen
Ridderikhoff brandpreventie en safety B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Ridderikhoff,
advocaat: mr. P. Willems te Capelle aan den IJssel.
Het geding
Bij exploot van 3 oktober 2008 is [de werknemer] in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van 9 juli 2008 van de rechtbank Middelburg, sector kanton, locatie Terneuzen. Bij memorie van grieven heeft [de werknemer] twee grieven aangevoerd. De grieven zijn door Ridderikhoff bij memorie van antwoord bestreden. Vervolgens heeft [de werknemer] de stukken overgelegd en Ridderikhoff arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1. [de werknemer], geboren op [geboortedatum], is op [datum] bij Ridderikhoff in dienst getreden in de functie van oproepbrandwacht/buitenwacht. Met ingang van 4 mei 1998 vervult [de werknemer] de functie van brandwacht.
2.2. Vanaf 24 februari 2003 is [de werknemer] vanwege forse artrose aan zijn rechterheup arbeidsongeschikt geacht voor zijn functie van brandwacht. Het was de bedoeling dat de heup van [de werknemer] zou worden geopereerd, maar er is voor gekozen [de werknemer] eerst aan zijn rechterknie te opereren. Aan die knie was meniscusletsel ontstaan als gevolg van overbelasting, welke op haar beurt weer verband hield met de artrose aan de heup.
2.3. In de periode van april tot en met augustus 2003 heeft [de werknemer] aangepast werk voor Ridderikhoff verricht op de locatie van Dow te Terneuzen.
2.4. Bij brief d.d. 4 juli 2003 heeft Ridderikhoff aangeboden [de werknemer] te re-integreren in een administratieve functie in de regio Rijnmond. Die functie zou vergen dat [de werknemer] naar die regio zou verhuizen. [de werknemer] heeft van re-integratie in die functie afgezien vanwege de verhuisplicht en de reisafstand.
2.5. [de werknemer] is op 28 augustus 2003 aan zijn knie geopereerd. Het herstel van de knie verliep gecompliceerd, waardoor de heupoperatie uitgesteld werd. De heupoperatie heeft in december 2003 plaatsgevonden. De heup heeft zich na de operatie goed hersteld. De knie heeft zich niet volledig hersteld.
2.6. Bij brief d.d. 14 juni 2004 heeft [A], arbeidsdeskundige van het UWV, onder meer aan [de werknemer] geschreven:
“Op 30-03-2004 ontvingen wij - pas uw aanvraag voor de beoordeling van uw mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO en dat is in principe veel te laat. U bent door de bedrijfsarts voorgehouden zijn, dat de klachten toch nog dermate zouden kunnen afnemen, dat u bij een verlenging van de wachttijd het eigen werk weer zou kunnen doen en dan is er geen WAO-beoordeling nodig. (…) De werkhervatting kwam niet uit omdat het met de knie tegenzit. (…)
Onze verzekeringsarts is van mening, dat er sprake blijft van een verminderde belastbaarheid als gevolg van hoofdzakelijk knieklachten. U moet daarmee toch in staat geacht worden om bepaalde werkzaamheden uit te voeren. Er is thans sprake van een redelijk stabiele eindtoestand. Rekening houdend met de belasting in uw laatste en tevens maatgevende arbeid van brandwacht bij Ridderikhoff, kan gesteld worden, dat u dit werk niet meer volledig kunt verrichten.(…)
Wij zullen u dan ook na 22-02-2004 voor 25-35% arbeidsongeschikt beschouwen.”
2.7. Arbeidsdeskundige [A] voornoemd heeft Ridderikhoff bij brief d.d. 25 oktober 2004 onder meer geschreven:
“Ik ben het nog steeds niet eens met uw conclusie, dat dhr. [de werknemer] bij voorbaat al ongeschikt zou zijn voor een functie als instructeur. Dhr. [de werknemer] is bereid aanvullende scholing te volgen en ik acht hem daartoe ook in staat. Verder vinden wij het werk qua beperkingen wel degelijk passend. In de vorm van een proefplaatsing kan dat overigens ook uitgeprobeerd worden.”
2.8. Bij brief d.d. 6 november 2006 heeft Ridderikhoff de CWI verzocht om toestemming de arbeidsovereenkomst op te zeggen vanwege - kort gezegd - de arbeidsongeschiktheid van [de werknemer] en de onmogelijkheid hem te herplaatsen in passende arbeid. Arbeidsdeskundige [A] heeft de CWI op 12 december 2006 geadviseerd de gevraagde toestemming niet te verlenen. De CWI heeft bij brief d.d. 21 februari 2007 aan Ridderikhoff medegedeeld de gevraagde toestemming niet te verlenen en daartoe onder meer overwogen:
“Voor wat de mogelijkheden om te hervatten in het eigen werk acht ik aannemelijk gemaakt dat er geen mogelijkheden hiertoe zijn bij de eigen werkgever. (…)
Duidelijk is echter wel geworden dat binnen de onderneming de mogelijkheid bestaat tot herplaatsing van betrokkene in de functie van instructeur. Werknemer dient hiertoe wel een aanvullende opleiding te volgen, maar dit deelcertificaat kan binnen 26 weken worden behaald, aldus het UWV-advies. Verder bestaat de mogelijkheid door middel van een proefplaatsing deze functie door betrokkene te laten uitproberen. Gebleken is echter dat werkgever op geen enkele manier medewerking wil verlenen aan deze mogelijkheid, en deze kans laat lopen vanwege het feit dat betrokkene de vereiste papieren nog niet heeft behaald. Gelet op het feit dat werkgever niet alle mogelijkheden heeft benut om werknemer te herplaatsen, acht ik het voorbarig om voor deze ontslagaanvraag toestemming te verlenen. (…)
Bij mijn beslissing heeft het advies van van het UWV, dat gezien moet worden als een deskundigenoordeel, een belangrijke rol gespeeld.”
2.9. Op 22 februari 2007 heeft [de werknemer] aan UWV om een deskundigenoordeel gevraagd inzake de re-integratie-inspanningen van Ridderikhoff. Het deskundigenoordeel van arbeidsdeskundige [B] van 7 maart 2007 luidt onder meer als volgt:
“De functie van instructeur werd door werkgever als ongeschikt voor verzekerde aangemerkt. Daarbij werd meteen en zonder nader overleg aangevoerd dat verzekerde in fysieke zin niet geschikt is te achten voor de onderhavige functie, terwijl een dergelijk oordeel op basis van vergelijking van belastbaarheid met belasting in een functie tot de specifieke deskundigheid van de arbeidsdeskundige behoort. Voor zover er twijfels aan de geschiktheid zouden kunnen bestaan mocht van werkgever worden verwacht dat middels een proefplaatsing deze twijfels in de praktijk konden worden getoetst. Ook het argument, dat verzekerde aan normen op het gebied van opleiding en certificering zou voldoen, acht ik bij nadere beschouwing niet steekhoudend. Er kan namelijk niet ontkend worden dat verzekerde gezien opleiding, arbeidsverleden en als hoofdbrandwacht bij de vrijwillige brandweer duidelijk affiniteit, kennis en kunde heeft, die hem tot een geschikte kandidaat voor een functie als instructeur maken, temeer daar hij dergelijke werkzaamheden ook als vrijwilliger heeft verricht. Voor zover hij de benodigde certificaten mist is bijscholing mogelijk. Hij kan (tijdelijk) als assistent-instructeur worden ingezet, waarbij hij onder verantwoordelijkheid van een volledig gecertificeerde instructeur kan werken. (De functie van assistent-instructeur is een functie die daadwerkelijk bij deze werkgever bestaat.)
Het aangeboden alternatief, werk in Rotterdam/Rijnmond zou een reistijd woon-werkverkeer van ongeveer 4 uur per dag betekenen. Dit kan niet als passend worden aangemerkt, ook gezien de aaneengesloten duur van ongeveer 2 uur zitten achter het stuur in een gedwongen houding met als aanzienlijk risico een toename van knieklachten.
Samenvattend ben ik op grond van bovenomschreven onderzoeksgegevens van mening dat door werkgever in onvoldoende mate inspanningen zijn verricht om verzekerde binnen de onderneming te re-integreren.”
2.10. Arbeidsdeskundige [C] heeft op 10 mei 2007 een “Rapportage betreffende arbeidsmogelijkheden” uitgebracht. Daarin concludeert hij dat er bij Ridderikhoff voor [de werknemer] geen passende werkzaamheden voorhanden zijn. In de rapportage is onder meer opgenomen:
“Dit dossier spitst zich nu uiteindelijk toe naar de vraag of werknemer als instructeur zou kunnen werken bij werkgever. (…)
3. Beschouwing
3.1 De functie van instructeur
(…)
1. Het werk is fysiek belastend, in de functie komt lang aaneengesloten lopen en staan voor. Het werk is dus kniebelastend werk. Werknemer heeft beperkingen ten aanzien van kniebelasting, lang aaneengesloten lopen en staan. Voor werknemer geldt dat hij arbeid moet verrichten in niet kniebelastend werk, waarbij men moet denken aan typisch zittend werk zoals het UWV notabene zelf de voorbeelden heeft gegeven [hof: ten behoeve van de voor de WAO-beoordeling geduide functies].(…)
2. Voor wat betreft de beoordeling op bekwaamheden geldt dat werknemer niet voldoet aan de functie-eisen. Dit geldt zowel voor de opleidingseisen; het diploma van onderbrandmeester (…), maar ook op het gebied van houding en uitstraling zoals dat bij deze werkgever momenteel aan de orde is, wat betreft functie-eisen.
3. (…) Het getuigt absoluut niet van billijkheid om wel aan werkgever voor te leggen dat er een verplichting zou zijn om werknemer bij werkgever te laten werken in een functie die op geen enkele wijze bij benadering door het UWV geduid zou mogen worden voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Dat is meten met twee maten.
(…)
4. Conclusie
(…) Los van de beoordeling of het werk van instructeur passend is voor werknemer, is het voor werkgever op basis van bedrijfseconomische argumenten niet haalbaar een medewerker in een volledige werkweek te laten werken als instructeur.(…)”
2.11. In opdracht van Ridderikhoff is [de werknemer] op 5 juni 2007 medisch gekeurd voor de functie van brandwacht. [de werknemer] is blijvend arbeidsongeschikt geacht voor die functie.
2.12. Bij beschikking van 12 maart 2008 heeft de kantonrechter, op verzoek van [de werknemer], zijn voornemen uitgesproken de arbeidsovereenkomst tussen partijen ex art. 7:685 BW te ontbinden, evenwel zonder toekenning van een vergoeding. [de werknemer] heeft vervolgens zijn verzoekschrift ingetrokken.
2.13. [de werknemer] heeft in eerste aanleg gevorderd dat Ridderikhoff wordt veroordeeld tot - kort gezegd – naleving van haar reintegratieverplichtingen, betaling van loon en betaling van proceskosten.
2.14. De kantonrechter heeft op 14 februari 2007 en 5 december 2007 tussenvonnissen gewezen. Bij eindvonnis van 9 juli 2008 heeft de kantonrechter de vorderingen van [de werknemer] afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
3. Grief I houdt in dat ten onrechte is geoordeeld dat [de werknemer] niet gereïntegreerd kan worden bij Ridderikhoff. Grief II houdt in dat de loonvordering ten onrechte is afgewezen. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4. In essentie is in geschil de al dan niet bestaande mogelijkheid om [de werknemer] in de functie van instructeur te reïntegreren. Het hof gaat voorbij aan de door [de werknemer] bij memorie van grieven genoemde mogelijkheden om in de functies van veiligheidsdeskundige en (hulp)coördinator te integreren. Ridderikhoff heeft die mogelijkheden in eerste aanleg gemotiveerd betwist en [de werknemer] is daar in hoger beroep niet op ingegaan.
5. [de werknemer] stelt dat hij gekwalificeerd en (medisch) in staat is de functie van instructeur te vervullen. Hij beschikt over alle benodigde certificaten en kwalificaties, zoals het Certificaat Instructeur van de Stichting Brandweeropleiding Nederland. Het is onredelijk van hem te verlangen te voldoen aan alle eisen in de door Ridderikhoff gehanteerde functiebeschrijving. Die functie-eisen zijn niet wettelijk vastgelegd, er is geen objectief belang bij die functie-eisen en die eisen zijn dan ook geen maatstaf. De heer [D], hoofd opleidingen veiligheidsregio Zeeland, heeft hem medegedeeld dat het Certificaat Instructeur nog steeds geldig is, dat hij de betreffende lessen mag geven en dat de nieuwe (wettelijke) eisen voor de opleiding van instructeur niet op hem van toepassing zijn. [de werknemer] is bereid zonodig aanvullende scholing te volgen. Er zijn geen medische belemmeringen om de functie van instructeur te vervullen. Voor de functie van instructeur geldt geen wettelijk voorgeschreven medische keuring, aldus nog steeds [de werknemer].
6. Ridderikhof stelt zich op het standpunt dat [de werknemer] niet gekwalificeerd en (medisch) in staat is de functie van instructeur te vervullen, en dat dit op voorhand al duidelijk was. Het Certificaat Instructeur is ontoereikend. [de werknemer] dient de opleiding tot instructeur te volgen. Hij voldoet echter niet aan de wettelijke vooropleidingseisen voor het volgen van die opleiding. Ook medisch is [de werknemer] niet in staat de vooropleiding tot onderbrandmeester en de opleiding tot instructeur te volgen. [de werknemer] voldoet evenmin aan de eisen van de functiebeschrijving, zoals deze door Ridderikhoff vanaf 2005 wordt gehanteerd. [de werknemer] zou wellicht wel binnen korte of langere termijn aan de praktische eisen kunnen voldoen. [de werknemer] heeft pas na afschatting voor de WAO een aanbod gedaan om passende werkzaamheden te verrichten, aldus nog steeds Ridderikhof.
7. Het hof oordeelt als volgt.
Loonvordering
8. Het hof stelt voorop dat wanneer een werknemer die door ziekte tot het verrichten van de bedongen arbeid blijvend ongeschikt is geworden, zich jegens zijn werkgever bereid heeft verklaard andere passende arbeid te verrichten en zijn werkgever hem daartoe zonder deugdelijke gronden niet in staat heeft gesteld, de werknemer vanaf het tijdstip dat voormelde deugdelijke gronden ontbraken, recht heeft op zijn loon dan wel op het voor de door hem aangeboden arbeid passend gedeelte van dit loon (HR 8 november 1985, NJ 1986, 309). In geval van een zodanige bereidverklaring van de werknemer dient de werkgever zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is te onderzoeken of andere passende arbeid voorhanden is en daarover duidelijkheid te verschaffen aan de werknemer. Indien de werkgever daarmee in gebreke blijft, moet, ook als later blijkt dat geen passende arbeid voorhanden is, worden aangenomen dat een deugdelijke grond in deze zin heeft ontbroken zolang de werkgever in gebreke is gebleven terzake duidelijkheid te verschaffen (HR 17 januari 2003, NJ 2006, 533).
9. Niet in debat is dat [de werknemer] zich bereid heeft verklaard om passende arbeid te verrichten. Het hof begrijpt dat Ridderikhof arbeidsdeskundige [C] (zie sub 2.10) heeft ingeschakeld om het reïntegreren van [de werknemer] in de functie van instructeur te onderzoeken. Van eerder onderzoek is niet gebleken. Ridderikhoff verklaart het uitblijven van (eerder) onderzoek met de stelling dat op voorhand al duidelijk was dat [de werknemer] niet gekwalificeerd en medisch in staat was de functie van instructeur te vervullen. Het hof is van oordeel dat, indien inderdaad op voorhand duidelijk was dat [de werknemer] niet gekwalificeerd en medisch in staat was de functie van instructeur, al dan niet in aangepaste vorm en/of binnen afzienbare tijd, te vervullen, zij goede gronden had [de werknemer] niet in staat te stellen passende arbeid te verrichten. In dat geval is de loonvordering niet toewijsbaar. Daarbij is van belang dat, anders dan Ridderikhoff kennelijk beoogt te stellen, van haar binnen redelijke grenzen mag worden verlangd de functie aan te passen, rekening houdende met de beperkingen van [de werknemer] (zie HR 13 december 1991, NJ 1992, 441, r.o. 3.3). Komt bedoelde “duidelijkheid op voorhand” niet vast te staan, dan is de loonvordering toewijsbaar gerekend vanaf het moment dat [de werknemer] zich bereid verklaarde om passende arbeid te verrichten. In dat geval eindigt de loondoorbetalingsverplichting van Ridderikhoff op het moment dat komt vast te staan dat re-integratie als - kort gezegd - instructeur, indien van toepassing, niet mogelijk is en daarover aan [de werknemer] duidelijkheid is verschaft. Naar het oordeel van het hof verschaft de rapportage van arbeidsdeskundige [C] die duidelijkheid niet. Die rapportage is zonder enige toelichting door Ridderikhoff overgelegd en is geen onderwerp van het processuele debat geweest. Los daarvan geldt dat in die rapportage is te lezen dat [C] zich voor zijn conclusie dat [de werknemer] niet voor de functie van instructeur is gekwalificeerd, uitsluitend beroept op mededelingen van Ridderikhoff. Uit de rapportage blijkt niet van enig onderzoek naar een eventuele aanpassing van de functie van instructeur.
10. Naar het oordeel van het hof kan in dit stadium van het geding niet worden geoordeeld dat (i) [de werknemer] niet gekwalificeerd en medisch in staat was de functie van instructeur, al dan niet in aangepaste vorm en/of binnen afzienbare tijd, te vervullen en (ii) dat dit op voorhand al duidelijk was voor [de werknemer].
11. Er zijn niettemin wel sterke aanwijzingen dat [de werknemer] gekwalificeerd en medisch in staat was de functie van instructeur, al dan niet in aangepaste vorm en/of binnen afzienbare tijd, te vervullen, en wel de volgende.
- De functie-eisen zijn niet wettelijk geregeld. Aldus is er minstgenomen enige vrijheid voor partijen om de functie in te richten.
- Aan personen, niet zijnde brandweerpersoneel in dienst van het bevoegde gezag, worden geen wettelijke medische eisen gesteld voor de functie van instructeur of voor het volgen van de opleiding tot instructeur.
- Van Ridderikhoff mag als goed werkgever worden verlangd, binnen redelijke grenzen, om de functie en de functie-eisen (waaronder ook de medische eisen) aan te passen aan de beperkingen van [de werknemer].
- De arbeidsdeskundige van UWV heeft bij herhaling aangegeven mogelijkheden te zien voor een proefplaatsing van [de werknemer] in de functie van (assistent) instructeur.
- De vooropleidingseisen van de opleiding tot instructeur zijn, anders dan de functie-eisen, wel wettelijk geregeld. Echter, [de werknemer] beschikt over het Certificaat Instructeur en Ridderikhoff heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt en onderbouwd dat genoemd certificaat ontoereikend is om de functie van instructeur uit te oefenen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat Ridderikhoff niet heeft weersproken dat heer [D], hoofd opleidingen veiligheidsregio Zeeland, [de werknemer] heeft medegedeeld dat het Certificaat Instructeur nog steeds geldig is, dat hij de betreffende lessen mag geven en dat de nieuwe (wettelijke) eisen voor de opleiding van instructeur niet op hem van toepassing zijn. Evenmin is gebleken dat die mededeling zonder betekenis is. Dat, zoals Ridderikhoff bij dupliek sub 24 heeft gesteld, het certificaat ziet op “een brandweeropleiding” en dat dit “iets heel anders is dan de BHV-trainingen, die een instructeur […] bij het NIBHV dient te volgen”, zo al juist, acht het hof onvoldoende duidelijk om op voorhand te oordelen dat [de werknemer] de opleiding tot instructeur dient te volgen.
- Ridderikhoff acht [de werknemer] in staat om binnen korte of langere termijn aan de praktische eisen van de functie te kunnen voldoen.
12. Niettemin vormen de niet in het geding zijnde forse bewegingsbeperkingen van [de werknemer] (hoofdzakelijk knieklachten), een contra-indicatie voor de mogelijkheid tot re-integratie als instructeur. Naar het oordeel van het hof is het niet onaannemelijk dat de (onaangepaste) functie van instructeur serieuze fysieke eisen stelt, terwijl niet op voorhand duidelijk is of en zoja, hoe daar een mouw aan gepast kan worden.
Re-integratie
13. De vorderingen tot re-integratie komen slechts voor toewijzing in aanmerking indien [de werknemer] gekwalificeerd en medisch in staat is de functie van instructeur, al dan niet in aangepaste vorm, te vervullen. Als re-integratie in de functie van instructeur (slechts) in aangepaste vorm en/of binnen afzienbare termijn mogelijk is, dient te worden beoordeeld of die re-integratie van Ridderikhoff redelijkerwijs kan worden verlangd. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat de oorzaken van de medische beperkingen van [de werknemer] arbeidsgerelateerd zijn.
Deskundigen
14. Het hof overweegt gezien het voorgaande één of meer deskundigen te benoemen, om zich te laten voorlichten over de (on)mogelijkheden van re-integratie van [de werknemer] in een al dan niet aangepaste functie van instructeur, over de vraag of op voorhand duidelijk moet zijn geweest voor [de werknemer] dat een dergelijke re-integratie onmogelijk zou zijn en, als re-integratie wel mogelijk is: wat daarvan de loonwaarde was en is.
15. Het hof ziet aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten om het eventueel benoemen van (een) deskundige(n), de persoon van de deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen, te bespreken. Voorts gelieven partijen zich op voorhand, in een korte zakelijke notitie, uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n) en de aan die deskundige(n) te stellen vragen.
16. Het te zijner tijd aan de eventueel te benoemen deskundige(n) te betalen voorschot zal Ridderikhoff moeten voldoen, nu zij de bewijslast draagt van haar stelling dat zij goede gronden had om [de werknemer] niet in staat te stellen passende arbeid te verrichten.
17. De comparitie zal voorts dienen voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling. In verband met het bevorderen van een vruchtbaar verloop van de comparitie wenst het hof voordien nadere informatie van [de werknemer] te ontvangen, als hierna bepaald. [de werknemer] dient in een korte zakelijke notitie in te gaan op wat door Ridderikhoff voor het eerst bij memorie van antwoord is gesteld, met name ook op de stelling dat [de werknemer] zich eerst na de keuring voor de WAO bereid heeft verklaard passende arbeid te verrichten. Voorts dient [de werknemer] toe te lichten hoe tot op heden zijn arbeidsongeschikheid en zijn inkomenspositie zich hebben ontwikkeld, onderbouwd met relevante bescheiden (uitkerings- en inkomensgegevens). Het hof wenst tevens te vernemen of [de werknemer] zijn op re-integratie gerichte vorderingen wenst te handhaven, mede gezien het feit dat hij in augustus 2010 de 65-jarige en - daarmee in de regel – pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken.
18. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.
Beslissing
Het hof:
- beveelt partijen, in persoon of als het om een rechtspersoon gaat, deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is om een schikking aan te gaan, vergezeld van hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. R.S. van Coevorden in een der zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage op 10 mei 2010 om 10.00 uur;
- bepaalt dat, indien een der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen in de maanden mei tot en met september van 2010 (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de comparitie zal worden vastgesteld;
- bepaalt dat [de werknemer] een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, uiterlijk twee weken voor de comparitie naar de griffie handel van dit hof (postbus 20302, 2500 EH Den Haag, P2-236) zal zenden;
- beveelt [de werknemer] om uiterlijk twee weken voor de comparitie de sub 17 bedoelde notitie aan het hof toe te zenden, met tegelijk een kopie aan de andere partij;
- beveelt partijen om uiterlijk twee weken voor de comparitie de sub 15 bedoelde notitie aan het hof toe te zenden, met tegelijk een kopie aan de andere partij;
- bepaalt dat partijen de in dit arrest eventueel met name genoemde overige stukken uiterlijk twee weken voor de comparitie in kopie zullen zenden naar de griffie handel van dit hof en naar de wederpartij;
- bepaalt dat partijen de bescheiden waarop zij voor het overige een beroep zouden willen doen, zullen overleggen door deze uiterlijk twee weken vóór de comparitie in kopie aan de griffie handel en aan de wederpartij te zenden;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, M.J. van der Ven en T.L. Tan en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2010 in aanwezigheid van de griffier.