ECLI:NL:GHSGR:2010:BM1810

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-09/00648
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2005

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de belanghebbende in het ongelijk is gesteld met betrekking tot een ambtshalve opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005. De belanghebbende had geen aangifte gedaan, wat hem kan worden aangerekend. De Inspecteur had een belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 42.917, en daarbij een verzuimboete van € 113 en heffingsrente van € 279 opgelegd. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 februari 2010, waar de belanghebbende niet aanwezig was, heeft de Inspecteur zijn standpunt verdedigd. De belanghebbende betwistte de hoogte van de door de Inspecteur in aanmerking genomen NWW-uitkering van € 29.472, maar kon geen overtuigend bewijs leveren voor zijn stelling dat deze te hoog was. Het Hof concludeert dat de belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat de aanslag niet berust op een onredelijke schatting. De informatie van het UWV ondersteunt de vaststelling van het belastbare inkomen.

Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 31 maart 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-09/00648
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer van 31 maart 2010
in het geding tussen:
[belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Rijnmond, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 juli 2009, nummer AWB 08/7359 IB/PVV, betreffende na te vermelden aanslag en beschikking.
Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is ambtshalve een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.917. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 113 en een bedrag van € 279 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 17 februari 2010, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Mr. [A], advocaat te [Z], heeft als gemachtigde van belanghebbende bij faxbericht van 15 februari 2010 medegedeeld dat noch hij noch belanghebbende ter zitting zal verschijnen. Hij heeft daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende was gedurende het gehele jaar 2005 ongehuwd. Belanghebbende genoot gedurende het jaar 2005 een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (hierna: de WWB-uitkering) van de gemeente Rotterdam van € 13.445. Voorts heeft belanghebbende als gevolg van een procedure tussen hem en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) betreffende een uitkering over de periode 6 september 1999 tot en met 5 september 2002 krachtens de Nieuwe Werkloosheidwet (hierna: NWW-uitkering) de volgende nabetalingen ontvangen:
Datum betaling Bruto uitkering Netto uitkering Ingehouden loonheffing
22-04-2005 € 776,80 € 511,40 € 268,60
21-05-2005 - 62,20 - 36,78 - 21,99
26-07-2005 - 6.260,93 - 4.117,80 - 2.168,75
27-07-2005 - 501, 40 - 296,31 - 177,33
16-09-2005 - 18.400,06 - 12.157,82 - 6.079,08
19-09-2005 - 1.044,79 - 605,89 - 362,64
19-09-2005 - 426,65 - 252,13 - 150,89
Totaal € 27.473,65 € 17.978,13 € 9.229,28
3.2. Belanghebbende is met dagtekening 28 februari 2006 uitgenodigd om aangifte te doen voor het jaar 2005. Op 7 juli 2006 is aan belanghebbende een aanmaning verzonden. Met dagtekening 22 februari 2008 heeft de Inspecteur ambtshalve een definitieve aanslag opgelegd. De definitieve aanslag heeft in een door belanghebbende te betalen bedrag van € 3.269 geresulteerd, inclusief een verzuimboete van € 113 en heffingsrente van € 279.
3.3. Na het tegen de aanslag gemaakte bezwaar heeft belanghebbende alsnog aangifte gedaan voor het jaar 2005, die op 7 mei 2008 door de Inspecteur is ontvangen, waarbij belanghebbende een bedrag als ontvangen NWW-uitkering van € 27.610 vermeldde, waarover een bedrag van € 9.230 aan loonheffing is ingehouden.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. In geschil is uitsluitend de hoogte van de door belanghebbende genoten NWW-uitkering. Belanghebbende stelt dat de door de Inspecteur voor het jaar 2005 in aanmerking genomen NWW-uitkering van € 29.472 te hoog is. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd weersproken.
4.2. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt - naar het Hof begrijpt - tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.054.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Overwegingen omtrent het geschil
6.1. De onder 3.2 en 3.3 vermelde feiten laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende voor het onderhavige jaar niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat hem dat kan worden aangerekend. Hieruit volgt dat het Hof het hoger beroep ongegrond verklaart tenzij is gebleken - waaronder is te verstaan: door belanghebbende overtuigend aangetoond - dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Belanghebbende heeft evenwel slechts aangevoerd dat bij beschikt over een jaaropgave waarin een bedrag van nihil "wordt opgevoerd door het UWV" en dat hij zelf fiscaal loon heeft berekend aan de hand van door hem zelf ontvangen uitkeringsspecificaties, welke berekening op een lager bedrag dan € 29.472,61 uitkomt. Aldus is belanghebbende niet geslaagd in het leveren van het van hem te verlangen bewijs.
6.2. De Inspecteur heeft informatie van het UWV in het geding gebracht ter zake van de in 2005 aan belanghebbende uitbetaalde bedragen (bijlage Q in het verweerschrift), die laat zien dat het verschil tussen het fiscale loon van € 29.472,61 en de bruto NWW-uitkering van € 27.473,65 bestaat uit de overhevelingstoeslag, het door de werkgever betaalde deel van de premie Ziekenfondswet en het door de werknemer betaalde gedeelte van premies sociale verzekeringen. Op grond van deze informatie acht het Hof het belastbare inkomen uit werk en woning bij de aanslagregeling op het juiste bedrag vastgesteld. Alsdan kan niet worden gezegd dat de aanslag berust op een onredelijke schatting of dat de aanslag naar willekeur is vastgesteld.
6.3. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, voorzittter, J.W. baron van Knobelsdorff en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 31 maart 2010 in het openbaar uitgesproken. Bij ontstentenis van de voorzitter is deze uitspraak ondertekend door mr. Van Knobelsdorff.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.