ECLI:NL:GHSGR:2010:BM1665
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- J.M. van der Klooster
- J.H.W. de Planque
- R. van der Vlist
- Rechtspraak.nl
Afwijzing incidentele vordering ex art. 843a Rv in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 13 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een incidentele vordering door de rechtbank. De appellante, Schepen Onderlinge Nederland U.A. (hierna: SON), had een incidentele vordering ingesteld op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) om bepaalde bescheiden te verkrijgen die zij nodig achtte voor haar verweer in een hoofdprocedure. De rechtbank had echter geoordeeld dat SON onvoldoende belang had bij haar vordering, aangezien zij zonder de gevraagde bescheiden al tot een afwijzing van haar dekkingsplicht was gekomen. Dit leidde tot het hoger beroep van SON, waarin zij betoogde dat de rechtbank ten onrechte haar vordering had afgewezen.
De geïntimeerden, Danes Rederij B.V. en Coöperatieve Rabobank Sliedrecht-Graafstroom U.A., stelden dat SON niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep. Het hof oordeelde dat de bestreden beslissing van de rechtbank een tussenvonnis betrof, waartegen ingevolge artikel 337 Rv alleen hoger beroep kan worden ingesteld tegelijk met het eindvonnis, tenzij de rechter anders had bepaald. Aangezien de rechtbank geen tussentijdse appelmogelijkheid had geboden, was SON niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Het hof benadrukte dat de rechtbank met haar overwegingen had willen aangeven dat SON haar verzoek om inzage in de bescheiden later in de procedure opnieuw kon indienen. De beslissing van de rechtbank werd niet gekarakteriseerd als een definitieve afwijzing, en het hof concludeerde dat er geen goede grond was voor een doorbreking van het appelverbod. De kosten van het hoger beroep werden voor rekening van SON gesteld, en het hof verklaarde haar niet-ontvankelijk in het hoger beroep.