ECLI:NL:GHSGR:2010:BM1418

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-09/00410
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ANBI-status van een stichting die kampen organiseert voor kinderen en tieners

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 maart 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft de aanvraag van een stichting, die kampen organiseert voor kinderen en tieners, om aangemerkt te worden als een algemeen nut beogende instelling (ANBI) volgens artikel 6.33 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De Inspecteur had de aanvraag afgewezen, waarop de stichting in beroep ging bij de rechtbank, die de aanvraag gegrond verklaarde. De Inspecteur ging hiertegen in hoger beroep.

Het Gerechtshof oordeelde dat de stichting niet kan worden aangemerkt als een ANBI. Het Hof stelde vast dat de feitelijke werkzaamheden van de stichting, hoewel gericht op de verkondiging van het evangelie, niet in voldoende mate het algemene nut dienden. De activiteiten van de stichting, zoals de georganiseerde kampen, werden als niet wezenlijk verschillend van commerciële activiteiten beschouwd. Het Hof concludeerde dat de stichting niet aan de vereisten voldeed om als ANBI te worden aangemerkt, omdat de werkzaamheden niet in gelijke mate het algemene belang dienden als het particuliere belang van de deelnemers aan de kampen.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur werd bevestigd. De belanghebbende werd in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-09/00410
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer van 30 maart 2010
op het hoger beroep van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Oost-Brabant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 mei 2009, nummer AWB 08/5383 IB, betreffende de hierna vermelde ten aanzien van de stichting [belanghebbende], gevestigd te [Z], (hierna: belanghebbende) gegeven beschikking.
Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Op een verzoek van belanghebbende om aangemerkt te worden als een algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI) in de zin van artikel 6.33, eerste lid, onder b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet), heeft de Inspecteur negatief beslist.
1.2. Bij uitspraak op het door belanghebbende gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof.
2.2. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 februari 2010, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur wel, doch belanghebbende niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 15 januari 2010 aan het adres [a-straat 1] te [Q], onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens een door de griffier van TNT Post ingewonnen informatie, welke aan het dossier is toegevoegd, is de vorenbedoelde brief op 16 januari 2010 op het voormelde adres uitgereikt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is opgericht op 27 januari 2001. Artikel 2 van haar statuten luidt:
"1. De stichting heeft ten doel: het uitdragen van het evangelie, en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.
2. De Stichting tracht haar doel ondermeer te verwezenlijken door het organiseren van kampen voor kinderen en tieners, door vrijwilligers die zich volledig verenigen met het christelijke karakter van deze kampen en andere hieraan verwante acties".
In het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor [Z] staat belanghebbende ingeschreven als religieuze organisatie.
3.2. Jaarlijks organiseert belanghebbende een kampweek voor kinderen en tieners. Het dagprogramma tijdens een kampweek begint met een ontbijt. Daarna wordt er een Bijbelstudie gehouden. Vervolgens zijn de kinderen vrij. Rond het middaguur wordt de lunch gebruikt. In de middag wordt een spelactiviteit gehouden. De avond wordt begonnen met de avondmaaltijd. Daarna wordt een avondactiviteit georganiseerd, bij voorbeeld de vertoning van een speelfilm die een christelijke of daarmee te vergelijken strekking heeft. De kampleiding bestaat uit volwassen mannen en vrouwen met een positief christelijke opvatting die afkomstig zijn uit verschillende christelijke groeperingen. Tijdens de kampweek is een leider aanwezig met een theologische achtergrond die geestelijke verzorging biedt aan de deelnemers en de leiding.
3.3. De deelnemers aan deze kampen dienen een bedrag van € 120 (voor de leeftijdscategorie 7 tot en met 11 jaar) of € 140 (voor de leeftijdscategorie 12 tot en met 16 jaar) te betalen. Het komt voor dat een deelnemer het verschuldigde bedrag niet kan betalen. In dat geval wordt toegestaan dat betaling achterwege blijft.
3.4. Uit de staat van baten en lasten van belanghebbende blijkt dat zij over het jaar 2007 een verlies heeft geleden van € 475 en over het jaar 2008 een batig saldo heeft gerealiseerd van € 228. Naast de bijdragen van de deelnemers bestaan de inkomsten uit giften. Het vermogen van belanghebbende per 1 januari en 31 december 2008 bedraagt respectievelijk € 2.730 en € 2.917.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. In geschil is of de Inspecteur het verzoek van belanghebbende om haar als ANBI aan te wijzen terecht heeft afgewezen, hetgeen hij stelt, doch belanghebbende gemotiveerd betwist.
4.2. Belanghebbende stelt dat zij met ingang van 1 januari 2008 als ANBI dient te worden aangemerkt. Zij baseert zich hierbij op haar doelstelling en op de omstandigheden dat de kampweken worden georganiseerd op niet commerciële basis en gericht zijn op de verkondiging van de boodschap van het evangelie. Voorts wijst zij op de feitelijke gang van zaken tijden de kampweken. De bijdragen die de deelnemers aan een kampweek betalen zijn aanzienlijk lager dan de bedragen die commerciële partijen voor dergelijke kampactiviteiten in rekening plegen te brengen. Dit is mogelijk door de inzet van vele vrijwilligers. Belanghebbende betaalt geen beloningen aan kampleiders of -leidsters. Zij concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4.3 De Inspecteur is van mening dat belanghebbende niet het algemene nut dient aangezien belanghebbende haar activiteiten op commerciële basis organiseert en omdat tijdens de kampweek de nadruk ligt op de recreatieve tijdsbesteding. Hij concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
Overwegingen van de rechtbank
5. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard op grond van de volgende overwegingen:
4.1 In art artikel 6.33 van de Wet IB 2001 (hierna; de Wet) is geen definitie opgenomen van een ANBI. Wel worden blijkens deze wetsbepaling daartoe ook kerkelijke en levensbeschouwelijke instellingen gerekend. Weliswaar zijn in de artikelen 41a en 41b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 bepalingen opgenomen die betrekking hebben op een ANBI, doch deze hebben uitsluitend betrekking op de toepassing van het gestelde in het tweede en derde lid van artikel 6.33 van de Wet, te weten de procedure van het aanwijzen van een ANBI. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met de invoering van het ANBI-regime geen wijziging van de inhoud van het ANBI-begrip is beoogd. Daarom dient voor de beoordeling of sprake is van een ANBI te rade worden gegaan bij de jurisprudentie ter zake.
4.2 In zijn arrest van 31 oktober 1979, nr. 19 464, BNB 1979/314 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de beoordeling van de vraag of eiseres kan worden aangemerkt als een ANBI niet zozeer van belang is wat de doelomschrijving van de betreffende instelling is maar evenzeer waaruit haar feitelijke werkzaamheden bestaan.
4.3 In het onderhavige geval organiseert eiseres kampweken voor kinderen en tieners met een missionair oogmerk. Gelet op het dagprogramma tijdens deze kampweken, de persoonlijke overtuiging van de kampleiding en de geloofwaardige toelichting van eiseres ter zitting acht de rechtbank aannemelijk dat tijdens de kampweken de verkondiging van het evangelie op de voorgrond staat. Het recreatieve karakter van de kampweken staat in dienst van de doelstelling van eiseres. De rechtbank oordeelt dat de feitelijke werkzaamheden van eiseres in overeenstemming zijn met haar doelstelling.
4.4 De omstandigheid dat de doelgroep tot wie eiseres zich richt een beperkte groep mensen is brengt op zich niet met zich mee dat dit de aanmerking van eiseres als een ANBI in de weg staat (vergelijk HR 18 december 1985, nr. 22 937, BNB 1986/103).
4.5 Nu de werkzaamheden van eiseres zijn gericht op de evangelieverkondiging onder kinderen en tieners is de rechtbank van oordeel dat hiermede een levensbeschouwelijke doelstelling invulling krijgt en dat zij daarmee ten minste in gelijke mate als het particuliere belang, het algemene belang dient en om die reden kan worden aangemerkt als een ANBI (vergelijk HR 13 juli 1994, nr. 29 926, BNB 1994/280).
4.6 De rechtbank verwerpt de stelling van verweerder dat eiseres haar werkzaamheden op commerciële basis verricht en dat om die reden zij niet kan worden aangemerkt als een ANBI. Verweerder heeft niet weersproken dat, de bijdragen die de deelnemers aan de kampen betalen aanzienlijk lager zijn dan in het economische verkeer voor vergelijkbare activiteiten in rekening plegen te worden gebracht. Daarbij komt dat eiseres geen batige saldi van betekenis heeft gerealiseerd en uitsluitend gebruik maakt van vrijwilligers die geen beloning ontvangen.
4.7 Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres kan worden aangemerkt als een ANBI.
4.8 Verweerder heeft desgevraagd te kennen gegeven dat hij ANBI-beschikkingen pleegt af te geven onder de volgende (standaard-)voorwaarden:
"De aanmerking geldt voor onbepaalde tijd, maar de Belastingdienst kan controleren of uw instelling (nog) aan de voorwaarden voldoet. U ontvangt daarvoor een Opgaaf Algemeen nut beogende instelling. Deze moet u altijd invullen en terugsturen naar de Belastingdienst. Deze beslissing is gebaseerd op artikel 6.33 Wet inkomstenbelasting 2001 en geldt zolang u voldoet aan de eisen voor een dergelijke instelling."
Gesteld noch gebleken is dat er aanleiding is van deze voorwaarden af te wijken.
4.9 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. Algemeen nut beogende instellingen zijn instellingen wier doelstelling een werkzaamheid betreft, welke op zichzelf rechtstreeks een algemeen belang raakt. Daartoe behoort niet een instelling die ten doel heeft een werkzaamheid die op zichzelf voorziet in een particulier belang, zoals ontspanning of het gezellige verkeer, waaraan een bepaalde kring van personen behoefte heeft. Dat wordt niet anders als de voorziening in dit belang indirect het algemene nut dient.
6.2. Daarenboven kan een instelling slechts worden aangemerkt als het algemeen nut beogend, indien komt vast te staan dat met de door haar verrichte werkzaamheden het algemeen belang minstens in gelijke mate als het particulier belang wordt gediend.
6.3. Gelet op het vorenoverwogene dient belanghebbende aannemelijk te maken dat zij het algemeen nut tot doel heeft en tevens dat haar werkzaamheden tenminste voor 50 percent het algemeen belang dienen. Bij de beoordeling of belanghebbende heeft voldaan aan haar bewijslast zal het Hof alle feiten en omstandigheden van het geval betrekken.
6.4. Naar 's Hofs oordeel dient de doelstelling als verwoord in artikel 2, onder 1 van de statuten van belanghebbende het algemeen nut. Dan rest de vraag of de manier waarop belanghebbende haar doel tracht te verwezenlijken, de feitelijke werkzaamheid van belanghebbende, het algemeen nut dient.
6.5. De werkzaamheden van belanghebbende bestaan uit het jaarlijks organiseren van een jongerenkamp. De jongeren betalen voor deelname een van de leeftijd afhankelijk bedrag. Tijdens het kamp is de enige activiteit die rechtstreeks dient om de boodschap van het evangelie te verspreiden, de bijbelstudie in de ochtenduren. De overige activiteiten verschillen niet wezenlijk van die tijdens commerciële kampen. Dat de in de avond vertoonde speelfilms een christelijke strekking hebben is onvoldoende om aannemelijk te achten dat daarmee de boodschap van het evangelie wordt verspreid.
6.6. Belanghebbende ontplooit naar het oordeel van het Hof een activiteit, het organiseren van jongerenkampen tegen betaling, die zich als zodanig niet wezenlijk onderscheidt van soortgelijke activiteiten die door andere, commerciële organisaties worden georganiseerd. Dat de prijs die belanghebbende voor deelname aan haar kampen bedingt onder die van voormelde organisaties ligt, is in het licht van de voorliggende rechtsvraag niet een wezenlijk onderscheid. Wel een wezenlijk onderscheid is het onderdeel bijbelstudie in het kampprogramma. Dat onderdeel vloeit rechtstreeks voort uit de doelstelling van belanghebbende, het uitdragen van het evangelie. In de feitelijke werkzaamheden van belanghebbende is dit onderdeel, naar het Hof aannemelijk acht, niet van zodanige omvang dat de 50% norm uit 6.3. hiervoor wordt vervuld.
6.7. Belanghebbende heeft aangevoerd dat het organiseren van het kamp voor haar geen doel is, maar een middel om het evangelie uit te dragen. Het Hof acht het aangevoerde aannemelijk. Het kan belanghebbende echter niet baten, omdat zich dan het geval voordoet van 6.1 hiervoor. Een werkzaamheid dient rechtstreeks een particulier belang, in dit geval de behoefte van jongeren aan verpozing in een kamp en zijdelings wordt daarmee het algemeen nut gediend, zijnde het uitdragen van het evangelie.
6.8. Belanghebbende is dus niet er in geslaagd het op haar rustende bewijs te leveren. Een en ander brengt het Hof tot het oordeel dat met de door belanghebbende verrichte werkzaamheden het algemeen belang niet minstens in gelijke mate als een particulier belang wordt gediend. Belanghebbende is dus geen instelling die het algemeen nut beoogt.
6.9. Het hoger beroep is gegrond. Beslist dient te worden als navermeld.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, en
- bevestigt de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, Th. Groeneveld en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 30 maart 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.