GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.007.497/01
Rolnummer (oud) : 08/0087
Zaak- en rolnummer rechtbank : 225196 / HA ZA 04-2750
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 13 april 2010
TRACOM NEDERLAND BV,
gevestigd te Heerlen,
appellante,
hierna te noemen: Tracom,
advocaat: mr. N.J.R.M. Elings te 's-Gravenhage,
1. [Naam],
wonend te [plaats], gemeente [plaats],
2. [Naam],
wonend te [plaats], gemeente [plaats],
geïntimeerden,
hierna te zamen te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te 's-Gravenhage.
Bij exploot van 13 november 2007 is Tracom in hoger beroep gekomen van het op 22 augustus 2007 door de rechtbank te Rotterdam tussen partijen gewezen eindvonnis. Bij memorie van grieven (met producties) heeft Tracom gesteld dat het hoger beroep zich mede richt tegen het tussenvonnis van 21 september 2005 en heeft zij acht grieven aangevoerd. Deze zijn door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord bestreden. Vervolgens hebben partijen hun procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1 In het vonnis van 21 september 2005 heeft de rechtbank de voor haar vaststaande feiten weergegeven. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof deze weergave tot uitgangspunt neemt. Met inachtneming hiervan gaat het in dit geding om het volgende.
1.1 Krachtens een notariële akte van 6 november 1996 heeft [geïntimeerde] aan Tracom een onroerende zaak, gelegen nabij de Kloosterkoolhof te Heerlen, geleverd. Deze onroerende zaak (hierna: het verkochte) bestaat in hoofdzaak uit een bedrijfshal met garageboxen, autostalling, binnen- en buitenterrein, een overbouwde inrit en een overbouwd voetpad. Het verkochte wordt aan de zuid- en oostzijde omsloten door woonhuizen, met voordeuren aan de Kloosterkoolhof en de Schaesbergerweg. Vanaf de Kloosterkoolhof is het binnenterrein met opstallen te bereiken via de genoemde inrit / het voetpad.
1.2 In de akte van 6 november 1996 is geen gewag gemaakt van een op het verkochte als lijdend erf rustende erfdienstbaarheid van overpad ten behoeve van percelen aan de Kloosterkoolhof en de Schaesbergerweg.
1.3 Tracom heeft [geïntimeerde] in rechte aangesproken tot vergoeding van de schade die zij stelde te lijden als gevolg van de aanwezigheid van de haar onbekende erfdienstbaarheid. Bij een door het hof gewezen arrest van 17 oktober 2003 is geoordeeld dat [geïntimeerde] jegens Tracom tekortgeschoten is. Het hof heeft met betrekking tot de schade overwogen:
Gelet op de omstandigheid dat de vergoeding van Tracoms schade in de plaats treedt van de gevorderde, maar onmogelijk gebleken, deugdelijke nakoming door [geïntimeerden], dient naar het oordeel van het hof de aan Tracom te vergoeden schade te worden berekend op basis van het zogenoemde positieve contractsbelang. Aldus kan Tracom immers in de toestand worden gebracht als ware het verkochte ten tijde van de overdracht vrij van de erfdienstbaarheid geleverd. Het hof acht zich echter niet in staat om de hoogte van het schade-bedrag (eventueel door schatting) vast te stellen. Onder deze omstandigheden is er plaats voor een schadestaatprocedure. In deze (vervolg)procedure zal ook de causaliteitsvraag, alsmede het door [geïntimeerden] in de principale grief 1c gedane verzoek tot matiging van de door Tracom gevorderde schadevergoeding aan de orde komen.
1.4 Bedoelde erfdienstbaarheid is gevestigd bij een notariële akte van scheiding en deling van 8 september 1977, opgemaakt tussen [J] en [A], welke akte door Tracom bij memorie van grieven in het geding is gebracht. Bij deze scheiding en deling kreeg elk van hen percelen toebedeeld, onder meer de percelen Kloosterkoolhof 29, 31 en 33 (hierna: K29, K31 en K33) en Schaesbergerweg 33a (hierna: S33a), die aan [J] werden toegescheiden, en de percelen Kloosterkoolhof 35, 37 en 39 (hierna: K35, K37 en K39) en Schaesbergerweg 33b (hierna: S33b), die aan [A] werden toebedeeld. Tot het aan [A] toebedeelde behoorde ook hetgeen in dit geding als het verkochte wordt aangeduid.
Bij conclusie na deskundigenbericht in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] een kaart in het geding gebracht, waarvan de juistheid door Tracom in hoger beroep niet althans niet voldoende is tegengesproken, zodat het hof van de juistheid ervan uitgaat. Uit de akte van 8 september 1977, bezien in samenhang met de kaart, valt op te maken dat de akte beoogde het gebruik van het bestaande voetpad, dat deels op het verkochte en deels op de percelen K31, K33 en S33b ligt, voor de situatie na de scheiding en deling vast te leggen, in die zin dat de eigenaren c.q. gebruikers van de percelen S33a, S33b, K29, K31, K33, K35, K37 en K39 te voet over elkaars percelen konden blijven gaan om vanaf de Kloosterkoolhof de desbetreffende woningen aan de achterzijde te kunnen bereiken en omgekeerd. In verband daarmee werden de percelen ten dele zowel lijdend als heersend erf genoemd.
1.5 Het hof begrijpt dat het in dit geding aldus slechts gaat om het voetpad dat parallel aan perceel K37 en aan de achterzijde van de percelen K37 en K35 over het verkochte loopt en dat - bij nameting op de kadastrale kaart, schaal 1:500 - een lengte van circa 36 m heeft (het verlengde van dit voetpad ligt op percelen die niet aan Tracom in eigendom toebehoren). Blijkens de inleidende dagvaarding sub 3 en 9 neemt Tracom als uitgangspunt voor haar vordering dat de percelen S33a, S33b, K29, K31 en K33 als heersende erven ten opzichte van het verkochte hebben te gelden, hetgeen juist is. Deze percelen worden hierna de heersende erven genoemd.
1.6 Bij dagvaarding in eerste aanleg, welk stuk kennelijk mede bedoeld is als een schadestaat in de zin van artikel 613 Rv, heeft Tracom gevorderd dat de rechtbank [geïntimeerde] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 50.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover over de periode 6 november 1996 - 5 november 2026, met rente en kosten.
Als grondslag daarvoor heeft Tracom gesteld dat haar schade tenminste gelijk is aan het bedrag dat zij had kunnen bedingen indien zij zelf met de eigenaren van de heersende erven een erfdienstbaarheid van voetpad (achteringang) overeen had kunnen komen. Zij stelt dat bedrag op € 10.000,- per heersend erf. In het verdere processuele debat, tijdens de comparitie van partijen, heeft Tracom nog geopperd dat zij aan [geïntimeerde] voor het verkochte een te hoge koopprijs heeft betaald.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
1.7 Bij het tussenvonnis heeft de rechtbank aan ing. J.V.M. Aelmans, verbonden aan Aelmans Rentmeesters en makelaars te Voerendaal, (hierna: Aelmans) opgedragen een deskundigenbericht met betrekking tot een viertal in het vonnis geformuleerde vragen uit te brengen. Nadat Aelmans een rapport d.d. 26 september 2006 had uitgebracht hebben partijen zich bij conclusie daarover uitgelaten.
1.8 Bij het beroepen eindvonnis heeft de rechtbank [geïntimeerde] hoofdelijk veroordeeld om aan Tracom te voldoen een bedrag van € 4.537,80 (f 10.000,-), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 1996 tot de dag van betaling. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en de kosten van het deskundigenbericht voor rekening van beide partijen gebracht, ieder de helft.
De rechtbank heeft daartoe - zakelijk weergegeven - geoordeeld dat 6 november 1996 als peildatum voor de bepaling van de schade moet gelden en dat zij het, in het voetspoor van het deskundigenbericht, aannemelijk acht dat Tracom voor het vestigen van een erfdienstbaarheid van voetpad van de vijf heersende erven een bedrag van f 2.000,- per erf zou hebben kunnen bedingen, dus in totaal f 10.000,-. Verder heeft de rechtbank, eveneens in het voetspoor van de deskundige, geoordeeld dat het verschil in waarde van het verkochte in belaste en in onbelaste staat op f 3.000,- bepaald kan worden. De te vergoeden schade is door de rechtbank vervolgens begroot op f 10.000,-.
1.9 Van dit vonnis is Tracom in hoger beroep gekomen. In de appeldagvaarding heeft zij de vernietiging van het vonnis van 22 augustus 2007 gevorderd en de hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde] om haar een bedrag van € 50.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 1996 tot de dag van betaling, te voldoen.
Bij memorie van grieven heeft Tracom haar vordering gewijzigd en gevorderd dat het hof: primair: een comparitie van partijen gelast, waarbij ook Aelmans aanwezig moet zijn, en met vernietiging van de beroepen vonnissen [geïntimeerde] hoofdelijk veroordeelt aan Tracom een bedrag van € 22.689,- met rente te voldoen, subsidiair: met vernietiging van de beroepen vonnissen een nieuw deskundigenbericht beveelt.
Tracom heeft niet gesteld waarom zij haar schadevordering terugbrengt van
€ 50.000,- naar € 22.689,-. Omdat € 22.689,- overeenkomt met f 50.000,- houdt het hof het ervoor dat hier sprake is van een vergissing en dat het de intentie van Tracom is gebleven om de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 50.000,- te vorderen.
2 De grieven 2 en 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Deze keren zich tegen het oordeel van de rechtbank dat zij zich niet wil verlaten op door Tracom overgelegde taxatierapporten van de makelaars R.J.G. de Vries en J.H.B. Ernens (hierna: De Vries en Ernens), en tegen de formulering van de vragen die zij aan de door haar benoemde deskundige Aelmans wenste voor te leggen.
2.1 Het stond de rechtbank vrij de rapporten van De Vries en Ernens ontoereikend te achten omdat deze niet of onvoldoende rekening hielden met de in acht te nemen peildatum en voorts op eenzijdig verzoek van Tracom zijn opgesteld. Het stond de rechtbank verder vrij om, nadat partijen hun standpunt hadden doen blijken, zelf de vragen te formuleren die zij voor de bepaling van de schade van Tracom beantwoord wenste te zien.
2.2 Deze grieven treffen dan ook geen doel.
3 De grieven 1, 4, 5, 6 en 7 lenen zich eveneens voor gezamenlijke behandeling. Deze komen - in samenhang bezien en zakelijk weergegeven - te zamen op tegen de wijze waarop de rechtbank de schade van Tracom heeft begroot en tegen het bedrag dat zij als schadevergoeding heeft vastgesteld. Tracom heeft haar standpunt - samengevat - als volgt onderbouwd.
Het gaat er in de kern om welke prijs Tracom per 6 november 1996 naar redelijke verwachting had kunnen realiseren bij vestiging van de erfdienstbaarheid, derhalve welke prijs zij had kunnen bedingen van de eigenaren van K29, K31, K33, S33a en S33b (slot toelichting op grief 5). Dat bepaalt de schade uit hoofde van het positieve contractsbelang, tot vergoeding waarvan [geïntimeerde] gehouden is. De rechtbank heeft in dit verband ten onrechte gesproken over de "waarde die de erfdienstbaarheden op 6 november 1996 in het economisch verkeer hadden". De rechtbank had zich verder niet bij het deskundigenbericht van Aelmans mogen aansluiten omdat daarin geen voldoende motivering van het schadebedrag van f 2.000,- per heersend erf te vinden is. Aelmans heeft onvoldoende rekening gehouden met de prijzen die bij verkoop van vergelijkbare perceelsgedeelten omstreeks de peildatum zijn gerealiseerd. In elk geval is het verband tussen die prijzen en het door Aelmans geadviseerde schadebedrag niet duidelijk. Aelmans en daarmee de rechtbank heeft bovendien geen juist beeld van de ligging en lengte van het litigieuze voetpad gehad. De erfdienstbaarheden zouden, indien zij niet al gevestigd waren, voor de heersende erven een hoge waarde gehad hebben. Tracom had daarom een beter rendement van haar investering kunnen hebben dan tot uitdrukking komt in de haar toegekende schadevergoeding. Daarbij is geen acht geslagen op de mogelijkheid retributies van de heersende erven te verlangen. Niet van betekenis is dat het voetpad voor Tracom geen zware last zou hebben gevormd. Ten onrechte heeft de rechtbank aangenomen dat Aelmans zich tevens op zijn intuïtie heeft gebaseerd en heeft mogen baseren.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
3.1 Het hof neemt als uitgangspunt dat een schadestaatprocedure als bedoeld in boek 2, titel 6 Rv ertoe strekt de omvang van de verplichting tot vergoeding van schade vast te stellen en niet de grondslag van de aansprakelijkheid voor schade. In dit geval vormt 's hofs arrest van 17 oktober 2003 dan ook het vertrekpunt. Uit het gebruik van de term 'begroten' in artikel 612 Rv valt af te leiden dat de rechter de schade mag schatten en dat hij niet gebonden is aan strenge regels van bewijsrecht. Zo nodig kan de rechter de schade 'ex aequo et bono' begroten. Dat sluit aan op artikel 6:97 BW. Deze bepaling beoogt de rechter zo veel mogelijk vrijheid te bieden bij de begroting van de schade. Dit houdt tevens in dat de rechter vrij is in de keuze van de wijze waarop de begroting moet plaatsvinden en de beantwoording van de vraag of de schade nauwkeurig kan worden vastgesteld, en voorts dat hij de schade kan schatten indien deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld.
3.2 Het hof kan Tracom niet goed volgen in haar verwijt dat de rechtbank als grondslag voor de schadebepaling een andere maatstaf heeft gehanteerd dan het antwoord op de vraag of Tracom, indien zij het verkochte zonder de last van een erfdienstbaarheid had verkregen, het rendement van haar investering had kunnen vergroten door de heersende erven aan te bieden tegen vergoeding een erfdienstbaarheid van voetpad te vestigen. Aan Tracom kan worden toegegeven dat het tussen- en eindvonnis, door te spreken in termen als "de waarde die de erfdienstbaarheden op 6 november 1996 in het economisch verkeer hadden", enige onduidelijkheid inhouden, maar uit de verdere inhoud van het eindvonnis blijkt dat de rechtbank wel degelijk de maatstaf heeft gehanteerd die door Tracom is en wordt bepleit. Daarom legt het hof de grieven aldus uit dat zij de strekking hebben het geschil als geheel aan het oordeel van het hof te onderwerpen en een nieuw onderzoek van de aan Tracom toe te kennen schadevergoeding beogen. Het hof zal derhalve in het navolgende de schade ook zelf begroten, teneinde aan de hand daarvan vast te stellen of de rechtbank tot een juiste begroting is gekomen en of de grieven kunnen slagen.
3.3 Artikel 96 lid 1 BW bepaalt dat vermogensschade zowel (i) geleden verlies als (ii) gederfde winst omvat. In dat verband heeft de rechtbank terecht onderzocht (i) of Tracom verlies heeft geleden door voor het verkochte een hogere prijs te betalen dan zij vermoedelijk betaald zou hebben indien zij tijdig van de last van de erfdienstbaarheid op de hoogte zou zijn geweest en (ii) of Tracom winst derft doordat zij verstoken is van de mogelijkheid om tegen vergoeding een erfdienstbaarheid aan te bieden aan de heersende erven. In casu geldt tevens de bijzondere regel dat het - ingevolge 's hofs arrest van 17 oktober 2003 - moet gaan om de schade uit hoofde van het positieve contractsbelang. In dit geval is er geen grond het sub (i) genoemde aspect nog naast het sub (ii) genoemde in de schadebepaling te betrekken, zoals ook de rechtbank heeft gedaan. In de toelichting op grief 3 heeft Tracom het sub (i) vermelde aspect niet relevant genoemd. [geïntimeerde] heeft zich niet tegen deze benadering verzet. Het hof zal daarom hierna het sub (ii) genoemde aspect uitwerken.
3.4 Bij het aspect 'gederfde winst' gaat het dan om het rendement dat Tracom misloopt doordat zij de heersende erven niet meer kan aanbieden om tegen vergoeding een erfdienstbaarheid van overpad (achteringang) te vestigen. Ten aanzien van de ligging, lengte en gesteldheid van dit overpad kan worden uitgegaan van de bestaande situatie, zoals hierboven sub 1.5 omschreven. Het rendement is door Tracom kernachtig uitgedrukt als de prijs die zij per 6 november 1996 naar redelijke verwachting had kunnen realiseren bij vestiging van een erfdienstbaarheid van voetpad (achteringang) ten behoeve van de heersende erven. In opdracht van de rechtbank heeft Aelmans daarnaar onderzoek verricht en hij is daarbij uitgekomen op een bedrag van f 2.000,- per heersend erf. De beoordeling van dit bedrag geeft het hof, in het licht van de daartegen door Tracom aangevoerde bezwaren, aanleiding tot de volgende beschouwingen.
3.4.1 Bij het vestigen van een erfdienstbaarheid zal een vergoeding - in de vorm van een retributie of een bedrag ineens als contante waarde van een retributie over een reeks van jaren - overeengekomen worden door onderhandelingen. Partijen zullen zich daarbij (moeten) opstellen als redelijk handelende partijen die rekening houden met elkaars (markt)positie.
3.4.2 In het onderhavige geval betreft de erfdienstbaarheid een voetpad over een strook van het verkochte die zich niet op andere wijze rendabel laat maken. Uit de gedingstukken blijkt namelijk dat het voetpad een geheel vormt met de inrit van de Kloosterkoolhof naar het binnenterrein en de daar aanwezige opstallen. De inrit vormt de ontsluiting van en naar de openbare weg Deze verkeersfunctie staat eraan in de weg de inrit / het voetpad te gebruiken voor bebouwing, stalling van auto's of iets dergelijks. Het voetpad vormt verderop een smalle doorgang tussen bestaande bebouwing en erfafscheidingen. Dit gebrek aan alternatieve gebruiksmogelijkheden zou de onderhandelingspositie van Tracom negatief hebben beïnvloed.
3.4.3 Daarnaast speelt een rol dat de heersende erven zich, indien het bestaande voetpad wordt weggedacht, in de positie bevinden dat zij zich altijd zonder achteringang van en naar de openbare weg hebben weten te redden. Het aanbod om een erfdienstbaarheid te vestigen zal in die situatie vermoedelijk welkom zijn maar het is niet eenvoudig te bepalen in hoeverre zij bereid zouden zijn geweest voor dit gemak in de geldbuidel te willen tasten. Goede buren plegen elkaar zo nodig te helpen en bij rijtjeswoningen is een gemeenschappelijk pad aan de achterzijde, waarvan men zonder vergoeding gebruik kan maken, niet ongewoon. Anderzijds is het wel aannemelijk dat de heersende erven er, gelet op het gemak van een achterom, een bedrag voor over zouden hebben gehad om de nu aanwezige erfdienstbaarheid te verkrijgen.
3.4.4 Verder acht het hof het aannemelijk dat de bereidheid van de eigenaren van de heersende erven nog verder zou zijn vergroot door de - reële - gedachte dat hun erven in waarde zouden stijgen met de verkrijging van een achterom voor bij voorbeeld fietsen.
3.4.5 Tracom heeft geen vergelijkingstransacties genoemd, dat wil zeggen transacties waarbij tegen een vergoeding 'sec' een erfdienstbaarheid voor een voetpad is gevestigd. Ook Aelmans heeft die niet genoemd. Het hof acht het waarschijnlijk dat deze moeilijk te vinden zijn. Dit betekent dat, bij gebreke van vast staande normbedragen, de hoogte van een redelijke vergoeding als regel - en ook in dit geval - alleen kan worden geschat.
3.4.6 Tracom heeft - evenals Aelmans - wel transacties genoemd waarbij strookjes grond van haar perceel aan aangrenzende eigenaren zijn verkocht. De daarbij gerealiseerde prijzen vormen echter geen helder aanknopingspunt omdat de verkoop en levering van een strook grond, waarbij de verkrijger de beschikking krijgt over de volle eigendom en het exclusieve genot daarvan, zich moeilijk laat vergelijken met de vestiging van een beperkt zakelijk recht op een slechts als voetpad te gebruiken strook grond waarvan het genot met verscheidene buren gedeeld moet worden.
3.4.7 De goede en kwade kansen bij prijsonderhandelingen tussen redelijk handelende partijen afwegend acht het hof de door Aelmans getaxeerde prijs, een bedrag van f 2.000,- per heersend erf, redelijk. Aelmans heeft zich daarbij, nu geen bruikbare vergelijkingstransacties aanwezig lijken te zijn geweest, mogen verlaten op zijn vakkennis en ervaring alsmede op zijn daardoor gevoede intuïtie. Het hof sluit zich bij wijze van schatting ex aequo et bono bij deze prijsbepaling aan.
3.5 Vervolgens moet dan nog de vraag onder ogen gezien worden welke van de vijf heersende erven inderdaad bereid zouden zijn geweest om tegen deze prijs met Tracom het vestigen van een erfdienstbaarheid overeen te komen. Opnieuw zullen hierbij de goede en kwade kansen op het bereiken van wilsovereenstemming afgewogen moeten worden. De rechtbank is er - impliciet - van uitgegaan dat alle vijf heersende erven bereid zouden zijn geweest om een desbetreffend aanbod van Tracom te accepteren. Gegeven het gemak dat een achteringang voor de betrokken percelen zal opleveren kan het hof zich daarmee verenigen.
3.6 Gelet op deze feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, schat het hof het rendement dat Tracom door het aanbieden van een erfdienstbaarheid van voetpad aan de heersende erven had kunnen realiseren op 5 x f 2.000,- =
f 10.000,-. Dit bedrag vormt tevens de winst die Tracom derft doordat zij de al gevestigde erfdienstbaarheid moet respecteren.
3.7 De totale schade van Tracom komt daarmee uit op f 10.000,-. Aangenomen mag worden dat deze schade in causaal verband staat met de aan [geïntimeerde] verweten tekortkoming. Tracom kan dan ook in beginsel aanspraak maken op een schadevergoeding van f 10.000,-. Het hof acht in de omstandigheden van het geval geen grond tot matiging van deze vergoeding aanwezig.
3.8 Deze overwegingen voeren het hof tot de conclusie dat de rechtbank, door de schadevergoeding op f 10.000,- te bepalen, Tracom niet te kort gedaan heeft en dat er geen termen zijn om Tracom een hoger bedrag aan schadevergoeding toe te kennen.
3.9 De grieven 1, 4, 5, 6 en 7 worden dan ook verworpen.
4 Met grief 8 valt Tracom de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de proceskosten in eerste aanleg aan. Het hof acht die beslissing naar behoren gemotiveerd en ziet in hetgeen Tracom in hoger beroep heeft aangevoerd geen grond om tot een andere beslissing te komen.
5 Tracom heeft nog verzocht om een comparitie van partijen in aanwezigheid van Aelmans of een bevel tot het uitbrengen van een nieuw deskundigenbericht. Het hof passeert deze verzoeken omdat het zich door partijen en de rapportage van Aelmans voldoende voorgelicht acht en geen behoefte aan nadere inlichtingen heeft.
6 Het door Tracom gedane bewijsaanbod wordt als te weinig gespecificeerd dan wel niet ter zake doend gepasseerd.
7 Het hof zal de beroepen vonnissen bekrachtigen en het door Tracom meer of anders gevorderde afwijzen. Bij deze uitkomst past dat Tracom wordt veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde].
* bekrachtigt de vonnissen van 21 september 2005 en 22 augustus 2007, door de rechtbank te Rotterdam tussen partijen gewezen;
* wijst het door Tracom in hoger beroep meer of anders gevorderde af;
* veroordeelt Tracom in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde], tot de datum van deze uitspraak begroot op € 1.136,- voor verschotten en € 1.631,- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, T.H. Tanja-van den Broek en J.C.N.B. Kaal en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 april 2010 in aanwezigheid van de griffier.