ECLI:NL:GHSGR:2010:BM0132

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.006.086/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevelschrift ex art. 237 lid 4 Rv. Begrip nakosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 6 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoekschrift van [appellant] inzake nakosten na een eerder arrest van 13 oktober 2009. Het hof had in dat arrest Driebergenstraat B.V. veroordeeld tot betaling van proceskosten aan [appellant]. De kern van de zaak betreft de vraag of [appellant] recht heeft op vergoeding van nakosten, die zijn vastgesteld in het Liquidatietarief voor rechtbanken en gerechtshoven. Het hof oordeelt dat [appellant] recht heeft op deze forfaitaire vergoeding, omdat Driebergenstraat erkent dat de advocaat van [appellant] een verzoek tot betaling heeft gestuurd. Het hof stelt vast dat er geen bewijs is dat [appellant] meer werkzaamheden heeft verricht dan het indienen van dit verzoek. Hierdoor wordt de hoogte van de nakosten vastgesteld op € 205,-.

Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van [appellant], dat op 19 oktober 2009 bij de rechtbank te 's-Gravenhage is ingediend. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd en verwees de zaak naar het hof. Driebergenstraat heeft gereageerd op het verzoek van [appellant] en betwist dat er werkzaamheden zijn verricht ter uitvoering van het arrest. Het hof wijst het verzoek van [appellant] om vergoeding van kosten voor de indiening van het verzoek af, omdat de wet hierin niet voorziet.

Daarnaast heeft Driebergenstraat een verzoek in reconventie ingediend voor nakosten, maar het hof oordeelt dat dit verzoek niet in de onderhavige procedure kan worden ingediend. Het hof besluit dat de kosten van [appellant] op € 205,- worden begroot en dat deze ten laste van Driebergenstraat komen, terwijl het overige verzoek wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.006.086/01
Beslissing van de eerste civiele kamer d.d. 6 april 2010
inzake
[Naam],
wonende te [plaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. A.H. [appellant] te 's-Gravenhage,
tegen
EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ DRIEBERGENSTRAAT B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Driebergenstraat,
advocaat: mr. H.P. Schouten te 's-Gravenhage.
Het hof heeft op 13 oktober 2009 in bovengenoemde zaak arrest gewezen.
Het hof heeft op 12 januari 2010 een beslissing ex artikel 31 Rv. gegeven, waarbij het dictum van dit arrest is verbeterd.
Het hof heeft kennis genomen van een op 19 oktober 2009 gedateerd verzoekschrift van [appellant], dat is ingediend bij de rechtbank te 's-Gravenhage en waarin hij verzoekt om een bevelschrift inzake de nakosten die na het arrest van het hof aan zijn zijde zijn gemaakt. Bij beschikking van 10 december 2009 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het verzoekschrift kennis te nemen en de zaak verwezen naar dit hof. Vervolgens heeft de advocaat van [appellant] bij brief van 27 januari 2010 het hof verzocht een beslissing op het verzoek te geven.
Driebergenstraat is in de gelegenheid gesteld op dit verzoek te reageren. Dat is gedaan bij een brief van 10 februari 2010 (met bijlagen), toegezonden door zijn advocaat.
Namens Driebergenstraat is aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat (i) niet in het verzoekschrift is aangegeven welke werkzaamheden ter uitvoering van 's hofs arrest door of namens [appellant] zijn verricht en (ii) dat Driebergenstraat na een verzoek van de advocaat van [appellant] het hem toekomende heeft voldaan.
Het hof oordeelt hierover als volgt. Bij genoemd arrest is Driebergenstraat (onder meer) veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [appellant]. In beginsel heeft hij daarom tevens aanspraak op vergoeding van de zogeheten nakosten.
In het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven zijn voor het bepalen van de nakosten forfaitaire bedragen vastgesteld. Deze bedragen gelden ongeacht de omvang van de verrichte werkzaamheden en zijn door de procespartij die in de proceskosten is veroordeeld slechts dan niet verschuldigd wanneer deze spontaan, dus zonder verzoek of aanmaning, tot uitvoering van de desbetreffende uitspraak is overgegaan.
Door Driebergenstraat is erkend dat de advocaat van [appellant] een verzoek tot betaling van de bedragen heeft gezonden die Driebergenstraat ingevolge 's hofs arrest moest voldoen. Door [appellant] is niet gesteld en ook anderszins is niet gebleken dat hij ter uitvoering van 's hofs arrest meer of andere werkzaamheden heeft doen verrichten dan een enkel verzoek van zijn advocaat om de bedragen uit te keren, tot betaling waarvan Driebergenstraat in het arrest is veroordeeld.
Aldus staat vast enerzijds dat [appellant] aanspraak kan maken op de forfaitaire vergoeding voor nakosten en anderzijds dat hierbij het bedrag heeft te gelden voor de situatie zonder betekening.
Voor het onderhavige geval wordt het bedrag van de nakosten daarom begroot op € 205,-.
[appellant] heeft nog verzocht om vergoeding van de kosten die volgens hem zijn verbonden aan de indiening van zijn verzoek. De wet voorziet niet in de mogelijkheid daartoe. In zoverre wordt het verzoek afgewezen.
Driebergenstraat heeft bij wege van reconventie verzocht om een bevelschrift terzake van de nakosten waarop zij jegens [appellant] aanspraak kan maken ingevolge een tussen dezelfde partijen gewezen arrest van dit hof van 26 mei 2009 (zaaknummer 105.006.916/01). De wet voorziet niet in de mogelijkheid in de onderhavige procedure een dergelijk verzoek "in reconventie" in te dienen. Overeenkomstig het verzoek van Driebergenstraat zal de brief van 10 februari 2010 van haar advocaat daarom in zoverre als een zelfstandig verzoek worden opgevat en zal op dat verzoek afzonderlijk worden beslist.
Beslissing
Het hof:
begroot de na het arrest van 13 oktober 2009 aan de zijde van [appellant] ontstane kosten op een bedrag van € 205,- en bepaalt dat deze ten laste van Driebergenstraat komen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A. Dupain, M.A.F. Tan-de Sonnaville en J.C.N.B. Kaal en uitgesproken op 6 april 2010.