ECLI:NL:GHSGR:2010:BL9874

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.003.771/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang en merkinbreuk in domeinnaamregistratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door [appellant] tegen MAN TRUCK & BUS B.V. De zaak betreft de uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang van een eerder vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin werd geoordeeld dat [appellant] de domeinnaam MyLastMAN.com niet mocht gebruiken. MAN stelt dat [appellant] dwangsommen heeft verbeurd door het in stand houden van een andere website, MyLastMANinfo.com, die inbreuk maakt op het merkrecht van MAN. Het hof oordeelt dat het gebruik van de domeinnaam MyLastMANinfo.com in strijd is met de eerder opgelegde voorzieningen, maar dat de dwangsommen slechts zijn verbeurd voor de periode van 19 tot en met 26 februari 2005. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vordering van MAN af, terwijl het in reconventie de executie van de dwangsommen beperkt tot de eerder genoemde periode. Het hof concludeert dat MAN als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt en veroordeelt haar in de kosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.003.771/01
Rolnummer (oud) : 05/1408
Rolnummer Rechtbank : 242743 KG ZA 05-637
arrest van de vijfde civiele kamer d.d. 2 maart 2010
inzake
[Naam],
wonende te [plaats] ([land]),
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M. Spaa te Voorburg,
tegen
MAN TRUCK & BUS B.V.,
gevestigd te Vianen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: MAN,
advocaat: mr. L.J. Böhmer te Utrecht.
Verloop van het geding
Bij exploot van 21 september 2005 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 25 augustus 2005. Bij op 1 februari 2007 genomen memorie van grieven, met producties, heeft [appellant] één grief tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd, die door MAN bij memorie van antwoord d.d. 21 juli 2009, met producties, is bestreden.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het beroep
1. De door de voorzieningenrechter in r.o. 4.1 en 4.2 van het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet weersproken, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
2. Tussen partijen is in geschil (in conventie) of er voldoende gronden zijn voor het uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaren van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 15 februari 2005 (hierna: "het Vonnis") en (in reconventie) of er gronden zijn MAN te veroordelen de executie van genoemd vonnis te staken. De voorzieningenrechter heeft de vordering tot uitvoerbaar verklaring bij lijfsdwang toegewezen en de vordering tot staking van de executie afgewezen. Daartegen richt zich de grief.
3. Als grond voor haar vordering tot uitvoerbaar verklaring bij lijfsdwang heeft MAN, voor zover op dit moment nog van belang, aangevoerd dat, hoewel de website MyLastMAN.com na betekening van het Vonnis is gesloten, vervolgens een website is geopend met de domeinnaam MyLastMANinfo.com. Deze website is geregistreerd ten name van de vennootschap naar Noors recht NHG Trans Logistics AS. MAN stelt dat het in stand houden van bedoelde website valt onder het in het Vonnis (aan [appellant] en NHG Trans International B.V.) gegeven gebod (hierna: "de Voorziening"), waarvan de inhoud luidt als volgt:
"gebiedt gedaagden onmiddellijk het gebruik van de domeinnaam MyLastMAN.com, het teken MyLastMAN.com en het MAN woord-/beeldmerk met de boog en het MAN-woordmerk, en het woordmerk MAN in (het hof leest:) een metatag te staken en gestaakt te houden".
Verder stelt MAN dat er voldoende gronden zijn om aan te nemen dat [appellant] middellijk of onmiddellijk belang of zeggenschap heeft in de vennootschap NHG Trans Logistics AS. In dat verband is van belang dat de voorzieningenrechter in het Vonnis heeft bepaald:
"(...) dat voor [appellant] geldt dat hij vorenstaande geboden ook niet mag overtreden via vennootschappen of ondernemingen waarin hij middellijk of onmiddellijk belang of zeggenschap heeft en dat bij overtreding hiervan die overtredingen zullen worden beschouwd als overtredingen van die geboden door [appellant]".
Op voorgaande gronden meent MAN dat [appellant] dwangsommen heeft verbeurd.
Deze zijn volgens MAN niet verhaalbaar gebleken, zodat er voldoende grond is voor uitvoerbaar verklaring bij lijfsdwang.
4. Artikel 587 Rv. bepaalt dat (onder andere) een vonnis slechts uitvoerbaar bij lijfsdwang kan worden verklaard indien aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt. In dit geval dient derhalve beoordeeld te worden of het Vonnis is nageleefd en zo nee, of de daarbij opgelegde dwangsommen ontoereikend zijn, alsmede of het belang van MAN toepassing van het dwangmiddel lijfsdwang rechtvaardigt.
5. De eerste vraag die moet worden beantwoord is of het openen en in stand houden van een website met de domeinnaam MyLastMANinfo.com valt onder de reikwijdte van de Voorziening. Anders dan [appellant] lijkt te betogen is nu niet aan de orde of, c.q. in hoeverre het gebruik van de woordcombinatie MyLastMAN en/of het woord MAN (al dan niet als metatag) inbreuk maakt op het merkrecht van MAN en/of onrechtmatig is. Dat is immers al beslist bij het Vonnis, waartegen [appellant] c.s. geen hoger beroep hebben ingesteld.
6. Het onderhavige geval kenmerkt zich hierdoor, dat aan de overtreding van de voorzieningen een aanzienlijke dwangsom is verbonden. In een dergelijk geval brengt een redelijke uitleg van de voorzieningen mee de draagwijdte ervan beperkt te achten tot handelingen, waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop de voorzieningen zijn gegeven, daarmee in strijd zijn. Bovendien moeten de voorzieningen worden uitgelegd in het licht van de daarvoor gegeven motivering, dat wil zeggen: bij de vaststelling van de reikwijdte van die voorzieningen moet niet alleen het dictum in aanmerking worden genomen, maar ook de overwegingen die daartoe hebben geleid. In dit verband is de bedoeling van de voorzieningenrechter niet doorslaggevend, nu met name voor de geadresseerde van de getroffen voorzieningen duidelijk zal moeten zijn waaraan hij zich te houden heeft.
7. Wat betreft de gronden waarop de Voorziening is gegeven zijn de volgende overwegingen in het Vonnis van belang:
"4.3.2.
Het vermelden van de merknaam MAN in de domeinnaam van de website en in de zogenaamde "metatag" zijn vormen van gebruik van het merk in de zin van de BMW.
4.3.3
Op grond van de duidelijk negatieve strekking van de woorden "MyLastMAN", de overige teksten in de website en de bedoeling om uitsluitend negatieve berichten over producten van het merk MAN en over de service van de "MAN organisatie" te verzamelen en te publiceren, is het voldoende aannemelijk, dat door dit gebruik afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van het merk.
(...)
4.3.5
Tenslotte is er voor dit gebruik geen geldige reden (...)
4.3.6
Uit het voorgaande volgt, dat het gebruik van de domeinnaam "MyLastMAN.com" en het gebruik van het woord "MAN" in de metatag merkinbreuken opleveren, waartegen eiseressen zich kunnen verzetten. Dit brengt tevens mee, dat ook het vermelden van de domeinnaam op de trucks onrechtmatig is. (...)
4.3.7
De vordering ten aanzien van de merkinbreuk is dus toewijsbaar, met dien verstande, dat de beslissing beperkt zal worden tot de hierboven beschreven concrete vormen van merkinbreuk. (...)"
8. In r.o. 4.4 van het vonnis waarvan beroep overweegt de voorzieningenrechter dat uit het Vonnis volgt dat een website met in de domeinnaam "MyLastMAN" in strijd is met het merkrecht van MAN. De formulering van de Voorziening, in samenhang met hetgeen de voorzieningenrechter in r.o. 4.3.2 van het Vonnis heeft overwogen (gebruik van het merk MAN in de domeinnaam) ondersteunen die conclusie. Echter, daarnaast moet beoordeeld worden of het gebruik van de domeinnaam MyLastMANinfo.com ook naar de strekking onder de Voorziening valt. [appellant] betoogt in dat verband dat de voorzieningenrechter in het Vonnis een combinatie van gedragingen onrechtmatig heeft geoordeeld en dat in dit geval geen sprake is van een dergelijke combinatie.
9. Van belang is wat de voorzieningenrechter heeft overwogen in r.o. 4.3.3 van het Vonnis:
Op grond van de duidelijk negatieve strekking van de woorden "MyLastMAN", de overige teksten in de website en de bedoeling om uitsluitend negatieve berichten over producten van het merk MAN en over de service van de "MAN organisatie" te verzamelen en te publiceren, is het voldoende aannemelijk, dat door dit gebruik afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van het merk.
Hieruit blijkt dat de voorzieningenrechter als maatstaf heeft gehanteerd of afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van het merk MAN en in dat verband mede betekenis heeft gehecht aan de verdere inhoud van de website.
[appellant] wijst er in dit verband op dat de website op 27 februari 2005 tijdelijk is gesloten naar aanleiding van het feit dat MAN contact had opgenomen met NHG Trans Logistics AS. In eerste aanleg heeft [appellant] als productie 4 een print van de website overgelegd zoals deze er kennelijk na deze datum uitzag. Bovenaan de pagina staat: MyLastMANinfo.com Information Board; daaronder de tekst "This website is temporarily closed due to ongoing negotiations" en daaronder een afbeelding van twee vrachtwagens met daarop de tekst MyLastMANinfo.com. MAN heeft erkend dat de website vanaf 27 februari 2005 "in omvang is verkleind" en niet betwist dat de site er vanaf die datum uitziet als in productie 4 is weergegeven.
Anderzijds heeft [appellant] niet betwist dat de website MyLastMANinfo.com aanvankelijk dezelfde inhoud had als de website MyLastMAN.com, waarvan de voorzieningenrechter de staking heeft bevolen. Dat betekent dat een website met dezelfde (uitgebreide) inhoud als waarop de Voorziening is gegrond gedurende een beperkte periode in de lucht is geweest.
10. Op grond van het voorgaande is het hof voorshands van oordeel dat het openen en in stand houden van de website met de domeinnaam MyLastMANinfo.com met de inhoud die deze tot 27 februari 2005 had, onder de Voorziening valt. Anderzijds is het hof (voorshands) van oordeel dat het in stand houden van de website zoals deze er vanaf 27 februari 2005 uitzag, níet onder (de strekking van) de Voorziening valt, nu niet (zonder meer) gezegd kan worden dat de woorden MyLastMANinfo.com (in combinatie met de woorden "Information Board" en zoals afgebeeld op twee vrachtwagens) ook op zichzelf beschouwd (dus: zonder dat de website verder inhoud heeft) afbreuk doen aan de reputatie van het merk MAN.
11. De volgende vraag die zich aandient is wat de voorzieningenrechter bedoeld heeft met de woorden "waarin hij middellijk of onmiddellijk belang of zeggenschap heeft" en of daarvan in de relevante periode sprake was in de relatie van [appellant] tot NHG Trans Logistics AS. Het antwoord op deze vraag kan wat betreft de vordering in conventie, gelet op hetgeen daarover hierna (r.o. 18) wordt overwogen, in het midden blijven. Met het oog op de in reconventie gevorderde staking van de executie dient zij echter beantwoord te worden. Immers, in dat kader dient de executierechter, oordelend in kort geding, voorshands te beoordelen of de door de rechter verlangde prestatie, aan de niet nakoming waarvan als sanctie een dwangsom is verbonden, is verricht (HR 19 januari 2007, NJ 2007, 59).
12. De voorzieningenrechter heeft op dat punt, kort samengevat, geoordeeld dat, nu [appellant] niet heeft aangetoond dat hij eerder dan op 29 juni 2005 geen aandeelhouder meer was van NHG Trans Logistics AS, terwijl hij in elk geval voor 1 januari 2005 40% van de aandelen hield, hij dus een belang had in deze vennootschap. Daarnaast concludeert de voorzieningenrechter dat [appellant] zeggenschap had in de vennootschap, nu hij staat geregistreerd als voorzitter van de raad van bestuur, terwijl hij op de website managing director wordt genoemd. De voorzieningenrechter overweegt verder dat niet relevant is hoe het besluit om de website te openen tot stand is gekomen, maar dat het erom gaat dat dit is gebeurd door een vennootschap waarin [appellant] zowel belang had als aanmerkelijke, zo niet doorslaggevende zeggenschap. Tenslotte acht de voorzieningenrechter van belang dat NHG Trans International B.V., een vennootschap waarvan [appellant] directeur is, als "zonecontact" bij de verboden website staat vermeld en dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze vermelding op een vergissing berustte.
13. [appellant] wijst op een verklaring van een accountant, waaruit volgt dat hij per 1 januari 2005 geen aandeelhouder meer was van NHG Trans Logistics AS. Hij stelt verder dat hij slechts een adviserende rol had en dat hij die rol heeft opgegeven nadat hij met betrekking tot het besluit tot het openen van de website was overstemd.
14. Uit de desbetreffende overwegingen van de voorzieningenrechter komt naar voren dat hij "middellijk of onmiddellijk belang of zeggenschap" zo uitlegt dat geen sprake behoeft te zijn van een doorslaggevend belang of doorslaggevende zeggenschap, in die zin dat [appellant] het in zijn macht heeft overtreding van de getroffen voorzieningen te bewerkstelligen of te voorkomen. Het hof denkt daar anders over. Ook hier geldt de in r.o. 6 weergegeven maatstaf, inhoudend dat de voorzieningen zo moeten worden uitgelegd dat alleen handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij een overtreding opleveren, eronder vallen. Gelet op de ratio van de toerekening van gedragingen van een vennootschap of onderneming aan [appellant], te weten dat niet kan worden getolereerd dat [appellant] buiten schot blijft door gebruik te maken van vennootschappen of andersoortige ondernemingen, moet de voorwaarde van "middellijk of onmiddellijk belang of zeggenschap" aldus worden uitgelegd dat het gaat om een zodanig belang of een zodanige mate van zeggenschap dat [appellant] het in zijn macht heeft overtreding van de getroffen voorzieningen te bewerkstelligen of te voorkomen. In dat kader is wel degelijk van belang dat [appellant], hoewel het hof voorshands aannemelijk acht dat hij als voorzitter van de raad van bestuur stemrecht had, de drie andere stemmen tegen zich moest laten gelden. De omstandigheid dat de andere leden van het bestuur zijn echtgenote en kinderen waren doet daaraan niet (zonder meer) af. Ook het hebben van 40% van de aandelen rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat [appellant] beslissingsmacht had.
15. Dit leidt echter nog niet tot de door [appellant] gewenste conclusie. Hij heeft immers niet bestreden dat hij (als enig aandeelhouder en bestuurder) ten tijde van het openen van de gewraakte website wél een doorslaggevend belang en/of doorslaggevende zeggenschap had in NHG Trans International B.V. Uit de inhoud van de stukken die door MAN bij brief van 5 augustus 2005 zijn overgelegd blijkt dat een "zonecontact" de verbinding tussen een domeinnaam en het internet kan verbreken en de inhoud van de website kan wijzigen. [appellant] heeft dat niet bestreden. [appellant] was derhalve (door middel van zijn belang en zeggenschap in NHG Trans International B.V.) als zonecontact wél betrokken bij het openen en in stand houden van de gewraakte website. Verder is het hof van oordeel dat [appellant] ook in hoger beroep niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vermelding van NHG Trans International B.V. als zonecontact op een vergissing berustte. Uit de brieven van 25 en 27 juli 2005 blijkt, bij gebreke van enige nadere uitleg van [appellant], niet meer dan dat NHG Trans International B.V. en/of [appellant] aan de betreffende instanties heeft laten weten dat de vermelding op een vergissing berustte en dat deze zal worden gewijzigd. Uitgangspunt is derhalve dat NHG Trans International B.V. (en dus: [appellant]) ermee akkoord is gegaan als zonecontact op te treden, dat zij aldus heeft meegewerkt aan het openen en in stand houden van de website en dat zij het in de periode vanaf het openen van de website tot eind juli 2005 tevens in haar macht had de website te sluiten.
16. De conclusie uit het voorgaande is dat [appellant] de Voorziening heeft overtreden. Met betrekking tot de in aanmerking te nemen periode heeft [appellant] gesteld dat de opdracht tot registratie van de website is gegeven op 18 februari 2005, dat de domeinnaam 24 uur nadien beschikbaar was en dat de website eerst op 23 februari 2005 volledig operationeel is geworden, in die zin dat de domeinnaam wereldwijd bekend werd. Het hof is voorshands van oordeel dat het beschikbaar komen van de website (19 februari 2005) als het aanvangsmoment van de bestreden gedraging moet worden aangemerkt. Dat betekent, gelet op hetgeen in r.o. 10 is overwogen, dat [appellant] naar 's hofs voorlopig oordeel gedurende de periode van 19 tot en met 26 februari 2005 dwangsommen heeft verbeurd.
17. MAN stelt ter onderbouwing van haar vordering tot tenuitvoerlegging bij lijfsdwang dat de tenuitvoerlegging op goederen van [appellant] tot nu toe onvoldoende uitkomst heeft geboden, omdat [appellant] al zijn vermogensbestanddelen heeft ondergebracht in vennootschappen in het buitenland en erop heeft toegezien dat de NHG Trans International B.V. geen vermogen bezit. Bij conclusie van antwoord in conventie, conclusie van eis in reconventie, tevens houdende pleitaantekeningen, stelt [appellant] dat MAN nauwelijks executiepogingen heeft ondernomen en dat van hem niet verwacht kan worden dat hij zijn vermogensbestanddelen, die voor verhaal vatbaar zijn, aanwijst.
18. Het antwoord op de vraag of MAN voldoende executiepogingen heeft ondernomen kan in hoger beroep in het midden blijven. Gelet op het in r.o. 16 bereikte oordeel dat [appellant] de Voorziening (met zijn bijdrage aan het openen en in stand houden van de website MyLastMANinfo.com) gedurende (niet meer dan) één week heeft overtreden, is thans geen sprake meer van het niet nakomen van een verplichting tot een doen of nalaten anders dan de betaling van een geldsom, als bedoeld in artikel 585 Rv. Reeds om die reden is geen grond meer aanwezig voor uitvoerbaar verklaring bij lijfsdwang De grief, voor zover gericht tegen het in conventie gewezen vonnis slaagt derhalve.
19. In reconventie vordert [appellant] staking van de executie op de grond dat geen dwangsommen zijn verbeurd. Uit het voorgaande blijkt dat naar 's hofs voorlopig oordeel wél dwangsommen zijn verbeurd, zij het beperkt tot de periode van 19 tot en met 26 februari 2005. Nu het mindere in het meerdere begrepen moet worden geacht zal het hof MAN gelasten de executie te staken voor zover deze betrekking heeft op de periode nadien. MAN heeft geen verweer gevoerd tegen de door [appellant] gevorderde dwangsom. Het hof zal deze dan ook toewijzen, zij het gematigd als in het dictum vermeld. Ook in zoverre slaagt de grief.
20. Gelet op het voorgaande moet MAN worden aangemerkt als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij en zal zij in de kosten van beide instanties worden veroordeeld.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw recht doende:
in conventie:
wijst de vordering af;
in reconventie:
gelast MAN de op 6 juni 2005 en 21 juli 2005 aangekondigde, c.q. ingezette executie te staken en gestaakt te houden voor zover deze betrekking heeft op overtreding van de Voorziening door het in stand houden van een website met de domeinnaam MyLastMANinfo.com in de periode na 26 februari 2005, op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,- per dag of deel daarvan dat MAN deze veroordeling overtreedt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in conventie en in reconventie:
veroordeelt MAN in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van [appellant] gevallen, wat betreft de procedure in eerste aanleg begroot op € 454,41 aan verschotten en
€ 816,- aan salaris procureur en wat betreft het hoger beroep tot op heden begroot op € 291,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D. Kiers-Becking, T.H. Tanja-van den Broek en M.Y. Bonneur, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2010 in aanwezigheid van de griffier.