ECLI:NL:GHSGR:2010:BL9538

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.007.859-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Kramer
  • M.L. Vierhout
  • F. Waardenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Koop tweedehands auto; onderzoeksplicht koper; positie leasemaatschappijen

In deze zaak gaat het om de koop van een tweedehands auto door [appellant] van [S], waarbij de eigendom van de auto in feite bij Santander Consumer Finance B.V. berustte. De Voorzieningenrechter had het beroep van [appellant] op de bescherming van artikel 3:86, eerste lid, BW afgewezen, omdat [appellant] niet had voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Hij had de originele kentekenbewijzen en het overschrijvingsbewijs, dat essentieel was om de eigendom van de auto vast te stellen, nooit ontvangen. De Voorzieningenrechter oordeelde dat [appellant] had moeten controleren of [S] beschikkingsbevoegd was om de auto te verkopen, wat hij niet had gedaan. Dit leidde tot de conclusie dat [appellant] niet te goeder trouw was en dus geen aanspraak kon maken op bescherming onder het genoemde artikel.

In hoger beroep heeft [appellant] zijn grieven tegen deze oordelen naar voren gebracht, maar het hof bevestigde de eerdere uitspraak. Het hof stelde vast dat [appellant] de auto had gekocht zonder de noodzakelijke documenten te controleren, wat hem in een kwetsbare positie bracht. De grieven van [appellant] werden verworpen, en het hof oordeelde dat Santander, als leasemaatschappij, recht had op de auto, aangezien zij de eigenaar was. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van kopers van tweedehands voertuigen om de eigendom en beschikkingsbevoegdheid van de verkoper te verifiëren, vooral in situaties waarin leasemaatschappijen betrokken zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
uitspraak: 30 maart 2010
zaaknummer: 200.007.859/01
zaaknummer rechtbank: 304801 (KG 08/222)
Arrest van de eerste civiele kamer
in de zaak van:
[Naam],
wonende te [plaats],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. N. Roodenburg te 's-Gravenhage,
tegen:
Santander Consumer Finance B.V.,
gevestigd te Wassenaar,
geïntimeerde,
hierna: Santander,
advocaat: mr. L.M. Bruins te 's-Gravenhage.
Het geding
Het hof verwijst naar zijn tussenarrest in deze zaak van 31 juli 2008. In dit arrest heeft het hof een comparitie van partijen bevolen voor het inwinnen van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling. Na deze comparitie heeft [appellant] bij memorie van grieven (met producties) acht grieven tegen het vonnis aangevoerd. Hierbij heeft hij zijn vordering vermeerderd. In hoger beroep vordert hij een voorschot van € 12.500 op een later definitief vast te stellen schadevergoeding. Santander heeft de grieven en de vermeerdering van eis bij memorie van antwoord (met 1 productie) bestreden. Hierop heeft [appellant] met een akte uitlating productie gereageerd. Vervolgens hebben partijen hun standpunten ter zitting van 22 februari 2010 door hun raadslieden doen bepleiten. Tot slot hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen aan de hand van een kopie van hun procesdossiers die voorafgaand aan de pleidooien aan het hof zijn toegezonden.
Beoordeling van het hoger beroep
uitgangspunten
1. Het gaat in deze zaak om de vraag, kort weergegeven, of [appellant] een gerechtvaardigde aanspraak kan maken op de bescherming van artikel 3:86, eerste lid, BW, bij de koop van een auto van het merk Mercedes, type Vito, met het kenteken […] (de auto).
2. Bij de beoordeling van het geschil zal het hof uitgaan van de door de Voorzieningenrechter onder 1 vastgestelde feiten, met dien verstande dat [appellant] ten tijde van de koop van de auto (in plaats van op 4 november 2005) een overeenkomst met betrekking tot de financiering met […] B.V. ([S]) heeft gesloten. Tegen deze vaststelling van de feiten heeft [appellant] geen grieven gericht.
3. De Voorzieningenrechter heeft het beroep van [appellant] op de bescherming van artikel 3:86, eerste lid, BW bij de koop van de auto, afgewezen, na in rechtsoverweging 3.4 te hebben overwogen:
- [appellant] heeft het originele kentekenbewijs en het overschrijvingsbewijs, vereist om het kenteken uiteindelijk op naam van [appellant] te doen stellen en waaruit had kunnen worden afgeleid dat niet [S] maar Santander eigenaar van de auto was, nooit ontvangen. [appellant] beschikt slechts over een verzekeringsbewijs en een voorlopig kentekenbewijs, beide op naam van [S];
- [appellant] had geen genoegen mogen nemen met een verzekeringsbewijs en een voorlopig kentekenbewijs op naam van [S]. Als toekomstig eigenaar van de auto kon van hem worden verwacht dat hij het originele kentekenbewijs en het overschrijvingsbewijs afdoende had gecontroleerd op de beschikkingsbevoegdheid van [S].
4. Het hof zal de hierna vermelde bedragen op hele euro's afronden.
beoordeling van de grieven
5. De eerste grief is gericht tegen het oordeel van de Voorzieningenrechter in rechtsoverweging 3.1 dat tussen partijen vaststaat dat [S] onbevoegd was om de auto aan [appellant] te verkopen, omdat de auto eigendom van Santander was. De tweede grief is gericht tegen het oordeel van de Voorzieningenrechter in rechtsoverweging 3.3 dat [appellant] volgens het arrest van de Hoge Raad van 4 april 1986 (NJ 1986,810) als verkrijger van een tweedehands auto ten minste de autopapieren had moeten onderzoeken met het oog op de bevoegdheid van zijn voorman [S], wil hij ten tijde van de verkrijging te goeder trouw zijn. De derde tot en met zevende grief zijn gericht tegen de oordelen van de Voorzieningenrechter in rechtsoverweging 3.4.
In zijn toelichting op de grieven heeft [appellant], samengevat, de volgende stellingen betrokken:
(a) [appellant] heeft de auto op 7 mei 2005 bij […] ([L]) gekocht met een aanbetaling van € 200. [appellant] heeft de auto verder betaald met een financiering door [S]. [S] heeft hierna het restant van de koopsom aan [L] betaald. Naar achteraf is gebleken, heeft [S] een gedeelte van de financiering via een financiële leaseovereenkomst (de leaseovereenkomst) van 23 juni 2005 met Santander geregeld. Hiervan was [appellant] niet op de hoogte.
(b) De leaseovereenkomst gaat [appellant] niet aan. Santander heeft de auto niet bij de RDW in het Register Tenaamstelling Leasemaatschappijen (het RTL) laten registreren en heeft zich ook niet op enige andere wijze aan [appellant] bekend gemaakt. Op 28 april 2008 stond de auto nog op naam van [S] bij de RDW geregistreerd. [appellant] is te goeder trouw eigenaar van de auto geworden. Hij heeft de auto betaald en het kentekenbewijs en de groene kaart, beide op naam van [S], ontvangen. Bij de laatste overmaking aan [S], met boekdatum 5 maart 2007, heeft hij [S] gevraagd om het overschrijvingsbewijs aan hem toe te zenden.
(c) [appellant] heeft niets nagelaten. Bij [S] zijn alle drie delen van het kentekenbewijs door [appellant] gezien, toen hij de auto kwam afhalen. Alleen het overschrijvingsbewijs is toen niet aan [appellant] afgegeven. Dit deel zou hij pas ontvangen nadat hij de laatste betaling aan [S] had gedaan. Kennelijk heeft [S] dit deel later aan Santander afgegeven voor de financiering door Santander. [appellant] was hiervan niet op de hoogte. Hij heeft te goeder trouw gehandeld en hem valt niets te verwijten. [appellant] heeft slechts acht dagen in de auto gereden nadat hij de laatste termijn aan [S] had betaald. Deze periode is te kort om haar enige nalatigheid te kunnen verwijten of om het beroep op de bescherming van artikel 3:86, eerste lid, BW te weigeren.
(d) [appellant] heeft de auto nieuw gekocht. Hierna heeft hij [S] ingeschakeld voor de financiering ervan op basis van huurkoop. Vervolgens heeft [appellant] een voorlopig kentekenbewijs op naam van [S] ontvangen. Enkele weken hierna heeft [appellant] het definitieve kentekenbewijs ontvangen, eveneens op naam van [S]. Ook de verzekering stond op naam van [S]. Dat [S] hierna een deel van de financiering met Santander heeft geregeld en Santander zich niet in het RTL heeft laten inschrijven om haar rechten op de auto aan derden kenbaar te maken, kan niet aan [appellant] worden toegerekend. Van [appellant] kan niet worden verlangd dat hij geregeld bij [S] controleert of zij het overschrijvingsbewijs nog in bezit heeft en of zij nog beschikkingsbevoegd is. [appellant] had geen reden hieraan te twijfelen.
(e) [appellant] heeft alles gedaan wat onder de gegeven omstandigheden van hem mocht worden verwacht, waaronder het indienen van een klaagschrift bij het parket Amsterdam tegen het beslag op de auto. Door allerlei administratieve fouten is het klaagschrift (nog) niet behandeld. Nu [appellant] alles heeft gedaan wat van hem kon worden gevergd, kan hij een beroep doen op zijn goede trouw en aanspraak maken op de bescherming van artikel 3:86, eerste lid, BW. Hierdoor heeft hij een sterker recht dan Santander. Van Santander mag als professionele leasemaatschappij worden verwacht dat zij zich kenbaar maakt aan de gebruiker van de auto en dat zij haar auto's in het RTL registreert. Nu Santander dit heeft nagelaten, heeft zij haar rechten verspeeld.
6. Santander heeft tegen de grieven, samengevat, het volgende verweer gevoerd:
(a) Het is niet de bedoeling geweest dat [appellant] in mei 2005 de eigendom van de auto kreeg, maar [S]. Het (voorlopig) kentekenbewijs is dan ook terecht op naam van [S] gesteld. [appellant] heeft geen kopie kunnen overleggen van de financieringsovereenkomst, zodat van een normale huurovereenkomst tussen hem en [S] moet worden uitgegaan. Uit de stellingen van [appellant] en de hierbij overgelegde stukken blijkt dat hij de mogelijkheid had om de auto na de huurperiode tegen een overnamesom van € 4.500 van [S] te kopen. Deze laatste betaling heeft op 5 maart 2007 plaatsgevonden.
(b) De leaseovereenkomst met [S] gold voor een periode van achttien maanden en eindigde op 27 december 2006. Tot juni 2006 heeft [S] de maandelijkse leasetermijn van € 603 betaald. Santander heeft eerst geprobeerd in der minne betaling van de resterende termijnen te verkrijgen. Dit is niet gelukt. Santander heeft uit hoofde van de leaseovereenkomst nog een vordering op [S] van € 8.017. Dit betekent dat de auto ingevolge artikel 1 van de leaseovereenkomst in eigendom van Santander is. De Voorzieningenrechter heeft dit in rechtsoverweging 1.1 van zijn vonnis ook vastgesteld en hiertegen heeft [appellant] terecht geen grief gericht.
(c) Dat Santander de auto niet in het RTL heeft laten registreren, doet aan haar aanspraken niets af. Opname in dit register is niet verplicht en heeft (alleen) tot gevolg dat een eventueel nieuw aangevraagd kentekenbewijs naar de rechthebbende van de auto wordt gezonden die in het RTL staat vermeld.
(d) Het overschrijvingsbewijs is het document dat ertoe dient om de houder van dit bewijs tegenover de RDW als rechthebbende van de auto te legitimeren. Hiermee kan de overschrijving van de auto op naam van een ander worden gerealiseerd. Het is gebruikelijk om het kentekenbewijs op naam van de leasenemer, in dit geval [S], te stellen onder meer met het oog op de aansprakelijkheid voor de houderschapsbelasting. De leasemaatschappij, in dit geval Santander, houdt echter het overschrijvingsbewijs onder zich zodat de houder van het kentekenbewijs geen naamswijziging van het kentekenbewijs kan doorvoeren zonder medewerking van de leasemaatschappij.
(e) Het arrest van de Hoge Raad van 4 april 1986 is onverkort op dit geval van toepassing. De auto stond reeds op 1 januari 2004 op kenteken, zoals uit productie 2 bij de memorie van grieven blijkt. Uit dit arrest volgt dat op de koper van een auto een vergaande onderzoeksplicht rust. Op [appellant] rustte daarom de verplichting om in ieder geval ten tijde van de koop door [appellant], in maart 2007, een onderzoek te doen naar de eigendom van de auto en de beschikkingsbevoegdheid van [S]. In deze verplichting is [appellant] tekortgeschoten, zodat hij bij de koop van de auto niet als te goeder trouw kan worden aangemerkt. Hierbij is een onderzoek naar het overschrijvingsbewijs van (beslissend) belang. Als [appellant] hiernaar ten tijde van de koop in maart 2007 onderzoek had gedaan, had hij kunnen weten dat Santander in het bezit van dit document was en dat [S] niet beschikkingsbevoegdheid was. Daarom is [appellant] ten tijde van de koop niet te goeder trouw in de zin van artikel 3:11 BW geweest en kan hij geen beroep doen op de bescherming van artikel 3:86, eerste lid, BW. Hieruit volgt dat hij geen sterker recht op de auto dan Santander heeft. Santander was en is eigenaar van de auto en kan daarom aanspraak maken op afgifte van de auto aan haar.
7. Bij de beoordeling van de grieven stelt het hof het volgende voorop. Uit de door de rechtbank vastgestelde feiten en de door [appellant] overgelegde stukken kan in het kader van dit kort geding redelijkerwijs slechts de conclusie worden getrokken dat [appellant] in mei 2005 de auto bij [L] heeft uitgezocht waarna [L] de auto aan de financier van de auto, [S], heeft verkocht. [appellant] en [S] hebben bij de financiering afgesproken dat [appellant] gedurende de looptijd hiervan de auto tegen een periodieke vergoeding kon gebruiken en dat [appellant] na afloop van deze periode het recht zou hebben om de auto tegen een overnamesom van € 4.500 van [S] te kopen. Het hof verwijst hierbij naar de volgende door [appellant] in het geding gebrachte stukken:
- verklaring […] van 23 april 2008 over de koop van de auto (productie 1 memorie van grieven);
- aankoopnota auto van 28 juni 2005 ten name van [S] (productie 2 memorie van grieven);
- (voorlopig) kentekenbewijs ten name van [S] met als afgiftedatum 28 juni 2005 (productie 11 memorie van grieven);
- e-mail van [L] van 18 april 2008 over de door [S] betaalde bedragen (productie 4 memorie van grieven);
- e-mail van [S] aan [appellant] van 9 januari 2007 met betrekking tot de betaling van € 4.500 voor de uitoefening van het recht van overname (koop) van de auto (productie 3 inleidende dagvaarding);
- klaagschrift van [appellant] aan het arrondissementsparket Amsterdam van 27 juni 2007, waarin [appellant] stelt dat hij de auto (via een contract van afbetaling) van [S] heeft gekocht (productie 9 [appellant] eerste aanleg).
8. [appellant] heeft de overnamesom begin maart 2007 aan [S] betaald met het verzoek om het kentekenbewijs aan hem toe te sturen. Hiermee heeft [appellant] aan [S] te kennen gegeven dat hij gebruik van zijn recht op overname van de auto wilde maken. Door de betaling van de overnamesom aan [S] heeft [appellant] de auto van [S] gekocht, zonder vooraf enig onderzoek te doen naar de eigendom van de auto en de beschikkingsbevoegdheid van [S] en (dus) zonder in dit kader vooraf het overschrijvingsbewijs van [S] op te vragen. Een onderzoek hiernaar is in dit geval noodzakelijk om aanspraak te kunnen maken op de bescherming van artikel 3:86, eerste lid, BW tegen de beschikkingsonbevoegdheid van de verkoper. Het gaat in dit geval om de koop en verkrijging van een tweedehands auto. [S] had de auto immers in mei of juni 2005 van [L] gekocht en is als eerste eigenaar aan te merken. [appellant] heeft de auto vervolgens begin 2007 van [S] gekocht, nadat hij de auto bijna twee jaar voor zijn onderneming had gebruikt. Onder deze omstandigheden brengt de zorgvuldigheid mee dat [appellant] eerst het overschrijvingsbewijs bij [S] had opgevraagd en eerst na de ontvangst hiervan de overnamesom had betaald, in plaats van andersom.
9. Uit de rechtsoverwegingen 7 en 8 vloeit voort dat het verweer van Santander, zoals hiervoor onder 6 (a) en (e) weergegeven, gegrond is. Aan dit oordeel doet niet af dat Santander de auto niet bij de RDW in het Register Tenaamstelling Leasemaatschappijen heeft laten registreren en zich ook niet op enige andere wijze aan [appellant] bekend heeft gemaakt. De eerste tot en met zevende grief stuiten op deze oordelen af.
10. In de achtste grief verwijt [appellant] de Voorzieningenrechter dat hij geen overweging heeft gewijd aan de door hem gevorderde schadevergoeding.
In zijn toelichting op de grief heeft [appellant], kort weergegeven, de volgende stellingen betrokken:
(a) Partijen zijn niet overeengekomen om de auto te verkopen zodra deze door het OM zou worden vrijgegeven. Alleen de mogelijkheid hiertoe is besproken. [appellant] is niet ingegaan op het verzoek op 28 november 2008 om in te stemmen met de verkoop van de auto door Santander, nadat het OM de auto had vrijgegeven en aan Santander had afgegeven, omdat [appellant] de aangewezen persoon is om de auto te verkopen. Bovendien heeft de auto al zolang stil gestaan dat niet kan worden aangenomen dat deze nog normaal functioneert.
(b) Door de nalatigheid van Santander heeft [appellant] schade geleden. Santander is direct gewezen op de oplopende schade bij [appellant]. De auto gaat door stilstand in waarde achteruit, terwijl [appellant] voor elke klus een bus moet huren. Hierbij is van belang dat Santander mogelijk nog slechts € 8.017 van [S] tegoed had, terwijl niet duidelijk is of zij voldoende heeft gedaan om dit bedrag van [S] te incasseren.
(c) De schade van [appellant] kan vooralsnog op ruim € 27.000 worden berekend. De definitieve schade dient later in een schadestaatprocedure te worden vastgesteld. In dit kort geding beperkt [appellant] zijn schadevordering tot een voorschot van € 12.500, althans tot een bedrag dat het hof in goede justitie als juist mocht oordelen.
11. Santander heeft tegenover de grief, kort weergegeven, het volgende verweer gevoerd:
(a) De Voorzieningenrechter is niet toegekomen aan de door [appellant] gevorderde schade. Santander handelt niet onrechtmatig door zich te beroepen op haar eigendomsrecht. Het OM heeft zelfstandig tot inbeslagneming van de auto beslist naar aanleiding van een strafrechtelijke verdenking jegens [S] en niet naar aanleiding van een aangifte van Santander. [S] wordt verdacht van het witwassen van gelden uit criminele bron. Het OM heeft Santander gewaarschuwd geen regeling met de leasenemers van [S] te sluiten. Ook om deze reden kan Santander niet aansprakelijk worden gehouden voor schade die [appellant] stelt te hebben geleden.
(b) De auto is omstreeks november 2008 door het OM vrijgegeven en afgegeven aan Santander. Hierna hebben partijen afgesproken dat Santander de auto zou proberen te verkopen. Daarom komt hooguit de verkoopopbrengst aan [appellant] toe en is het eerste onderdeel van de vordering niet toewijsbaar. Bovendien heeft [appellant] niet tijdig gereageerd op het verzoek van Santander om een reactie, op de mogelijkheid om de auto te verkopen. Dat de auto thans nog niet is verkocht dient daarom aan [appellant] te worden toegerekend, zodat de waardevermindering die hierdoor is ontstaan voor zijn rekening komt.
Ook de vordering tot betaling van een voorschot is om al deze redenen niet toewijsbaar.
12. De grief wordt verworpen. [appellant] heeft geen concrete feiten of omstandigheden gesteld of, tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door Santander, aannemelijk gemaakt, die de conclusie rechtvaardigen dat Santander aansprakelijk is voor de schade die [appellant] stelt te hebben geleden door het beroep van Santander op haar eigendomsvoorbehoud in de leaseovereenkomst en door de weigering om aan de afgifte van de auto aan [appellant] mee te werken. Voor een nadere bewijsvoering is in het kader van dit kort geding geen plaats.
slotsom
13. De voorgaande rechtsoverwegingen brengen het hof tot de slotsom dat geen van de grieven tot een vernietiging van het bestreden vonnis kan leiden, zodat het hof dit vonnis zal bekrachtigen.
14. [appellant] zal de kosten van de procedure in hoger beroep hebben te dragen, nu hij in het ongelijk wordt gesteld.
Beslissing
Het gerechtshof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep tot aan deze uitspraak aan de zijde van Santander vastgesteld op € 2.985.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Kramer, M.L. Vierhout en F. Waardenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2010 in het bijzijn van de griffier.