ECLI:NL:GHSGR:2010:BL8849

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.007.236-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbouwwaarde van een monumentaal pand na brand en de verzekeringsuitkering

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Mij. N.V. en Babyland B.V. over de herbouwwaarde van een monumentaal pand dat door brand is beschadigd. Nationale-Nederlanden, de verzekeraar, heeft een schadevergoeding van € 208.015,80 uitgekeerd, maar Babyland betwist de hoogte van deze uitkering en stelt dat de herbouwwaarde lager is, namelijk € 907.678,45. De zaak is in hoger beroep gekomen na een vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin de rechtbank de vordering van Babyland had toegewezen.

Het Gerechtshof 's-Gravenhage heeft de grieven van Nationale-Nederlanden gezamenlijk besproken. Het hof oordeelt dat het monumentale karakter van het pand verloren is gegaan door de brand, maar dat dit niet betekent dat het pand niet herbouwd kan worden in de oorspronkelijke stijl. De discussie draait om de interpretatie van de polisvoorwaarden, specifiek het begrip 'herbouwwaarde'. Nationale-Nederlanden stelt dat de herbouwwaarde moet worden vastgesteld op basis van de kosten voor herbouw van het monumentale pand, terwijl Babyland aanvoert dat de herbouwwaarde moet worden bepaald aan de hand van de kosten van een vergelijkbaar modern pand.

Het hof concludeert dat Nationale-Nederlanden door haar schade-uitkering volledig was gekweten en dat de grieven slagen. Het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en de vordering van Babyland wordt afgewezen. Babyland wordt veroordeeld tot terugbetaling van het door Nationale-Nederlanden betaalde bedrag van € 71.310,91, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens wordt Babyland veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties. Dit arrest is gewezen op 23 maart 2010 door de derde civiele kamer van het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer: 105.007.236/01
rolnummer (oud) 1371 /07
Zaak-rolnummer rechtbank: 268369/HA ZA 06-2196
Arrest van de derde civiele kamer d.d. 23 maart 2010
inzake
de naamloze vennootschap Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Mij. N.V.,
gevestigd te ’s Gravenhage,
appellante,
hierna te noemen: Nationale-Nederlanden,
advocaat: mr. P.C.M. de Graaf te ‘s Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Babyland B.V.,
gevestigd te Deventer,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Babyland,
advocaat: mr. J.P. van Ginkel te ’s-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 11 oktober 2007 is Nationale-Nederlanden in hoger beroep gekomen van het vonnis van 19 september 2007 dat de rechtbank te 's-Gravenhage tussen partijen heeft gewezen. Bij memorie van grieven heeft Nationale-Nederlanden elf grieven tegen het vonnis aangevoerd, welke grieven Babyland bij memorie van antwoord heeft bestreden. Ten slotte hebben partijen hun stukken overgelegd voor arrest.
De beoordeling van het hoger beroep
1. De in het vonnis onder 2 vastgestelde feiten zijn niet bestreden, zodat ook het hof van deze feiten zal uitgaan.
2. Partijen twisten over de hoogte respectievelijk juiste berekening van de verzekeringsuitkering die Nationale-Nederlanden aan Babyland moet doen. Partijen concentreren zich, aan de hand van de Haviltex-maatstaf, op de uitleg van het begrip herbouwwaarde bedoeld in artikel 1.8 van de polisvoorwaarden. Volgens Nationale-Nederlanden heeft de rechtbank bij toepassing van de Haviltex-maatstaf miskend dat het daarbij met name aankomt op wat partijen met het beding hebben beoogd, althans, als niet van een gemeenschappelijke bedoeling zou blijken, wat een redelijke uitleg van het begrip herbouwwaarde meebrengt. Volgens Nationale-Nederlanden heeft de rechtbank geen aandacht geschonken aan hetgeen partijen met de verzekeringsvoorwaarden hebben beoogd, waarbij zij onder meer verwijst naar het bij conclusie van antwoord onder 10 gestelde, dat strekking van de verzekering is de vergoeding van de concreet te lijden schade. Dit betekent, aldus Nationale-Nederlanden, dat in het onderhavige geval de herbouwwaarde moet worden bepaald op het bedrag dat nodig is voor de herbouw van de verzekerde opbouw en derhalve de kosten van herbouw van een monumentaal pand.
3. Babyland voert hiertegenover aan dat om vast te stellen of sprake is van onderverzekering de herbouwwaarde van het pand wordt vastgesteld uitgaande van totaal verlies; omdat de werkelijke herbouwkosten van een monument niet kunnen worden vastgesteld, dient te worden gekeken naar de herbouwkosten van een vergelijkbaar modern pand met dezelfde bestemming. Babyland knoopt hiertoe aan bij artikel 1.8 van de polisvoorwaarden waarin herbouwwaarde wordt omschreven als de kosten van herbouw op dezelfde plaats en met dezelfde bestemming. Volgens Babyland miskent Nationale-Nederlanden dat het beschadigde pand niet als monument kan worden opgebouwd omdat het monumentale karakter van het pand door de brand verloren is gegaan.
4. De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
Babyland maakt niet duidelijk hoe haar stelling dat het beschadigde pand niet als monument kan worden herbouwd, zich verdraagt met de mededeling van haar advocaat bij gelegenheid van de comparitie van partijen van 8 januari 2007, dat de Gemeente herstel in oude stijl wenst. Zo ook heeft de directeur-aandeelhouder van Babyland, [R], bij die comparitie verklaard: “het nieuwe pand moet zoveel mogelijk lijken op wat er was, daarom let de Gemeente goed op.”
Voorts is blijkens de brief van Burgemeester en Wethouders van Zwolle aan Bouwbedrijf [H] B.V. van 31 januari 2007 voor de herstelwerkzaamheden op 5 juli 2004 een monumentenvergunning afgegeven, terwijl uit genoemde brief valt op te maken dat, indien het betoog van Babyland wordt gevolgd, het pand moet worden afgevoerd van de lijst van beschermde rijksmonumenten, hetgeen echter niet is gesteld of gebleken.
5. Een en ander impliceert naar het oordeel van het hof dat, waar Babyland was gedwongen rekening te houden met de van overheidswege gestelde eisen, het pand in feite zo veel mogelijk moet worden hersteld in de oude toestand.
6. Het is tussen partijen geen punt van discussie dat als gevolg van de brand het monumentale karakter van het pand verloren is gegaan. Dat betekent echter niet dat het pand niet naar zijn uiterlijk zoveel mogelijk in zijn oorspronkelijke staat zou kunnen worden hersteld. Enerzijds wil Nationale-Nederlanden daarvan uitgaan en anderzijds stelt Babyland daarop uit te zijn, onder meer omdat zij daartoe van overheidswege gehouden is.
In deze zaak gaat het derhalve niet zozeer om de interpretatie van het begrip ‘herbouwwaarde’ als wel om het vaststellen van de omvang van de schade. Te dien aanzien bepaalt artikel 11 van de polisvoorwaarden:
“11.1 De omvang van de schade wordt vastgesteld op het verschil tussen de waarde onmiddellijk vóór en onmiddellijk ná de gebeurtenis, met inachtneming van het hierna vermelde.
(…) 11.2 Uitgegaan wordt van:
a. de herbouwwaarde indien verzekerde binnen drie jaar tot herbouw op dezelfde plaats en met dezelfde bestemming of tot herstel overgaat, (…)”
7. De herbouwwaarde is door een expert van Nationale-Nederlanden vastgesteld op een bedrag van € 1.176.870,- inclusief BTW. Volgens Nationale-Nederlanden is tot dit bedrag gekomen op basis van de in de verzekeringsbranche gebruikelijke rekenmethode met behulp van de van Reed Business Information afkomstige Taxarom.
Babyland stelt zich op het standpunt dat de herbouwwaarde € 907.678,45 inclusief BTW bedraagt, dit volgens een taxatie van [H] Bouwbedrijf in Zwolle.
Omtrent deze taxaties heeft de advocaat van Babyland ter comparitie onder meer verklaard:
“De kostenraming van [H] betreft een modern pand, geen monumentaal pand. De berekening van Nationale-Nederlanden aan de hand van het taxatieboekje en Taxarom is gebruikelijk bij monumentale panden.”
8. Bij memorie van antwoord (sub 14) stelt Babyland:
“Uit niets blijkt dat langs deze methode (Taxarom, hof) de herbouwwaarde van een totaal verloren monumentaal pand, ook maar wordt benaderd. In ieder geval betwist Babyland dat.”
Bij memo van 10 december 2004 (reeds overgelegd bij conclusie van antwoord) heeft Nationale-Nederlanden aan de hand van uitgebreide berekeningen uiteengezet op welke grond “geconcludeerd kan worden dat de herstelkosten passen binnen een herbouwwaarde van circa € 1.176.870,00 (…)”
Mede in het licht van de uitlating van haar advocaat ter comparitie als vorenvermeld is de niet nader toegelichte betwisting van Babyland in hoger beroep ten enenmale onvoldoende en had het op haar weg gelegen aan de hand van cijfermateriaal aan te tonen dat, hoewel [H] is uitgegaan van nieuwbouw (productie 4 inleidende dagvaarding), desalniettemin de door haar begrote herbouwwaarde past bij herstel van het pand in, zo veel als mogelijk, de oorspronkelijke staat, dan wel te concretiseren waarom anderszins de berekening met behulp van Taxarom tot onjuiste resultaten leidt. Nu Babyland dit heeft nagelaten gaat het hof aan haar betwisting voorbij.
9. Een en ander betekent dat in dezen ervan moet worden uitgegaan dat Nationale-Nederlanden door haar schade-uitkering van € 208.015,80 volledig was gekweten, zodat de grieven slagen. Het vonnis waarvan beroep moet derhalve worden vernietigd. De vordering van Babyland zal alsnog worden afgewezen en Babyland zal worden veroordeeld tot terugbetaling van, naar Babyland niet heeft betwist, het door Nationale-Nederlanden krachtens het bestreden vonnis op 9 oktober 2007 betaalde bedrag van € 71.310,91, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling. Babyland zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende,
wijst de vordering van Babyland af;
veroordeelt Babyland tot betaling aan Nationale-Nederlanden van een bedrag van
€ 71.310,91, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2007 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Babyland in de kosten van het geding in beide instanties, tot op deze uitspraak aan de zijde van NN begroot op in eerste aanleg € 1.955,= vast recht en € 1.788,= (2 punten tarief IV) salaris toenmalige procureur en in hoger beroep € 70,84 kosten appeldagvaarding, € 2.141,= vast recht en € 1.631,= (1 punt tarief IV) salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, M.C.M. van Dijk en A.C. van Schaick en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 maart 2010 in aanwezigheid van de griffier.