ECLI:NL:GHSGR:2010:BL7183

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.040.331
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. Bouritius
  • C. Burgers-Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding na verzoek tot scheiding van tafel en bed

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 3 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, had zich in eerste aanleg gerefereerd aan het verzoek van de vrouw tot scheiding van tafel en bed. De rechtbank had dit verzoek toegewezen, maar de man stelde dat hij in zijn verweerschrift duidelijk had gemaakt dat hij echtscheiding wenste. Het hof oordeelde dat de man in hoger beroep niet ontvankelijk was in zijn verzoek tot echtscheiding, maar dat zijn referte in eerste aanleg als een tijdig verzoek om echtscheiding kon worden opgevat. Het hof overwoog dat de vrouw niet verrast kon worden door deze interpretatie, aangezien zij uit het debat in eerste aanleg had kunnen opmaken dat de man mogelijk echtscheiding beoogde.

Daarnaast werd de draagkracht van de man beoordeeld. Het hof hield rekening met het inkomen van de man en zijn schulden. De man had aangevoerd dat hij niet in staat was om de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie van € 400,- per maand te voldoen. Het hof concludeerde dat de man, rekening houdend met zijn financiële situatie, een lagere alimentatie van € 193,- per maand kon betalen. De uitspraak van de rechtbank werd in zoverre vernietigd en de echtscheiding werd uitgesproken, met de bepaling van de alimentatie.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie in juridische procedures en de noodzaak om verzoeken tijdig en expliciet in te dienen. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor het overige, waarmee de scheiding van tafel en bed werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 3 maart 2010
Zaaknummer : 200.040.331/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-225
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. drs. T. Bissessur te [woonplaats]
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L. Faouzi te Zoetermeer.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 14 augustus 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 juli 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 28 september 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man is bij het hof op 4 november 2009 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 15 januari 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man en de vrouw, bijgestaan door hun respectieve advocaten. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij de scheiding van tafel en bed tussen partijen, gehuwd op 28 januari 1994 in de gemeente Rotterdam, is uitgesproken en onder meer - uitvoerbaar bij voorraad - is bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van scheiding van tafel en bed in kracht van gewijsde zal zijn gegaan tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 400,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de tussen partijen uitgesproken scheiding van tafel en bed en de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw, hierna ook partneralimentatie.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en de alimentatievorderingen van de vrouw af te wijzen, zoals in eerste aanleg verzocht.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hoger beroep van de man niet-ontvankelijk, althans ongegrond te verklaren met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4. De man heeft twee grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd. De behoefte van de vrouw aan een bijdrage in haar levensonderhoud staat als onbestreden vast.
Scheiding tafel en bed dan wel echtscheiding
5. In zijn eerste grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte de scheiding van tafel en bed heeft uitgesproken, nu de man in het verweerschrift in eerste aanleg nadrukkelijk zijn referte heeft uitgesproken voor een verzoek tot echtscheiding. De man stelt dat het huwelijk zodanig is ontwricht dat een scheiding van tafel en bed geen zin heeft en dat hij op grond daarvan echtscheiding wenst.
6. De vrouw stelt dat de man zich in eerste aanleg uitdrukkelijk heeft gerefereerd aan het verzoek van de vrouw tot scheiding van tafel en bed. De vrouw is van mening dat de rechtbank terecht het verzoek van de vrouw heeft toegewezen. Voorts stelt de vrouw dat zij vanwege haar geloofsovertuiging geen echtscheiding wenst en dat zij niet uitsluit dat partijen zich op termijn weer met elkaar verzoenen.
7. Het hof stelt voorop dat de rechtbank op basis van het inleidend verzoekschrift van de vrouw en het verweerschrift van de man had te oordelen over het verzoek van de vrouw de scheiding van tafel en bed tussen partijen uit te spreken en de referte van de man ”met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding”. Ofschoon deze referte niet aansluit bij het petitum van de vrouw, is zij toch niet zonder betekenis omdat de vrouw in positum 2. van haar verzoekschrift had gesteld dat zij op grond van duurzame ontwrichting van het huwelijk gerechtigd is een verzoek “tot echtscheiding van tafel en bed” in te dienen. De man heeft kennelijk het verzoek van de vrouw opgevat als verzoek tot echtscheiding, zoals blijkt uit de bewoordingen waarin hij zijn referte heeft gesteld. Kennelijk vormde dit voor hem aanleiding om niet zelf een verzoek tot echtscheiding in te dienen.
Hoe dit ook zij, blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg heeft de man zich gerefereerd “inzake de scheiding van tafel en bed”, zodat de rechtbank op zichzelf terecht heeft kunnen aannemen dat de man, overigens zonder afstand te doen van de kennelijk door hem beoogde echtscheiding, zich niet verweerde tegen het verzoek tot scheiding van tafel en bed en het aan de rechtbank overliet hetzij de scheiding van tafel en bed hetzij de echtscheiding uit te spreken.
8. Thans in hoger beroep heeft de man voor het eerst uitdrukkelijk een verzoek ingediend de echtscheiding uit te spreken. In dit in hoger beroep ingediend zelfstandig verzoek kan hij, gelet op het bepaalde in artikel 362 Rv, niet worden ontvangen.
Het hof ziet in het in rechtsoverweging 7 beschreven verloop van het debat in eerste aanleg echter reden om de door de man bij verweerschrift in eerste aanleg uitgesproken referte op te vatten als een in eerste aanleg en derhalve tijdig ingediend zelfstandig verzoek om tussen partijen de echtscheiding uit te spreken. Het hof overweegt daarbij dat de vrouw hierdoor niet kan worden verrast, nu zij uit het debat in eerste aanleg redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat de man mogelijk echtscheiding beoogde, terwijl uit de uitdrukkelijke uiteenzetting namens de man ter zitting in hoger beroep volgt dat de man met zijn referte het oog had op een verondersteld inleidend verzoek tot echtscheiding van de vrouw.
9. Tussen partijen is in confesso dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Nu de vrouw haar belang bij de met het verzoek tot scheiding van tafel en bed beoogde gelegenheid om nog gedurende drie jaren naar verzoening te streven niet anders heeft beargumenteerd dan met enerzijds de na gemotiveerde tegenspraak niet nader onderbouwde stelling dat zij kans op herstel van de band met de man ziet en anderzijds dat haar geloof haar echtscheiding niet toestaat, zal het hof het verzoek van de man tot echtscheiding toewijzen en het verzoek van de vrouw afwijzen.
Partneralimentatie
10. De man stelt dat hij niet in staat is om aan de vrouw € 400,- per maand aan partneralimentatie te voldoen, nu hij onvoldoende draagkracht heeft. De rechtbank heeft ten onrechte geen rekening gehouden met alle schulden van de man; de man moet maandelijks zo’n € 1.000,- aflossen. De man heeft zich inmiddels bij de schuldsanering aangemeld.
11. De vrouw stelt dat de man niet aflost op zijn schulden, zodat hij in staat moet worden geacht om de bijdrage aan de vrouw te voldoen. De vrouw stelt dat de woonlasten van de man ook veel lager zijn dan de door de rechtbank aangenomen fictieve huurlast van € 500,- per maand.
Inkomen
12. Het hof overweegt als volgt. Ten aanzien van het inkomen van de man zijn partijen ter zitting in hoger beroep overeengekomen dat bij de berekening van de draagkracht van de man uitgaan dient te worden van het inkomen dat door de rechtbank is vastgesteld. Het hof zal dientengevolge rekening houden met een bruto inkomen van € 2.150,- per maand, exclusief vakantiegeld, een provisie van € 478,97 bruto per maand en een uitkering van € 101,94 bruto per maand.
Schulden
13. Ten aanzien van de schulden overweegt het hof dat het uitgangspunt is dat op de draagkracht van de onderhoudsplichtige in beginsel al diens schulden van invloed zijn. Of al dan niet wordt afgelost op een schuld is niet doorslaggevend. Het hof is voldoende gebleken dat de man maandelijks € 150,- aflost, alsmede dat hij via een beslag onder zijn werkgever gemiddeld € 566,- per maand aflost. Voor de overige schulden heeft de man niet voldoende aannemelijk gemaakt wat de hoogte van deze schulden is en welke bedragen hij hierop aflost. Het hof zal derhalve, mede gelet op hetgeen omtrent de aflossing van de schulden aan de Postbank, de Comfort Card, de Visa en de ABN Amro ter terechtzitting is verklaard, rekening houden met een totaalbedrag van € 716,- per maand aan aflossing, Verder houdt het hof, evenals de rechtbank, rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, de gebruikelijke heffingskortingen en een draagkrachtpercentage van 60.
Woonlasten
14. Bij de berekening van de draagkracht van de man gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde kale huur van € 500,- per maand, nu de man deze woonlasten naar het oordeel van het hof - ondanks de betwisting door de vrouw - genoegzaam heeft aangetoond.
15. Gelet op het voorgaande laat de draagkracht van de man een alimentatie voor de vrouw toe van € 193,- per maand, welke alimentatie, gelet op haar behoefte en andere inkomsten in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven, zodat de bestreden uitspraak in zoverre moet worden vernietigd.
16. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, en, in zoverre opnieuw beschikkende:
spreekt uit de echtscheiding tussen [man], en [vrouw], gehuwd op 28 januari 1994 in de gemeente Rotterdam;
bepaalt de door de man ten behoeve van de vrouw te betalen bijdrage in het levensonderhoud met ingang van de dag dat de beschikking van scheiding van tafel en bed in kracht van gewijsde zal zijn gegaan op € 193,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Bouritius en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2010.