GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer: 200.025.778/01
Zaak-/rolnummer rechtbank: 319219 KG 08-1145
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 2 maart 2010
[Naam],
wonende te [plaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M. Bakhuis te Haarlem,
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. W.B. Gaasbeek te 's-Gravenhage.
Bij appeldagvaarding van 16 februari 2009 (met producties) is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis door de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage tussen partijen in kort geding gewezen op 28 januari 2009. Hij heeft dertien grieven tegen het vonnis aangevoerd. Bij memorie van antwoord (met producties) heeft de Staat de grieven bestreden. Op 25 januari 2010 hebben partijen hun zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. M. Bakhuis voornoemd, de Staat door mr. C.M. Bitter, advocaat te 's-Gravenhage, beiden aan de hand van pleitnotities. Vervolgens is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.1 Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 25 januari 2010 gaat het hof van het volgende uit.
1.2. De rechter-commissaris heeft op 6 februari 1999 dossiers in beslag genomen bij notaris [naam appellant] en overgedragen aan de FIOD-ECD. Het betrof dossiers van cliënten van notaris [naam appellant], waarop ambtsgeheim rust.
1.3 Op 11 maart 1999 zijn de originele dossiers aan [appellant] teruggegeven. Originele stukken die voor het strafrechtelijk onderzoek van belang werden geacht, zijn uit de dossiers gelicht en in het strafrechtelijk dossier van [appellant] gevoegd. Het proces-verbaal dat [X], opsporingsambtenaar werkzaam bij de FIOD te Haarlem hiervan heeft opgemaakt, vermeldt onder meer: "Op verzoek van verdachte [...] heeft de rechter-commissaris [...] mij [...] opgedragen zorg te dragen voor retournering van de inbeslaggenomen originele dossiers aan verdachte.
Medewerkers van de FIOD hebben onderzoek gepleegd in bedoelde dossiers en hebben originele stukken, welke mogelijk van belang zijn voor het strafrechtelijk onderzoek, uit deze dossiers gelicht en vervangen door kopieën, waarop is aangegeven dat het origineel in het strafdossier is gevoegd. [...]"
De officier van justitie […] bericht op 19 april 1999 over deze teruggave aan de advocaat van [appellant]: "De inbeslaggenomen bescheiden welke niet meer voor het strafrechtelijk onderzoek nodig zijn, zijn aan uw cliënt teruggegeven. De bescheiden welke nog wel nodig zijn zijn waar mogelijk in copie aan uw cliënt verstrekt."
1.4 Op 25 november 2003 heeft het gerechtshof te Amsterdam teruggave gelast van (onder meer) door het gerechtshof aangegeven dossierstukken. Dit waren stukken waarvan het Openbaar Ministerie (OM) kopieën had. Daarna heeft het OM toegezegd ook de originele stukken die in beslag waren genomen en nog niet waren teruggegeven, aan [appellant] terug te geven.
1.5 Naar aanleiding van een brief van mr. Bakhuis van 24 april 2008 heeft een medewerker van het ressortsparket Amsterdam een aantal stukken uit het strafdossier van [appellant] in een enveloppe gedaan en voor mr. Bakhuis afgegeven bij de balie van het Paleis van Justitie te Amsterdam. Deze envelop is zoekgeraakt.
1.6 De inhoud van de zoekgeraakte enveloppe betreft naast kopieën vermoedelijk ook originele stukken, die aan [appellant] moesten worden teruggegeven. De precieze inhoud van de enveloppe is echter onbekend.
1.7 [appellant] mist thans acht originele stukken in drie, destijds in beslaggenomen, dossiers, te weten:
- een originele, door een Belgische notaris getekende kwitantie behorend in dossier 6202:
LC/D/59 (hierna ook te noemen: de kwitantie 6202),
- zes stukken behorend in dossier 6165:
LC/D/7,
LC/D/41,
LC/D/42,
LC/D/43,
LC/D/44 en
LC/D/45
- een stuk behorend in dossier 5765:
LC/D/63 (1,2,3).
1.8 Deze stukken zijn niet in het strafdossier van [appellant] of in de archieven van de FIOD-ECD aangetroffen. [appellant] heeft van deze originelen (thans) wel kopieën.
2.1 [appellant] heeft in dit kort geding gevorderd, dat de Staat hem in het bezit stelt van de originele stukken genoemd onder 1.7, dat de Staat hem opgave doet van de stukken die in de zoekgeraakte enveloppe zijn gedaan en van het logistieke traject (met data) dat deze zending heeft gevolgd, op straffe van een dwangsom, dat de Staat hem vrijwaart tegen aanspraken van derden voortvloeiende uit het nog niet retourneren van de stukken en dat de Staat hem een voorschot geeft op schadevergoeding.
2.2 Na verweer van de Staat heeft de voorzieningenrechter bij het bestreden vonnis alle vorderingen afgewezen.
2.3 [appellant] heeft in hoger beroep zijn eis vermeerderd. Hij vordert thans van de Staat, beknopt weergegeven:
a) afgifte binnen vijf dagen van de onder 1.7 genoemde originelen;
b) inspanning om die originelen te vinden, in elk geval door doorzoeken van het strafdossier van medeverdachte MM (bij partijen is bekend wie dat is) en van de relevante dossiers van de Belgische Justitie;
c) opgave van de stukken die het OM in 1999 in het bezit van de Belgische autoriteiten heeft gesteld;
d) opgave van de stukken die met de zoekgeraakte enveloppe zijn verzonden en van het logistieke traject (met data) van de zending stukken;
e) verzoek aan allen die betrokken zijn geweest of konden zijn bij die zending om alle informatie te verstrekken die voor de opsporing van de zending relevant kan zijn;
f) nagaan van alle gangen van de zending aan de hand van d) en e) en overal zoeken waar de zending terecht gekomen kan zijn;
g) directe in bezit stelling van [appellant] van de zending indien deze is gevonden;
h) afgifte van alle kopieën van bij [appellant] inbeslaggenomen documenten die de advocaat van de Staat onder zich heeft, of een schriftelijke bevestiging dat de kopieën vernietigd zijn;
i) al het voorgaande op straffe van verbeurte van een dwangsom;
j) vrijwaring van [appellant] - tot het moment dat de in geding zijnde documenten zijn geretourneerd - tegen aanspraken van derden die stellen schade te lijden als gevolg van het feit dat [appellant] niet in staat is om een origineel document dat door de Staat ten onrechte niet geretourneerd is, te tonen of ter beschikking te stellen;
k) voldoening van € 5.000,- met rente als voorschot op schadevergoeding.
2.4 [appellant] heeft met dertien grieven de overwegingen van de voorzieningenrechter die tot afwijzing van zijn vorderingen hebben geleid, aangevochten. De gewijzigde eis en de grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.1 Tussen partijen is in dit kort geding niet in geschil dat het OM heeft toegezegd de stukken die bij [appellant] in beslag waren genomen en nog niet zijn teruggegeven, terug te geven en dat het in dit geding gaat om de originele stukken genoemd onder 1.7, die niet uitdrukkelijk zijn genoemd in de last tot teruggave van het gerechtshof van 25 november 2003 (grief I). Tussen partijen is in confesso dat de Staat deze stukken aan [appellant] terug moet geven als hij ze in zijn bezit heeft.
3.2 Het hof gaat er in dit kort geding van uit dat de onder 1.7 genoemde stukken - in de vorm zoals in de dossiers van de notaris bewaard (dat kunnen originelen zijn geweest, maar ook kopieën wanneer het origineel door de cliënt zelf werd bewaard) - bij de huiszoeking van 6 februari 1999 in bezit van de Staat zijn gekomen. Immers, op de lijst van in beslag genomen goederen staan in de rechter kolom de "gehele" dossiers met nummers 5765, 6165 en 6202 genoemd. Deze rechter kolom is de kolom met originele dossiers die bij de huiszoeking waren meegenomen en op 11 maart 1999 zijn teruggegeven op de wijze zoals hiervoor onder 1.3 beschreven. De vermiste stukken genoemd onder 1.7 komen uit die dossiers en zijn alle door de Staat van LC/D/ kenmerken (op stickers) voorzien, zo blijkt uit de aangetroffen kopieën. Dit betekent dat de Staat deze stukken op enig moment in het kader van de inbeslagname in handen heeft gehad.
3.3 Het hof kan niet aannemen dat alle stukken op 11 maart 1999 ofwel in origineel ofwel in kopie zijn teruggegeven. De verklaring van [de officier van justitie] inhoudend dat "waar mogelijk" een kopie aan [appellant] is verstrekt (zie hiervoor onder 1.3), laat de mogelijkheid open dat er een thans niet te bepalen aantal originelen niet is teruggegeven terwijl daarvan toen evenmin een kopie aan [appellant] is gegeven.
Het hof kan ook niet vaststellen dat op latere momenten dan 11 maart 1999 alle originelen zijn teruggegeven. Er zijn stukken uit het strafdossier in de zoekgeraakte enveloppe gedaan en daar waren mogelijk stukken bij die onder 1.7 zijn genoemd.
Het hof gaat er daarom voorshands vanuit dat de Staat niet alle in beslag genomen stukken heeft teruggegeven, zoals hij behoort te doen.
3.4 De Staat heeft geen lijsten gemaakt van in beslag genomen goederen waarop concreet per bladzijde is aangeven welke stukken uit de dossiers in beslag zijn genomen en teruggegeven, noch wat voor soort stuk de notaris telkens bewaarde: een origineel document of een kopie. Zowel de lijst van in beslaggenomen goederen als de processen-verbaal en kennisgevingen van teruggave noemen slechts de gehele dossiers. De Staat heeft ook geen inventarislijst gemaakt van de zoekgeraakte enveloppe. Deze handelwijze van de Staat brengt met zich dat nu niet kan worden vastgesteld of - en zo ja, welke van - de onder 1.7 genoemde stukken (die behoren te worden teruggegeven) nog vindbaar bij de Staat zijn. De vordering sub a) tot afgifte van de vermiste originelen binnen vijf dagen na betekening van dit arrest, moet als te verstrekkend worden afgewezen.
3.5 Omdat de Staat gehouden is de stukken, indien onder hem, terug te geven, brengt de vereiste zorgvuldigheid met zich dat hij zich in hoge mate inspant om de stukken te vinden.
Dienaangaande overweegt het hof het volgende.
3.6 Een medewerker van het ressortparket heeft in het strafdossier van [appellant] gezocht naar stukken uit de door het gerechtshof in de last tot teruggave genoemde dossiernummers en dossiernummer 6165. Hij zocht dus (ook) naar een aantal van de hiervoor onder 1.7 genoemde stukken. Daarna heeft de advocaat van de Staat het strafdossier van [appellant] eveneens doorzocht, zowel voorafgaand aan het onderhavige kort geding in eerste aanleg, als na de aanvang daarvan. De advocaat heeft gezocht naar alle originele stukken uit dossiers van [appellant], dus (ook) naar de hiervoor onder 1.7 genoemde stukken. Zowel van een medewerker van het parket als van een advocaat kan aangenomen worden dat zij weten hoe zij een omvangrijk strafdossier moeten doorzoeken om het gezochte te vinden en dat zij, bij meermalen zoeken zoals gedaan is, de stukken vinden als zij aanwezig zijn. Voorts staat vast dat de parketmedewerker destijds een aantal stukken uit het strafdossier in de zoekgeraakte enveloppe heeft gedaan, zodat deze thans niet meer in het strafdossier van [appellant] vindbaar zijn. Daar komt voor stuk 6202 bij dat een (origineel gestickerde) kopie van de in beslaggenomen kwitantie 6202 in het strafdossier van [appellant] is aangetroffen (de Staat heeft deze kopie uit het strafdossier gelicht en ter zitting getoond). Mede gelet op hetgeen het hof hiervoor onder 1.3 heeft vastgesteld, en gelet op de wijze van samenstellen van strafdossiers (in beginsel worden alle in beslaggenomen stukken er in enkelvoud (dus origineel of kopie) ingedaan) acht het hof de kans klein dat zich naast een kopie óók een origineel in dit strafdossier bevindt. De kans dat dit zo is én dat dit origineel vervolgens bij het hiervoor genoemde zoeken niet werd gevonden, acht het hof nihil.
Al met al acht het hof de kans dat (een van) de vermiste stukken zich nu nog in het strafdossier van [appellant] bevinden verwaarloosbaar klein. Inspanning om de originelen te vinden door in dat strafdossier te zoeken hoeft de Staat daarom niet (meer) te leveren.
3.7 Een andere locatie waar de onder 1.7 genoemde originelen zich volgens [appellant] zouden kunnen bevinden als zij niet in de zoekgeraakte enveloppe zitten, is in het strafdossier van MM. De Staat heeft dit betwist. De werkwijze van de Staat was om indien stukken uit het strafdossier van [appellant] (ook) in het strafdossiers van MM werden gebruikt, daarvan een kopie te maken en deze kopie (dus niet het origineel) in het dossier van MM te voegen, voorzien van een nieuwe sticker met de op dat dossier toepasselijke code (MM). De Staat heeft voorts aangegeven dat het bezwaarlijk is in het strafdossier van MM te zoeken, omdat dat uit ongeveer dertig dozen bestaat. Het hof overweegt als volgt.
3.8 Vast staat dat de Staat niet in het strafdossier van MM heeft gezocht.
Anders dan de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, acht het hof het niet voldoende onaannemelijk dat zich daar nog de originelen van de bij [appellant] in beslaggenomen stukken kunnen bevinden. MM was namelijk reeds (mede)verdachte toen bij [appellant] huiszoeking werd gedaan en toen wist men al dat materiaal dat bij die huiszoeking boven zou komen, betekenis zou kunnen hebben in het onderzoek jegens MM. Vast staat dat stukken afkomstig van de huiszoeking bij [appellant] zijn gebruikt voor het strafdossier van MM. Er is geen lijst van welke stukken dat zijn, maar voldoende aannemelijk is dat in elk geval de kwitantie 6202 daarvoor is gebruikt.
Er blijkt niet dat de originele dossiers van [appellant] direct bij de huiszoeking van stickers met kenmerk LC/D zijn voorzien - volgens het proces-verbaal van huiszoeking ter inbeslagneming op het notariskantoor nam de rechter-commissaris originelen en kopieën mee en zouden (vervolgens) de kopieën worden gewaarmerkt. Er zijn een aantal weken verstreken voordat de originelen op 11 maart 1999 zijn teruggegeven en de werkwijze zoals aangegeven onder 1.3 werd toegepast. Het hof kan daarom op grond van de stukken niet met voldoende zekerheid uitsluiten dat er tussen 6 februari en 11 maart 1999 (vóór en/of tijdens het eerste dossieronderzoek, het kopiëren en/of het stickeren) enige originele documenten bij het dossier van MM zijn gehouden en daarin -wellicht onbedoeld- in originele vorm terecht zijn gekomen, terwijl toen een kopie in het strafdossier van [appellant] werd teruggelegd.
3.9 Nu het strafdossier van MM een concrete (bepaalbare) locatie is waar zich originele vermiste documenten zouden kunnen bevinden en [appellant] hier niet zelf kan gaan zoeken, eist de zorgvuldigheid dat de Staat daar zoekt.
3.10 Aan de plicht dit strafdossier te doorzoeken doet onvoldoende af dat het strafdossier van MM ongeveer dertig dozen beslaat. Van de advocaat van de Staat en/of een parketmedewerker kan worden verwacht dat hij bij veel pakken strafstukken snel kan zien of een van de vermiste documenten afkomstig van de huiszoeking bij [appellant] er tussen zit. Redelijkerwijs kan daarom wel worden verlangd dat de ongeveer dertig dozen doorzocht worden.
Aan de zoekplicht doet ook niet af dat de kans klein is dat (een van) de vermiste documenten daar gevonden wordt. Het zijn immers documenten waarvan de Staat verplicht is deze af te geven als zij vindbaar zijn, zodat de Staat in elk geval grondig moet zoeken.
Evenmin doet aan de zoekplicht af dat er mogelijk nooit schade uit voortvloeit als [appellant] niet meer over de documenten beschikt. De documenten betreffen niet afgeschreven of anderszins waardeloze goederen, maar (notariële) stukken die bij de notaris in bewaring zijn gegeven. Of er ooit bepaalbare financiële schade ontstaat doordat deze stukken kwijt zijn, zal pas in de verre toekomst kunnen vaststaan, wanneer zoeken in het strafdossier van MM mogelijk al (anders dan nu) feitelijk onmogelijk is geworden.
3.11 Een andere locatie waar de onder 1.7 genoemde originelen zich volgens [appellant] zouden kunnen bevinden als zij niet in de zoekgeraakte enveloppe zitten, is in "de relevante dossiers van de Belgische Justitie (Centrale Dienst voor de Bestrijding van de Economische Financiële Delinquentie)" en [appellant] heeft gevorderd dat de Staat er zorg voor draagt dat deze dossiers worden doorzocht. Doorzoeken van "relevante dossiers van de Belgische Justitie" acht het hof onvoldoende concreet om van de Staat te verlangen. Ter concretisering is ter zitting gesproken over een dossier dat -waarschijnlijk- in het kader van rechtshulpverzoek is aangelegd.
3.12 Het hof zal de vordering tot laten doorzoeken hiervan afwijzen. De kans dat zich hierin een vermist origineel stuk bevindt, is verwaarloosbaar. Ten eerste vinden de opsporingsambtenaar [X] en zijn collega die tijdens de uitvoering van deze rechtshulpverzoeken aanwezig zijn geweest, het zeer ongebruikelijk om een origineel document aan de Belgische autoriteiten te overhandigen en het lijkt hen erg onwaarschijnlijk. Ten tweede zijn in de processen-verbaal die [appellant] van de verhoren in België heeft overgelegd, de stukken die aan de verhoorde personen zijn getoond vermeld en daarbij zijn de nu vermiste stukken nergens genoemd. [appellant] heeft wel (een deel van) het proces-verbaal van het verhoor van mevrouw [S] overgelegd, waaruit blijkt dat daarbij kwitantie 6202 is getoond. Dit verhoor betrof echter geen verhoor in België, maar in Nederland. Mevrouw [S] verklaarde bovendien uitdrukkelijk dat haar een afschrift wordt getoond. Het hof ziet daarin geen enkele aanwijzing dat originelen van stukken zich in België zouden kunnen bevinden.
3.13 [appellant] heeft ook geen rechtens te respecteren belang bij een (verdere) opgave van de stukken die het OM in 1999 in het bezit van de Belgische autoriteiten heeft gesteld, omdat de Staat reeds heeft opgegeven geen originele stukken in handen van de Belgen te hebben gegeven en [appellant] (behalve het gevorderde onder h, waarover hierna onder 8.1 en 8.2) slechts teruggave van de originele stukken genoemd in 1.7 verlangt.
3.14 Gelet op al het voorgaande zijn de vorderingen sub a tot en met c slechts toewijsbaar voor zover [appellant] vordert dat de Staat zich inspant om de onder 1.7 genoemde originele stukken te vinden door het strafdossier van MM te doorzoeken en deze stukken indien gevonden in het bezit van [appellant] aan zijn kantooradres te [plaats] te stellen. De grieven die hierop zien (grieven II, III, IV en V), zijn in zoverre gegrond.
3.15 Het hof zal niet overgaan tot het opleggen van een dwangsom, omdat het ervan uitgaat dat de Staat zonder meer zal doen wat geboden is.
4.1 Grieven VI, VII, VIII en IX betreffen de overwegingen van de voorzieningenrechter aangaande de zoekgeraakte enveloppe en zien op de vorderingen sub d tot en met g. Beknopt weergegeven heeft [appellant] aangevoerd, dat de Staat nog aantoonbaar alles in het werk moet stellen om de enveloppe te vinden en stelt de Staat dat hij dit al gedaan heeft.
4.2 Tussen partijen staat vast dat niet is genoteerd welke stukken in de enveloppe zijn gedaan en dat dit daardoor thans onbekend is. De Staat heeft wel kunnen opgeven dat een parketmedewerker documenten in de enveloppe heeft gedaan, te weten een beperkt aantal stukken uit het strafdossier die beginnen met één van de door het hof in de last tot teruggave genoemde dossiernummers en/of dossiernummer 6165 en/of 6202. Dat er thans verdere informatieverstrekking over de inhoud van de enveloppe mogelijk is, acht het hof niet aannemelijk. Er zijn immers geen aantekeningen over gemaakt.
4.3 De Staat heeft opgegeven dat de enveloppe omstreeks eind mei 2008 is afgegeven bij de balie van het Paleis van Justitie te Amsterdam, dat hij na ongeveer een week niet was afgehaald en dat hij toen per post is verzonden met de bestemming Haarlem waar de advocaat van [appellant] kantoor houdt. Daartoe is de enveloppe verzonden naar de Parnassusweg in Amsterdam (zoals gebruikelijk bij een bestemming in Haarlem) en aldaar via de togakamer aangeboden aan de Centrale Balie en/of de postkamer. De Staat heeft opgegeven, dat onbekend is wat daarna met de zending is gebeurd en dat de enveloppe niet in de togakamer en ook niet in de postkamer of de Centrale Balie is aangetroffen. De Staat heeft opgegeven dat verschillende medewerkers van zowel het ressorts- als het arrondissementsparket, waaronder medewerkers van de Centrale Balie, de Bode- en beveiligingsdienst, de coördinator van de Servicedesk en Facilitair medewerkers en een bode van de togakamer, de enveloppe niet meer konden traceren. Op grond daarvan stelt het hof vast dat deze medewerkers op de betreffende locaties in de zoektocht van de Staat betrokken zijn geweest en dat de zending niet met behulp van hen gevonden is.
4.4 Het hof oordeelt voorshands, in het kader van dit kort geding, dat de Staat hiermee voldoende naar de enveloppe heeft gezocht en voldoende verslag heeft gedaan van hetgeen redelijkerwijs zowel over de inhoud als het traject van de enveloppe bekend kan zijn. Bij een gedetailleerder verslag van hetgeen de Staat bekend is, bestaat geen belang omdat niet valt in te zien dat de enveloppe gevonden kan worden als is opgegeven op welke precieze data een en ander is gebeurd met de namen van de medewerkers die de enveloppe daadwerkelijk in handen hebben gehad voordat hij zoekraakte. Ook het (nogmaals) verstrekken van de informatie, maar dan op ambtseed, brengt het vinden van de enveloppe niet dichterbij.
4.5 De grieven gericht tegen de overwegingen aangaande opgave van inhoud en traject van de zoekgeraakte enveloppe, zijn daarom ongegrond. Het hof zal vonnis van de voorzieningenrechter op dit punt bekrachtigen. De dienaangaande gedane vorderingen worden (ook) in hoger beroep afgewezen, met dien verstande dat indien de enveloppe alsnog door de Staat wordt gevonden, deze zending wel in het bezit van [appellant] moet worden gesteld aan zijn kantooradres te [plaats].
5.1 Grieven X en XI richten zich tegen de afwijzing van de vordering tot vrijwaring. In hoger beroep is deze vordering, naar het hof begrijpt, beperkt tot de originele documenten waarvan [appellant] teruggave vordert (dus de stukken genoemd onder 1.7). Zoals het hof onder 3.2 heeft overwogen, zijn deze stukken op enig moment in het bezit van de Staat geweest in de vorm waarin zij zich in de dossiers bij de notaris bevonden (het originele document of het notariële afschrift ervan).
5.2 De Staat heeft echter geopperd dat deze stukken op 11 maart 1999 of daarna aan [appellant] zijn teruggegeven. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen is in kort geding slechts beperkt onderzoek naar de feiten mogelijk. Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd kan het hof niet (ook niet voorshands in het kader van dit kort geding) met voldoende zekerheid vaststellen of, en zo ja, welke originele stukken onder verantwoordelijkheid van de Staat zijn zoekgeraakt en niet aan [appellant] zijn teruggegeven. Voor toewijzing van de gevorderde vrijwaring is daarom in dit kort geding geen plaats. Het vonnis zal op dit onderdeel worden bekrachtigd.
6. [appellant] heeft een voorschot op schadevergoeding gevorderd en is met zijn grief XII opgekomen tegen afwijzing daarvan. De grief treft geen doel, omdat niets is gesteld wat kan leiden tot het oordeel dat sprake is van onverwijlde spoed die tot toewijzing van deze voorziening noopt.
7. De laatste grief van [appellant] bouwt voort op de eerdere en behoeft geen afzonderlijke bespreking. Omdat [appellant] in het ongelijk wordt gesteld voor wat betreft hetgeen hij in eerste aanleg heeft gevorderd, zal het hof de proceskostenveroordeling zoals uitgesproken door de voorzieningenrechter bekrachtigen.
8.1 In hoger beroep heeft [appellant] bij eiswijziging gevorderd (sub h) dat de Staat de kopieën van de bij hem inbeslaggenomen documenten die de advocaat van de Staat onder zich heeft, afgeeft of vernietigt. Hij heeft aangevoerd dat de geheimhoudingsplicht van de notaris wordt geschonden als de Staat die stukken aan de advocaat van de Staat geeft.
8.2 De vordering is ongegrond. De onderhavige procedure gaat over de bij [appellant] inbeslaggenomen documenten. De Staat moet daarvan in deze procedure op gelijke wijze kunnen kennisnemen als zijn wederpartij, [appellant], die de stukken kent en (ook) in kopie onder zich heeft. De advocaat van de Staat heeft kopieën van de stukken slechts onder zich vanwege de onderhavige procedure tegen [appellant] en niets wijst er op dat zij de stukken anders kan gebruiken dan vanuit haar functie als advocaat in de procedure(s) hierover tegen [appellant].
De geheimhoudingsplicht waarnaar [appellant] verwijst, vormt geen grond voor zijn vordering. Deze geheimhoudingplicht dient het belang van de cliënten van de notaris, niet een belang van de notaris zelf.
9. Omdat partijen ieder gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten compenseren zoals hierna vermeld.
- veroordeelt de Staat om zich in te spannen om de originele stukken 6202 LC/D/59, 6165 LC/D/7, LC/D/41, LC/D/42, LC/D/43, LC/D/44, LC/D/45 en 5765 LC/D/63 (1,2,3) te vinden door binnen veertien dagen na betekening van dit arrest het strafdossier van MM te doorzoeken en om indien de Staat deze stukken vindt (in genoemd strafdossier of toch nog elders), ze binnen vijf werkdagen daarna in het bezit van [appellant] aan zijn kantooradres te [plaats] te stellen;
- vernietigt het bestreden vonnis slechts voor zover dat aan voornoemde veroordeling in de weg staat en bekrachtigt dit vonnis voor het overige;
- compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat beide partijen hun eigen proceskosten dragen;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. Dulek-Schermers, J. Kramer en D.J. de Brauw en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2010 in aanwezigheid van de griffier.