ECLI:NL:GHSGR:2010:BL6415

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.003.375-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor bodemverontreiniging en rol van olieleverancier in civiele procedure

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de eigenaar van een tank voor bodemverontreiniging die is ontstaan door een olieleverancier. De gemeente 's-Gravenhage heeft in 1993 verontreiniging met minerale olie en vluchtige koolwaterstoffen aangetroffen op een buurperceel, wat in verband werd gebracht met een tank die op het gehuurde perceel van de vennootschap Was'o'matic was gelegen. De gemeente heeft Was'o'matic verzocht om een nader bodemonderzoek uit te voeren, maar dit verzoek werd niet gehonoreerd. Vervolgens heeft de gemeente Was'o'matic gevraagd bij te dragen aan de kosten van een bodemonderzoek, wat ook werd geweigerd. De geïntimeerde heeft daarop Was'o'matic aangeklaagd voor schadevergoeding, maar de kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen, behalve de vordering tot betaling van een bedrag van € 2.995,94.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van de appellant gegrond verklaard. Het hof oordeelt dat de geïntimeerde niet voldoende heeft onderbouwd dat de appellant of Was'o'matic aansprakelijk is voor de verontreiniging. Het enkele feit dat er een ondergrondse tank aanwezig was, levert geen onrechtmatige daad op. De aansprakelijkheid van de olieleverancier voor de verontreiniging is niet zonder meer aan de appellant toe te rekenen. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en wijst de vorderingen van de geïntimeerde af, waarbij de geïntimeerde wordt veroordeeld in de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.003.375/01
Rolnummer (oud) : C05/00974
Zaak-/rolnummer rechtbank : 458396 / 04-23627
Arrest van de eerste civiele kamer van 2 maart 2010
inzake
[Naam],
wonend te [plaats],
appellant in de hoofdzaak, verweerder in het incident,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. L.M. Verkooijen te 's-Gravenhage,
tegen
1. [Naam],
wonend te [plaats],
2. [Naam],
wonend te [plaats],
3. [Naam],
wonend te [plaats],
geïntimeerden in de hoofdzaak, eisers in het incident,
hierna te zamen te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. E. Grabant te 's-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 7 juni 2005 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 8 maart 2005, gewezen door de rechtbank te 's-Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gravenhage (hierna: de kantonrechter) in de zaak tussen [geïntimeerde] als eisers en [appellant] alsmede de vennootschap onder firma Was'o'matic Laakkwartier V.O.F. en [naam] als gedaagden. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] tegen dit vonnis vier grieven aangevoerd. [geïntimeerde] heeft daarna een "incidentele memorie tot niet ontvankelijk verklaring tevens houdende (voorwaardelijke) memorie van antwoord" (met producties) genomen, waarop door [appellant] bij "memorie van antwoord in incidenteel appel" is gereageerd. Tot slot hebben partijen hun procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1 Het gaat in dit geding om het volgende.
1.1 [geïntimeerde] is (door vererving van [naam], hierna: [… sr]) eigenaar van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te 's-Gravenhage, (hierna: het gehuurde). [… sr]heeft in 1987 de eigendom daarvan verkregen en is in juni 2001 overleden.
1.2 [appellant] is te zamen met […] vennoot in de vennootschap onder firma Was'o'matic Laakkwartier V.O.F., die is opgericht per 1 januari 1991. De vennootschap en haar vennoten worden hierna gezamenlijk aangeduid als Was'o'matic.
1.3 Het gehuurde is in huur bij Was'o'matic sedert haar oprichting; voordien werd het al door [appellant] gehuurd. Was'o'matic exploiteert daarin een wasserij. [appellant] heeft de bedrijfsmiddelen, waaronder een ondergrondse tank voor huisbrandolie (hierna: de tank), krachtens een notariële akte van 3 juli 1961 in eigendom overgenomen van de toenmalige exploitant.
1.4 De tank, die gelegen was in de ondergrond van het gehuurde, is in of omstreeks 1985 in opdracht van [appellant] verwijderd. Volgens [appellant] is daarbij geen lekkage van de tank geconstateerd.
1.5 Bij een bodemonderzoek dat in 1993 is uitgevoerd in opdracht van de gemeente
's-Gravenhage (hierna: de gemeente), is op het buurperceel [adres] een verontreiniging met minerale olie en vluchtige koolwaterstoffen aangetroffen. Deze is in verband gebracht met de vroeger op het gehuurde gelegen tank en de daar geëxploiteerde wasserij. Daarom heeft de gemeente, enige jaren later, Was'o'matic verzocht een nader onderzoek van de bodem van het gehuurde te doen plaatsvinden. Was'o'matic is niet op dat verzoek ingegaan. Ook een door de gemeente bij brief van 25 februari 2004 gedaan verzoek om tot een bedrag van
€ 2.800,- in de kosten van een bodemonderzoek bij te dragen is door Was'o'matic niet gehonoreerd. Beknopt weergegeven heeft Was'o'matic zich daarbij telkens op het standpunt gesteld zelf geen verontreiniging veroorzaakt te hebben.
1.6 Bij brief van 7 maart 2003 heeft Was'o'matic ([appellant]) de gemeente onder meer bericht: "Er is tweemaal tijdens levering van stookolie een overloop geweest. Eenmaal was dit zeer ernstig + 500 liter. Bij de buren lag de tuin aanzienlijk lager, daardoor stond de tuin bij de buren helemaal blank. Daar is als vergoeding door de oliemaatschappij toen een laag nieuwe aarde en nieuwe planten in gegaan.".
1.7 Bij genoemde brief van 25 februari 2004 heeft de gemeente aan Was'o'matic onder meer bericht: "Op de locatie is tevens sprake van een verontreiniging met vluchtige [...] koolwaterstoffen. Deze stoffen zijn te relateren aan het bedrijfsproces van een chemische wasserij. De gemeente heeft op dit moment geen bewijs dat wasserij Was-O-Matic in het verleden chemisch heeft gewassen. De gemeente zal u daarom vooralsnog niet aanspreken voor het nader onderzoek naar koolwaterstoffen". Dit was een reactie op een mededeling van Was'o'matic dat zij een natwasserij en niet een chemische wasserij is.
1.8 Vanwege de weigering van Was'o'matic om een nader bodemonderzoek uit te voeren of in de kosten daarvan bij te dragen heeft de gemeente zich tot [geïntimeerde] gewend. Op verzoek van de gemeente heeft [geïntimeerde] ter zake van de onderzoekskosten een bedrag van € 2.500,- aan de gemeente betaald. Uit het daarna uitgevoerde onderzoek is, volgens een niet bestreden mededeling van [appellant], niet gebleken dat hij de vervuiler van de grond is geweest en dat de grond is vervuild door de olie waarmee de tank destijds was gevuld.
1.9 [geïntimeerde] heeft van Was'o'matic verlangd dat deze het genoemde bedrag van € 2.500,- aan [geïntimeerde] zou vergoeden. Nadat Was'o'matic dit geweigerd had heeft [geïntimeerde] Was'o'matic voor de kantonrechter gedaagd en gevorderd - zakelijk weergegeven - dat de kantonrechter
(i) voor recht verklaart dat Was'o'matic aansprakelijk is voor het ontstaan en voortbestaan van de verontreiniging van de bodem van het gehuurde,
(ii) voor recht verklaart dat Was'o'matic aansprakelijk is voor de schade van [geïntimeerde] als gevolg van de bodemverontreiniging, onder meer bestaande uit het genoemde bedrag van € 2.500,-,
(iii) Was'o'matic veroordeelt om aan [geïntimeerde] een bedrag van € 2.995,94 met rente te betalen, te weten het genoemde bedrag van € 2.500,- vermeerderd met € 9,84 voor vervallen rente en € 486,10 voor buitengerechtelijke incassokosten.
Bij het beroepen vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen sub (i) en (ii) afgewezen, daartoe overwegende dat "de gevraagde verklaringen voor recht te ongespecificeerd zijn, zodat de absolute bevoegdheid van de kantonrechter in deze niet kan worden vastgesteld", en de vordering sub (iii) toegewezen.
1.10 In eerste aanleg is Was'o'matic in rechte verschenen en heeft zij bij een als conclusie van antwoord beschouwde faxbrief van 3 januari 2005 verweer gevoerd. Nadat [geïntimeerde] van repliek had geconcludeerd heeft Was'o'matic niet meer aan het processuele debat deelgenomen.
1.11 Van het beroepen vonnis is alleen [appellant] in hoger beroep gekomen.
2 Het hof zal eerst het door [geïntimeerde] opgeworpen incident behandelen.
2.1 Dit strekt ertoe dat het hof [appellant] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren omdat de oorspronkelijke medegedaagden niet in hoger beroep zijn gekomen, waardoor het [appellant] aan belang bij de beoordeling van zijn grieven zou ontbreken.
2.2 Het aldus door [geïntimeerde] aangevoerde vormt een principaal verweer. Dit wordt door het hof verworpen. In het geval van een processueel deelbare rechtsverhouding heeft elk van de in eerste aanleg in het ongelijk gestelde partijen de bevoegdheid in hoger beroep te komen, ongeacht de houding van haar medepartijen.
2.3 De incidentele vordering wordt dan ook afgewezen.
3 [geïntimeerde] heeft verder aangevoerd dat [appellant], door in eerste aanleg niet van dupliek te concluderen, niet meer bevoegd is tegen te spreken wat [geïntimeerde] in eerste aanleg bij repliek heeft aangevoerd. Dat standpunt is onjuist. Het rechtsmiddel hoger beroep strekt er mede toe om in eerste aanleg gemaakte fouten te herstellen. Het staat [appellant] daarom vrij om in deze instantie alsnog te bestrijden wat [geïntimeerde] in de vorige instantie heeft aangevoerd en het eerdere verweer uit te breiden.
4 De grieven I, III en IV lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Onder aanvulling van hetgeen Was'o'matic in eerste aanleg al heeft aangevoerd strekken deze - te zamen genomen en beknopt weergegeven - ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte een voldoende grondslag aanwezig heeft geacht voor toewijzing van de hierboven sub 1.9 onder (iii) weergegeven vordering.
4.1 [appellant] stelt daartoe - samengevat - het volgende. Het enkele feit dat [appellant] en de vorige eigenaar van de tank een huisbrandolietank in gebruik hebben gehad rechtvaardigt niet dat hij als veroorzaker van de bodemverontreiniging wordt beschouwd. [appellant] is evenmin verantwoordelijk voor de fout van de olieleverancier als gevolg waarvan in 1976 de tank bij het vullen is overgestroomd. [geïntimeerde] heeft niet onderbouwd waarom [appellant] jegens [geïntimeerde] aansprakelijk zou zijn voor vergoeding van de kosten van het nadere bodemonderzoek. [geïntimeerde] heeft voorts niet aangetoond schade te hebben geleden, aangezien volgens het nadere onderzoek geen sanering behoeft te worden uitgevoerd. Nu noch de oorzaak van de vervuiling noch de veroorzaker daarvan vast staan is het onbegrijpelijk dat [geïntimeerde] de kosten van het nader onderzoek op [appellant] wenst te verhalen. De verontreiniging van het buurperceel kan veroorzaakt zijn door vorige gebruikers daarvan; het gehuurde kan verontreinigd zijn door vorige gebruikers daarvan. De mogelijk in 1976 bij het vullen van de tank ontstane bodemverontreiniging valt niet onder het bereik van de pas op 1 januari 1987 in werking getreden Wet Bodembescherming.
4.2 [geïntimeerde] heeft daartegen - eveneens samengevat - het volgende aangevoerd. De door de olieleverancier in 1976 genomen herstelmaatregelen kunnen redelijkerwijs niet voldoende worden geacht. Nu de tuin van de buren bij dat incident blank is komen te staan moet worden aangenomen dat de bodemverontreiniging voortkwam c.q. samenhing met (de eigendom van) de tank. [appellant] heeft [geïntimeerde] niet geïnformeerd over het overvullen van de tank, hetgeen hij als goed huurder wel had moeten doen. [geïntimeerde] heeft daarover voor het eerst van de gemeente gehoord. Als gevolg van het overstromen bij het vullen is het buurperceel en waarschijnlijk ook het gehuurde onder de olie gelopen. Daarom probeert [appellant] zich ten onrechte van de bodemverontreiniging te distantiëren. [geïntimeerde] heeft nimmer gesteld dat [appellant] de verontreiniging heeft veroorzaakt. [appellant] is echter wel als eigenaar van de tank aansprakelijk voor de schade die uit het houden en het gebruik daarvan kan voortvloeien. Het nalaten van adequate acties om de overgestroomde olie op te ruimen levert een onrechtmatige daad van [appellant] jegens de eigenaren van het gehuurde en de mogelijk getroffen buurpercelen op. [appellant] is dan ook tevens aansprakelijk voor eventuele waardevermindering van het gehuurde. De gemeente had een onderzoeksbevel ten laste van [appellant] kunnen laten uitgaan. De gemeente kon ook [geïntimeerde] aanspreken tot betaling van de kosten van het nadere onderzoek. Daarom is [geïntimeerde] onder protest tot betaling daarvan overgegaan.
4.3 De grieven treffen doel. [geïntimeerde] stelt en onderbouwt niet voldoende dat een eigen onrechtmatige gedraging van [appellant] (of Was'o'matic) heeft geleid tot verontreiniging van de bodem van het gehuurde. Het enkele feit dat in het gehuurde een ondergrondse huisbrandolietank heeft gelegen en dat [appellant] daarvan eigenaar is geweest, levert geen onrechtmatige daad en geen (causaal) verband met de later aangetroffen verontreiniging op. [geïntimeerde] is er zelfs niet duidelijk over of en hoe de bodem van het gehuurde verontreinigd is geraakt; [geïntimeerde] stelt slechts dat bij het incident van 1976 (waarvan [geïntimeerde] pas in 2003 wetenschap heeft gekregen) naast het buurperceel waarschijnlijk ook op de bodem van het gehuurde olie terecht is gekomen. Zo dat al gebeurd is, is de fout van de leverancier niet zonder meer toe te rekenen aan [appellant]. Dat geldt ook voor de verplichting de gemorste olie op te ruimen. Artikel 6:171 BW is op de relatie tussen [appellant] en de leverancier van de huisbrandolie niet van toepassing.
Het is, behoudens een onderbouwing die evenwel ontbreekt, evenmin onrechtmatig te achten dat [appellant] aan [… sr], toen deze in 1987 eigenaar van het gehuurde werd, niet heeft meegedeeld dat bij het vullen van de in of omstreeks 1985 verwijderde tank in 1976 olie was overgestroomd. Dit lag veeleer op de weg van de rechtsvoorganger van [geïntimeerde].
De vraag of het gehuurde waardevermindering heeft ondergaan is niet relevant voor de vraag of [appellant] de onderzoekskosten voor zijn rekening moet nemen. [geïntimeerde] heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd met betrekking tot de vergoeding voor de onderzoekskosten een regresrecht jegens [appellant] te kunnen uitoefenen.
4.4 De gegrondbevinding van deze grieven leidt het hof tot de conclusie dat de kantonrechter ten onrechte [appellant] heeft veroordeeld de kosten van het nadere onderzoek, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten, te vergoeden.
4.5 Grief II behoeft thans geen behandeling meer.
5 Het voorgaande betekent dat het hof alsnog moet onderzoeken of het door [geïntimeerde], zoals hierboven sub 1.9 vermeld, sub (i) en (ii) gevorderde voor toewijzing in aanmerking komt. Deze vorderingen komen er te zamen op neer, dat Was'o'matic aansprakelijk wordt gehouden voor de mogelijkerwijs in het gehuurde aanwezige bodemverontreiniging en de met het nadere onderzoek daarvan gemoeide onderzoekskosten. Onder aanhaling van hetgeen reeds sub 4.3 is overwogen is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] deze stellingname onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Om die reden wordt tevens niet toegekomen aan bewijslevering zoals [geïntimeerde] heeft aangeboden.
5.1 Deze overwegingen voeren tot de slotsom dat het beroepen vonnis zal worden vernietigd en dat de oorspronkelijke vorderingen van [geïntimeerde] worden afgewezen.
5.2 Bij deze uitkomst past dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [appellant] in beide instanties, die van het incident in hoger beroep daaronder begrepen.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het beroepen vonnis van 8 maart 2005, gewezen door de rechtbank te 's-Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gravenhage, voor zover aan het hoger beroep onderworpen,
en opnieuw recht doende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde], daaronder begrepen de incidentele vordering in hoger beroep, af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg aan de zijde van Was'o'matic, tot de datum van het beroepen vonnis begroot op € 180,- voor griffierecht;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van [appellant], tot de dag van deze uitspraak begroot op € 1.264,- voor salaris advocaat en
€ 329,60 voor verschotten, waarvan te voldoen:
(a) aan de griffier van het hof € 1.447,-, te weten € 183,- voor in debet gesteld griffierecht en € 1.264,- voor salaris advocaat, waarmee de griffier zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv., en
(b) aan [appellant] € 146,60 voor kosten appeldagvaarding en niet in debet gesteld griffierecht;
bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na dagtekening van deze uitspraak moeten zijn betaald, bij gebreke waarvan daarover vanaf de 15e dag tot de dag van voldoening de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, A.V. van den Berg en J.C.N.B. Kaal en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2010 in aanwezigheid van de griffier.