GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummers BK-07/00487 t/m 07/00511
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 5 januari 2010
op het hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [belanghebbende] B.V., gevestigd te [Z], (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 6 juli 2007, nummers AWB 06/500 en AWB 06/666 t/m AWB 06/689, betreffende na te noemen aanslagen.
Aanslagen, bezwaren en geding in eerste aanleg
1.1. Met dagtekening 31 december 2005, 13 mei 2004, 18 maart 2004, 22 april 2004, 25 februari 2004, 13 juli 2004 (2x), 10 augustus 2004, 8 september 2004, 12 oktober 2004, 23 november 2004 (2x), 31 december 2004, 14 maart 2005 (3x), 15 maart 2005, 19 april 2005, 4 mei 2005, 2 juni 2005, 29 juni 2005, 2 augustus 2005, 22 augustus 2005, 26 september 2005, 22 november 2005 (2x) en 31 december 2005 (2x) heeft de Inspecteur, de heffingsambtenaar van de gemeente Oud-Beijerland, aan belanghebbende aanslagen opgelegd ter zake van havengeld over de periode januari 2004 tot en met december 2005, met respectieve aanslagnummers [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx], [xxxxxxxx] en [xxxxxxxx] (hierna: de aanslagen).
1.2. Tegen deze aanslagen heeft belanghebbende bij respectieve brieven van 25 januari 2006, 19 mei 2004, 23 maart 2004, 26 april 2004, 17 maart 2004, 16 juli 2004 (2x), 13 augustus 2004, 10 september 2004, 13 oktober 2004, 25 november 2004 (2x), 18 januari 2005, 18 maart 2005 (2x), 25 april 2005, 12 mei 2005, 7 juni 2005, 30 juni 2005, 3 augustus 2005, 25 augustus 2005, 27 september 2005, 25 november 2005, 9 januari 2006 en 11 januari 2006 bezwaar gemaakt bij de Inspecteur.
1.3. Bij uitspraken op bezwaar van 7 maart 2006 heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende afgewezen.
1.4. Tegen deze uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 428. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 3 november 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
3. De raad van de gemeente Oud-Beijerland heeft in zijn openbare vergadering van 3 november 2003 vastgesteld de Verordening havengelden 2004 welke in werking is getreden op 1 januari 2004. De Verordening havengelden 2005 is vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 1 november 2004 en in werking getreden op 1 januari 2005. Blijkens de inhoud van de gedingstukken zijn de verordeningen op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt. De artikelen 2 en 3 van de verordeningen luiden als volgt:
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam havengeld wordt een recht geheven ter zake van het gebruik met vaartuigen van de gemeentehaven alsmede van de bij die haven behorende voor de scheepvaart bestemde gemeentelijke werken.
Artikel 3 Belastingplicht
Belastingplichtig is degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt of degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht. Daaronder te verstaan de schipper, de reder, de eigenaar van het schip, degene aan wie het schip in gebruik is gegeven, of degene die als vertegenwoordiger voor één van dezen optreedt.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
4.1. [A] B.V. is voor 50 percent aandeelhoudster in belanghebbende. De overige 50 percent van de aandelen in belanghebbende wordt gehouden door houdstermaatschappij [B] B.V. te [Q].
4.2. [A] B.V huurt sedert 1984 van de Gemeente Oud-Beijerland (hierna: de gemeente) een kade en een buitendijksgelegen loswal ter grootte van ongeveer duizend vierkante meter, alsmede een gedeelte aangrenzend oppervlaktewater. Het water, dat eigendom is van [C], wordt verhuurd aan de gemeente. Ter zake van de verhuur door de gemeente aan [A] B.V heeft de gemeenteraad van Oud-Beijerland in de openbare vergadering van 2 juli 1984 besloten:
"aan [A] B.V. te [R] met ingang van 1 januari 1984 tot wederopzegging in gebruik te geven de kade en de buitendijks gelegen loswal ter oppervlakte van plm. 1000 m² alsmede een gedeelte aangrenzend oppervlaktewater één en ander zoals is aangegeven op aangehechte tekening en onder de volgende voorwaarden: (...)".
Deze voorwaarden luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. voor het recht van gebruik van de kade en loswal is jaarlijks een bedrag verschuldigd van f 10.000,--, welk bedrag jaarlijks trendmatig wordt verhoogd c.q. verlaagd met het percentage waarmede de havengelden worden aangepast, alsmede een bedrag van f 750,-- per jaar voor het aangrenzende oppervlaktewater, welk bedrag bij eventuele verhoging van het jaarlijks aan de Inspektie van de [C] verschuldigde tarief eveneens wordt aangepast;
2. de gemeente behoudt zich het recht voor om op elk gewenst moment en voor elk door de gemeente gewenst doel van de kade en loswal gebruik te maken of te laten maken gedurende een door burgemeester en wethouders te bepalen tijdsperiode;
3. het onderhoud van de kade en loswal komt voor rekening van [A] B.V. en moet ten genoegen van burgemeester en wethouders worden uitgevoerd."
4.3. Belanghebbende slaat op na de kade en de loswal zand en grind over, onder meer van en in schepen van derden, waaronder schepen van [A] B.V. De omzet van belanghebbende wordt nagenoeg geheel bepaald door overslag c.q. handel in zand en grind. De loswal, waarop trechters zijn geplaatst die eigendom zijn van belanghebbende, wordt gebruikt voor de lossing van schepen.
4.4. [A] B.V. en de gemeente zijn ter zake van het gebruik van de kade en de loswal geen exclusief gebruiksrecht overeengekomen, en evenmin een recht op een zodanig exclusief gebruik dat de kade en de loswal geacht kunnen worden daardoor aan de bestemming voor de openbare dienst te zijn onttrokken.
4.5. Belanghebbende betaalt aan [A] B.V een gebruiksvergoeding ter zake van het gebruik van de kade dan wel een deel hiervan en de loswal die laatstgenoemde van de gemeente huurt.
4.6. De gemeente heeft ter zake van havengelden nota's aan belanghebbende verstuurd. Op de nota's of op de daarbij behorende bijlage is de datum vermeld waarop van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik is gemaakt, de naam van de schipper, de naam van het schip, de tonnage, de eenheidsprijs en het verschuldigd geworden bedrag. Het totaal verschuldigd geworden bedrag is verhoogd met 19 percent omzetbelasting.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
5.1. In geschil is of de Inspecteur terecht belanghebbende als belastingplichtige ter zake van verschuldigd geworden havengelden heeft aangemerkt, hetgeen de Inspecteur stelt, doch belanghebbende bestrijdt.
5.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur haar ten onrechte als belastingplichtige in de zin van de Verordening heeft aangemerkt.
5.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
6.1. Belanghebbendes hoger beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraken van de Inspecteur en de aanslagen.
6.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Overwegingen omtrent het geschil
7.1. Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen (hierna: de bezittingen, werken of inrichtingen) die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn.
In de Gemeentewet heeft de wetgever de bezittingen, werken of inrichtingen tot object van de belasting gemaakt. In het stelsel van die wet wordt het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen in de heffing betrokken. In overeenstemming daarmee bepaalt voormeld artikel 2 dat ter zake van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen een aanslag wordt opgelegd. Degene die gebruik maakt van de bezittingen, werken of inrichtingen is ter zake van dat gebruik belastingplichtig. De aanslag mag met toepassing van artikel 253 van de Gemeentewet ten name van een van de gebruikers worden gesteld.
7.2. Ingevolge de eerste volzin van voormeld artikel 3 kunnen met betrekking tot het belastbare feit zoals omschreven in artikel 2 verschillende belastingplichtigen worden aangewezen. De tweede volzin van artikel 3 geeft met de woorden "Daaronder te verstaan" een limitatieve opsomming van de kring van mogelijke belastingplichtigen. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende niet kan worden aangemerkt als "de schipper, de reder, de eigenaar van het schip, degene aan wie het schip in gebruik is gegeven, of degene die als vertegenwoordiger voor één van dezen optreedt". Zij kan mitsdien niet worden gerekend tot de kring van belastingplichtigen als bedoeld in vorenbedoelde tweede volzin. De conclusie moet derhalve zijn dat belanghebbende ten onrechte is aangeslagen voor de onderhavige belasting. De desbetreffende aanslagen dienen te worden vernietigd.
Proceskosten en griffierecht
8.1 Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de onderhavige zaken aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, wegens beroepsmatig verleende bijstand, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor die samenhangende zaken tezamen vast op {[(2,5 + 2) punten à € 322] x 1,5 (gewicht van de zaak) x 1,5 (samenhang)} € 3.261. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
8.2. Voorts dient de voor de behandeling van de zaak in beroep en in hoger beroep gestorte griffierechten van respectievelijk € 281 en € 428, in totaal € 709, aan belanghebbende te worden vergoed.
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
- vernietigt de aanslagen;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.261;
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van in totaal € 704 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en J. Schuurman, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 5 januari 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.