ECLI:NL:GHSGR:2010:BL3464

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.051.696/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing toelating tot schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende controle over verslavingsproblematiek

In deze zaak heeft [X] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage, waarin zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [X] zijn alcohol- en gokverslaving onvoldoende onder controle had, wat leidde tot de conclusie dat hij niet in staat was om zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 2 februari 2010 gehouden, waarbij [X] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.R. Backer.

De rechtbank had eerder al een aanvraag van [X] tot toelating in de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat zijn verslavingsproblematiek de oorzaak was van zijn schulden. Sindsdien heeft [X] zich onder behandeling gesteld bij Parnassia, maar de rechtbank was van mening dat hij nog niet voldoende gemotiveerd was om zijn verslaving aan te pakken. De rechtbank concludeerde dat de kans bestond dat [X] nieuwe schulden zou maken, wat de boedel zou benadelen.

In hoger beroep heeft [X] twee grieven ingediend en een beroep gedaan op de 'hardheidsclausule' van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet. Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat [X] zijn verslavingsproblematiek onder controle had. De richtlijnen voor toelating tot de schuldsaneringsregeling vereisen dat de verslaving al enige tijd onder controle is, en het hof was van mening dat dit niet het geval was voor [X].

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, met de overweging dat toelating tot de schuldsaneringsregeling in dit stadium een te groot risico met zich meebracht, gezien de ernst van de verslavingsproblematiek van [X]. Het hof benadrukte dat de voorwaarden voor een succesvolle afronding van de schuldsaneringsregeling niet aanwezig waren, en dat toelating op dit moment niet in het belang van de schuldenaar of de boedel zou zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer: 200.051.696/01
Rekestnummer rechtbank: 350604/FT-RK 09.2558
arrest van de tweede civiele kamer van 9 februari 2010
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [X],
advocaat: mr. M.R. Backer te 's-Gravenhage.
Het geding
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 18 december 2009, heeft [X] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage van 16 december 2009, waarbij zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Hij verzoekt het hof dit vonnis te vernietigen en hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Op 8 januari 2010 is een aanvullend beroepschrift met producties ontvangen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 februari 2010. Verschenen is [X], bijgestaan door zijn advocaat.
Beoordeling van het hoger beroep
1. [X] heeft op 19 oktober 2009 bij de rechtbank een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Volgens de verklaring ex artikel 285 Fw is sprake van een totale schuldenlast van ruim € 22.900. Ter zitting van het hof heeft [X] verklaard dat daarnaast ook nog sprake is van privé-schulden van circa € 16.000.
2. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank – kort samengevat – het volgende overwogen. De schuldenlast van [X] is ontstaan als gevolg van een gok- en drankverslaving. Een in 2007 ingediende aanvraag tot toelating in de schuldsaneringsregeling is afgewezen in verband met de verslavingsproblematiek en het feit dat [X] niet te goeder trouw werd geacht ten aanzien van een aantal schulden. Sindsdien heeft [X] zich bij Parnassia onder behandeling gesteld voor zijn verslavingsproblematiek.
De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in het thans bestreden vonnis afgewezen op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [X] zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat [X] zijn verslavingsproblematiek nog niet volledig onder controle heeft, waardoor de rechtbank niet overtuigd is dat hij de boedel niet zal benadelen met nieuwe schulden voortvloeiend uit deze problematiek. Voorts heeft [X] aanzienlijke privé-schulden die hij niet heeft opgenomen in het verzoekschrift. Tot slot acht de rechtbank de inspanningscapaciteit ten bate van de boedel gering, nu [X] heeft aangegeven dat hij wegens lichamelijke en psychische klachten niet aan het arbeidsproces kan deelnemen.
3. Tegen het bestreden vonnis heeft [X] twee grieven ingediend. Daarbij heeft [X] ook een uitdrukkelijk beroep gedaan op toepassing van de “hardheidsclausule” van artikel 288 lid 3 Fw. De grieven, voorzien van een uitgebreide toelichting, hebben de kennelijke strekking de zaak in volle omvang aan het hof voor te leggen.
Ter zitting van het hof heeft [X] zijn standpunt toegelicht.
4.1. Het verzoek van [X] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wordt in hoger beroep onder meer gebaseerd op de “hardheidsclausule” van artikel 288 lid 3 Fw en het verzoek de richtlijnen van de Recofa met betrekking tot de verslavingsproblematiek niet onverkort toe te passen, teneinde te voorkomen dat [X] in een vicieuze cirkel terecht komt.
Bij de beoordeling van dit verzoek zal het hof uitgaan van het volgende.
4.2. In de “landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” (bijlage IV bij het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken) zijn sinds 1 april 2009 de voorheen geldende Recofa-richtlijnen met betrekking tot de toelating van schuldenaren met verslavingsproblematiek opgenomen. Daarin is het volgende bepaald:
“5.4.2 Toelating tot de schuldsaneringsregeling ingeval van verslavingsproblematiek
Een verzoeker met verslavingsproblemen wordt in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat de verslaving al enige tijd onder controle is, in die zin dat de verzoeker al enige tijd geen drugs of alcohol meer gebruikt en/of al enige tijd niet meer gokt.
De periode waarover de verslaving onder controle dient te zijn bedraagt in beginsel één jaar. Deze periode kan korter of langer zijn afhankelijk van, onder meer, de ernst en de duur van de verslaving.
Dat de verslaving onder controle is, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.”
4.3. De “hardheidsclausule” van artikel 288 lid 3 Fw is bij gelegenheid van de wijziging van de Faillissementswet per 1 januari 2008 ingevoerd mede op aandrang van de Tweede Kamer. Het hof verwijst naar de toelichting in parlementaire geschiedenis (Tweede nota van wijzigingen, Kamerstukken II, 29 942, nr. 24, blz. 3), waarin de volgende passage is opgenomen:
“Volgens dit derde lid, dat een iets algemenere redactie heeft dan amendement nr. 13, kan een schuldenaar die de omstandigheden onder controle heeft gekregen die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, toch worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Dat voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar die omstandigheden onder controle heeft gekregen, zal moeten blijken uit de door de schuldenaar getroffen maatregelen. De stabiele leefsituatie die noodzakelijk is voor het welslagen van de schuldsaneringsregeling, dient door die maatregelen gegarandeerd te zijn. Een drugs-, alcohol- of gokverslaving dient al enige tijd onder controle te zijn. Het moet gaan om objectiveerbare maatregelen: de schuldenaar dient zich onder deskundige begeleiding van bijvoorbeeld verslavingszorg of budgetbegeleiding gesteld te hebben, die ook tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling gehandhaafd zal blijven, zo lang dat nodig is. De periode is afhankelijk van de ernst en de duur van de verslaving. In de richtlijnen van Recofa staat al een soortgelijke bepaling (par. 4 onder c en d) ter uitwerking van de huidige wet.”
Uit de parlementaire geschiedenis bij de wijzigingen van de Faillissementswet per 1 januari 2008 moet afgeleid worden dat toepassing van de schuldsaneringsregeling uitsluitend is bedoeld voor die schuldenaren die er “klaar” voor zijn om zich in te spannen om de niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen uit schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen. Het hof verwijst onder meer naar het debat in de Eerste Kamer (EK 30 van 22 mei 2007, 30-958), waar de Minister van Justitie over artikel 288 lid 3 Fw onder meer opmerkte:
“Zoals gezegd: dit is als het ware het sociale gezicht van de strenge toelatingseisen, maar het houdt nog steeds de doelstelling van het wetsvoorstel hoog. Die doelstelling is dat die schuldenaren worden toegelaten die ervoor klaar zijn.
Van schuldenaren die de oorzaken van het ontstaan of het onbetaald laten van hun schulden onder controle hebben, mag ook worden verwacht dat zij er klaar voor zijn, dat zij niet de uitvoering van de schuldsanering belasten doordat er nog onbehandelde, onopgeloste psychosociale problemen zijn, dat de schuldsaneringsregeling voor hen ook werkelijk een juridische sanerings- en liquidatieprocedure kan zijn, dat zij de schuldsaneringsregeling met succes kunnen afronden en dat zij na afronding van die regeling niet terugvallen in oude fouten en opnieuw in een problematische schuldsituatie terecht komen. Als de voorwaarden voor het realiseren van die verwachtingen aanwezig zijn, dan bereiken wij de doelstelling van dit wetsvoorstel, namelijk een strenge doch rechtvaardige regeling die schuldenaren de kans geeft een nieuwe start in de maatschappij te maken.”
5. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
5.1. Een eerder verzoek van [X] van januari 2007 tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is door de rechtbank bij (onherroepelijk) vonnis van 23 mei 2007 afgewezen op grond van onder meer het oordeel dat gezien de alcohol- en gokverslaving van [X] de gegronde vrees bestaat dat hij zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting niet naar behoren zal nakomen. Bij dat oordeel heeft de rechtbank betrokken dat deze verslavingen onder meer de oorzaak zijn van de schuldenproblematiek en dat [X] destijds nog niet onder behandeling stond voor zijn verslavingen.
5.2. In een “rapport integraal medisch arbeidsdeskundig advies” van Achmea van 17 februari 2009 worden ten aanzien van [X] naast lichamelijke klachten bij psychische klachten vermeld: “verslavingsproblematiek alcohol, cannabis en gokverslaving”. Voorts verklaart de rapporteur dat [X] niet geschikt is voor regulier werk, dat hij (beperkt) belastbaar is voor maatschappelijke participatie voor 10 uur per week en dat geen verbetering te verwachten is.
5.3. Uit de “Voortgangsrapportage hulpverlening Brijder Stichting” van 5 oktober 2009 blijkt dat [X] sinds mei 2007 onder behandeling is voor een pathologische gok- en alcoholverslaving en problemen op meerdere levensgebieden. In de beschrijvende diagnose wordt vermeld dat [X] bekend is met een jarenlange, zeer ernstige gokverslaving samengaand met misbruik van alcohol. In de samenvatting van de behandeling wordt vermeld dat [X] bij de poliklinische behandeling “cure” zijn afspraken niet nakwam en dat hij onvoldoende gemotiveerd bleek daar modules te volgen. Voorts wordt vermeld dat [X] na zijn aanmelding bij “care” onvoldoende motivatie laat zien tot verandering.
5.4. De behandelaar van [X] bij Brijder Verslavingszorg heeft in een e-mailbericht van 7 januari 2010 aan de raadsman van [X] laten weten dat verslaving gezien moet worden als een chronische ziekte en dat volgens landelijke richtlijnen het belangrijk is dat patiënten met een chronische verslaving eerst geholpen worden met de stabilisatie van hun problemen op overige levensgebieden, zoals financiën, wonen, dagbesteding, om op deze manier meer rust en ruimte te krijgen om aan hun verslaving te kunnen werken.
5.5. [X] heeft aangevoerd dat hij het afgelopen jaar nauwelijks alcohol heeft gedronken en nagenoeg niet heeft gegokt, althans niet meer dan van een normaal mens verwacht mag worden. Hij ontkent niet dat verslavingszorg noodzakelijk is, maar wel dat hij in het afgelopen jaar heeft toegegeven aan zijn verslaving op een zodanige wijze dat hij zijn verslaving niet onder controle heeft. Voorts heeft [X] betoogd dat hij bij een onverkorte toepassing van de Recofa-richtlijn in een vicieuze cirkel terecht komt, met het gevolg dat zijn hulpverleningstraject wordt doorkruist.
6.1. Op grond van de hiervoor onder 5 vermelde omstandigheden, gezien in onderlinge samenhang, is ook het hof van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [X] zijn kennelijk ernstige en langdurige verslavingsproblematiek al zodanig onder controle heeft dat hij in staat is zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen. Vanuit de behandelende sector zijn onvoldoende aanwijzingen gekomen dat [X] zijn verslavingsproblemen al enige tijd onder controle heeft. Integendeel, het heeft er eerder alle schijn van dat [X] onvoldoende gemotiveerd is om zijn behandeling succesvol af te ronden en voorts dat hij onder bescherming van de schuldsaneringsregeling (waarbij hij goed beschouwd niet meer kan afdragen dan zijn vakantiegeld uit zijn uitkering) een oplossing wil vinden voor zijn verslavingsproblematiek, alvorens daadwerkelijk aan een oplossing van zijn schuldenproblematiek te (kunnen) gaan werken. Aan de verwijzing naar landelijke richtlijnen door de hulpverlener van [X] wordt door het hof voorbij gegaan nu deze niet zijn overgelegd of toegelicht.
6.2. Vanwege de langdurige en als zeer ernstig aangeduide verslavingsproblematiek is voor het hof geen aanleiding ten gunste van [X] af te wijken van de onder 4.2. vermelde richtlijn, die uitgaat van de periode van één jaar waarover de verslaving onder controle dient te zijn. Daarbij wordt overwogen dat toelating tot de schuldsaneringsregeling in een stadium waarin niet voldoende aannemelijk is dat [X] al klaar is voor de daaruit voortvloeiende zware verplichtingen en een terugvalrisico reëel lijkt te zijn, het aanmerkelijke risico inhoudt dat de regeling voortijdig of zonder toekenning van de schone lei beëindigd moet worden; in dat geval is immers een nieuwe toepassing van de schuldsaneringsregeling voor een periode van tien jaar uitgesloten (artikel 288 lid 2 aanhef en onder d Fw).
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.
Beslissing
Het hof bekrachtigt het vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage van 16 december 2009.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, J.A. van Kempen en R. van der Vlist, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2010 in aanwezigheid van de griffier.