ECLI:NL:GHSGR:2010:BL3165

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.005.234-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg borgstellingsovereenkomst energielevering tuinbouwbedrijf

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 februari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over een borgstellingsovereenkomst met betrekking tot energielevering aan een tuinbouwbedrijf. De principaal appellante, [Naam] V.O.F., gevestigd te Honselersdijk, heeft in hoger beroep de vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, [Naam] B.V., gevestigd te De Lier. De advocaten van de partijen zijn mr. J.L.G.M. van der Lans voor de appellante en mr. A.A.S. Mosele voor de geïntimeerde.

De geïntimeerde heeft geconcludeerd tot verwerping van de vordering van de appellante, primair wegens onvoldoende onderbouwing en subsidiair omdat, zelfs bij de door de appellante gehanteerde berekeningsmethode, de slotsom is dat er geen vordering bestaat. Het hof heeft in eerdere tussenarresten overwogen dat de tweede grief van de appellante slechts gedeeltelijk gegrond is, waarbij de begindatum van de in aanmerking te nemen periode op 3 januari 2005 moet worden vastgesteld. Echter, dit leidt niet tot vernietiging van het bestreden vonnis, omdat er geen onverschuldigde betaling aan de geïntimeerde is.

De incidentele grief van de geïntimeerde slaagt grotendeels, met uitzondering van de begindatum, die door haar op 1 januari 2005 is gesteld. De derde grief van de appellante faalt omdat zij haar eigen berekening niet heeft overgelegd. Het hof concludeert dat geen van de grieven van de appellante leidt tot vernietiging van het bestreden vonnis, en bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 maart 2006. Tevens wordt de appellante veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, zowel in het principaal als in het incidenteel appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.005.234/01
Rolnummer (oud) : 06/1022
Rolnummer rechtbank : 05/2428
arrest van de eerste civiele kamer d.d. 9 februari 2010
inzake
[Naam] V.O.F.,
gevestigd te Honselersdijk (gemeente Westland),
principaal appellante,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.L.G.M. van der Lans te 's-Gravenhage,
tegen
[Naam] B.V.,
gevestigd te De Lier (gemeente Westland),
geïntimeerde in het principaal appel,
incidenteel appellante,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A.A.S. Mosele te 's-Gravenhage.
Het geding
Het hof heeft in deze zaak wederom arrest gewezen op 9 juni 2009. Voor het verloop van de procedure tot dan toe verwijst het daarnaar. Het heeft in dat arrest [appellant] in de gelegenheid gesteld bij akte een nieuwe berekening van de aan Westland verschuldigde energiekosten over te leggen, gebaseerd op de grondslagen, weergegeven in de arresten van 3 april 2008 (rechtsoverwegingen 5 en 10) en 9 juni 2009 (rechtsoverwegingen 5 en 6). [appellant] heeft geen akte genomen. Wel heeft [geïntimeerde] een akte genomen en vervolgens de processtukken overgelegd en arrest gevraagd.
Verdere beoordeling
1. [geïntimeerde] heeft bij voornoemde akte geconcludeerd tot verwerping van de vordering van [appellant] in hoger beroep, primair wegens onvoldoende onderbouwing daarvan en subsidiair omdat ook bij het volgen van de door [appellant] gehanteerde (en door [geïntimeerde] betwiste) berekeningsmethode met inachtneming van de door het hof bepaalde uitgangspunten de slotsom is dat [appellant] van [geïntimeerde] niets te vorderen heeft.
2. Gelet op hetgeen het hof in de eerdere tussenarresten heeft overwogen, is de tweede grief van [appellant] slechts in zoverre gegrond dat als begindatum van de in aanmerking te nemen periode 3 januari 2005 moet worden genomen. Dit kan echter niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis, omdat ook indien met deze latere begindatum rekening wordt gehouden, van onverschuldigde betaling aan [geïntimeerde] geen sprake is en derhalve ook in dat geval tot afwijzing van het gevorderde zou moeten worden gekomen. De incidentele grief van [geïntimeerde] slaagt grotendeels, namelijk wat betreft de einddatum van de in aanmerking te nemen periode op 23 februari 2005, en alleen niet wat betreft de begindatum, door haar gesteld op 1 januari 2005. De derde grief kan [appellant] niet meer baten, omdat zij heeft nagelaten de haar toegestane eigen berekening over te leggen. Uit het tussenarrest van 9 juni 2009 (rechtsoverweging 6) volgt dat de vierde grief van [appellant] eveneens faalt. Een en ander leidt ertoe dat geen van de grieven van [appellant] leidt tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof zal dat vonnis daarom bekrachtigen. Daarbij past een kostenveroordeling van [appellant], zowel in het principaal als in het incidenteel appel.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 maart 2006;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden in het principaal appel vastgesteld op € 620,- aan verschotten en € 3.473,- aan salaris advocaat en in het incidenteel appel op € 1.737,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, A.V. van den Berg en A.E.A.M. van Waesberghe en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2010, in bijzijn van de griffier.