ECLI:NL:GHSGR:2010:BL2959

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-004956-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoek tot verschoning van raadsheren in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 februari 2010 een beslissing genomen op een verzoek van drie raadsheren om zich te mogen verschonen in een strafzaak tegen een verdachte, die gedetineerd was in de penitentiaire inrichting Rijnmond. De raadsheren, R.C.A. Duindam (voorzitter), M.L.C.C. de Bruijn-Lückers en T.W.H.E. Schmitz, hadden eerder te maken met meerdere wrakingsverzoeken van de verdachte, die op 17 februari 2009, 5 juni 2009 en 11 december 2009 waren ingediend en alle waren afgewezen. De wrakingskamer had in een eerdere beslissing vastgesteld dat er sprake was van misbruik van het rechtsmiddel wraking.

Het verzoek tot verschoning werd ingediend op 2 februari 2010 en nader aangevuld op 3 februari 2010. De raadsheren gaven aan dat zij zich, gezien de omstandigheden, niet meer vrij voelden om de zaak verder te behandelen. Dit verzoek volgde op een incident tijdens de zitting op 29 januari 2010, waarbij de voorzitter, mr. Duindam, fysiek was aangevallen door de verdachte. De raadsman van de verdachte was niet aanwezig tijdens deze zitting, wat de situatie verder complicaties gaf.

De verschoningskamer heeft het verzoek op 3 februari 2010 behandeld en overwogen dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van de raadsheren objectief gerechtvaardigd maakten. Echter, na het ontvangen van een faxbericht van de raadsman op 1 februari 2010, waarin hij zijn bezorgdheid over het geweldsincident uitsprak, concludeerden de raadsheren dat zij niet verder konden met de behandeling van de zaak. De verschoningskamer heeft uiteindelijk besloten het verzoek om verschoning toe te wijzen, wat betekent dat de betrokken raadsheren zich uit de zaak terugtrokken. De beslissing werd genomen door mr. A.L.G.A. Stille, mr. S.K. Welbedacht en mr. A.E. Mos-Verstraten, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Rolnummer: 22-004956-07
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het schriftelijk verzoek zich te mogen verschonen van 2 februari 2010, nader aangevuld op 3 februari 2010, als bedoeld in artikel 517 van het Wetboek van Strafvordering, van na te noemen raadsheren in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting
Rijnmond, De Schie, Rotterdam te Rotterdam.
Het geding
1. In genoemde strafzaak heeft op 29 januari 2010 een terechtzitting van de meervoudige strafkamer plaatsgevonden, alwaar zitting hadden mrs. R.C.A. Duindam, voorzitter, en M.L.C.C. de Bruijn-Lückers en T.W.H.E. Schmitz, leden.
2. Bij verzoekschrift van 2 februari 2010 hebben de voornoemde raadsheren verzocht zich te mogen verschonen in de strafzaak met genoemd rolnummer. Het verzoekschrift is bij schrijven van 3 februari 2010 nader aangevuld.
3. De meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken (hierna te noemen: de verschoningskamer) heeft het verzoek op 3 februari 2010 in raadkamer behandeld.
Het verschoningsverzoek
4. In het verschoningsverzoek van 2 februari 2010 hebben voornoemde raadsheren aan de verschoningskamer, naar aanleiding van een hierna te noemen incident, de vraag voorgelegd of, naar uiterlijke schijn de leden van het college afzonderlijk en het college als geheel, tot onbevooroordeeld, onpartijdig beslissen in staat kunnen/kan worden geacht of dat er thans een zwaarwegende aanwijzing bestaat voor het tegendeel.
5. Ter motivering van dit verzoek hebben zij onder meer het volgende aangevoerd. In de strafzaak tegen bovengenoemde verdachte is gedurende de behandeling bij het gerechtshof een drietal verzoeken om wraking door de verdachte gedaan, te weten op 17 februari 2009, 5 juni 2009 en 11 december 2009, welke verzoeken alle gemotiveerd zijn afgewezen.
De wrakingskamer van het hof heeft bij de beslissing op laatst genoemd verzoek toepassing gegeven aan artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
6. De wrakingskamer van het hof heeft ter zake van dat wrakingsverzoek vastgesteld dat sprake is van misbruik van het rechtsmiddel wraking en heeft daarom bepaald dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen.
7. De verdachte heeft zich, zoals blijkt uit herhaalde uitlatingen ter terechtzitting - ook na de genoemde beschikking - niet neergelegd bij de samenstelling van de kamer van het Gerechtshof die is belast met de behandeling van de hiervoor vermelde strafzaak. Ter terechtzitting van 29 januari 2010 heeft zich tijdens de zitting een incident voorgedaan dat er - zakelijk weergegeven - op neerkomt, dat de voorzitter, mr. Duindam, fysiek is aangevallen door de verdachte. De raadsman van de verdachte was bij de behandeling ter zitting niet aanwezig, hoewel hij daartoe was opgeroepen en, nadat zijn afwezigheid ter terechtzitting was geconstateerd, hem telefonisch via zijn secretaresse was aangezegd onmiddellijk ter terechtzitting te verschijnen toen bleek dat hij op zijn kantoor aanwezig was.
8. Voornoemde raadsheren verklaren in het verzoekschrift van 2 februari 2010 dat het verschoningsverzoek ertoe strekt, door een andere instantie dan de behandelende kamer, te doen beoordelen of thans een zwaarwegende aanwijzing bestaat voor het oordeel dat een bij de verdachte bestaande vrees voor vooringenomenheid van een of meer raadsheren in deze zaak objectief gerechtvaardigd is, gegeven het feit dat de verdachte zelf geen verzoek om wraking kan indienen.
9. In het aanvullende verzoekschrift van 3 februari 2010 hebben voornoemde raadsheren hun verzoek aangevuld en gewijzigd in die zin dat zij kenbaar hebben gemaakt dat zij zich, gezien de inhoud van het na het verschoningsverzoek ontvangen faxbericht van 1 februari 2010 van de raadsman, niet meer vrij voelen deze zaak verder te behandelen.
Beoordeling van het verschoningsverzoek
10. Artikel 517 in verbinding met artikel 512 Wetboek van Strafvordering bepaalt dat op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, elk van de rechters die een zaak behandelen kan verzoeken zich te mogen verschonen.
11. Bij de objectieve aspecten van het voorgaande gaat het om feiten en omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is.
12. De verschoningskamer overweegt te dien aanzien en naar aanleiding van het verzoek van 2 februari 2010 als volgt. In het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 januari 2010 zijn de gebeurtenissen ter zitting uitvoerig weergegeven. Op grond daarvan komt de verschoningskamer tot het oordeel dat de voorzitter en de beide raadsheren de behandeling van de zaak op correcte wijze hebben voortgezet en dat geen sprake is van feiten of omstandigheden, gelegen in het optreden of de houding van de betrokken raadsheren, die de verdachte grond hebben kunnen geven te vrezen dat de leden van het college afzonderlijk dan wel het college als geheel, niet onpartijdig (meer) zijn/is geweest dan wel de schijn daartoe hebben/heeft gewekt.
13. Ten aanzien van het verzoek van 3 februari 2010 overweegt de verschoningskamer als volgt. De verzoekers hebben in het aanvullende verzoekschrift van 3 februari 2010 aangegeven zich, gezien de inhoud van het ná het verschoningsverzoek ontvangen faxbericht van 1 februari 2010 van de raadsman, niet meer vrij te voelen de zaak verder te behandelen. Voornoemd faxbericht houdt naar de kern weergegeven in, dat de raadsman van de verdachte het voorgevallene ter zitting van 29 januari 2010 betreurt, doch zich overigens op het standpunt stelt “dat reeds het enkele feit dat zich in deze zaak een uitzonderlijk geweldsincident met de voorzitter heeft voorgedaan, al dan niet in samenhang bezien met al hetgeen in deze zaak overigens is voorgevallen, tot de conclusie behoort te leiden dat het hof niet verder kan met deze zaak”.
14. Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de verschoningskamer gerechtvaardigde grond dat het verzoek wordt toegewezen. De verschoningskamer zal dienovereenkomstig beslissen.
Beslissing
Het hof:
wijst het door mrs. R.C.A. Duindam, M.L.C.C. de Bruijn-Lückers en T.W.H.E. Schmitz gedane verzoek om verschoning toe;
bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de verdachte, de raadsman van de verdachte, het Openbaar Ministerie en de raadheren die om verschoning hebben verzocht.
Deze beslissing is gegeven op 9 februari 2010 door mr. A.L.G.A. Stille, mr. S.K. Welbedacht en mr. A.E. Mos-Verstraten, in aanwezigheid van de griffier mr. M.C. Zuidweg.