Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Arrest van de derde civiele kamer d.d. 10 augustus 2010
[naam] Holding B.V.,
Apotheek Rijnsoever B.V.,
advocaat: mr. M.P. Vogel te Amsterdam.
Het geding
De beoordeling van het hoger beroep
(i) [de holding] heeft op 15 maart 2005 al haar aandelen in Rijnsoever geleverd aan de besloten vennootschap Livius Beheer B.V., verder te noemen: Livius.
(ii) Livius en [de holding] waren tevoren de enige aandeelhouders in Rijnsoever en hebben in die hoedanigheid op 31 december 2004 besloten over het jaar 2003 een (voorschot)dividend van € 114.722,- aan [de holding] uit te keren.
(iii) Tussen [de holding] en Rijnsoever bestond op laatstgenoemde datum een rekening-courantverhouding. In de akte van levering van de aandelen is ten aanzien van Lieberks vordering op grond van deze rekening-courantverhouding bepaald:
“De hoogte van de vordering beloopt thans negenenvijftigduizend achthonderd elf euro (€ 59.811,00). Het bedrag van de vordering is voldaan door storting op een rekening van de notaris, waarvoor hierbij door de verkoper aan de vennootschap (finale) kwijting wordt verleend”.(iv) Uitkering van het onder (ii) genoemde bedrag heeft vóór het passeren van de akte van aandelenoverdracht niet plaatsgevonden. Evenmin is het toen in rekening-courant geboekt. Dit laatste is pas geschied op 14 juni 2005, daags voor het opstellen van de jaarrekening van Rijnsoever over 2004.
Aanvullend stelt het hof vast dat artikel 8.2 van de akte van aandelenoverdracht inhoudt:
“Alle aan de overgedragen aandelen verbonden rechten en verplichtingen gaan per heden op koper over en worden vanaf heden uitsluitend door de koper uitgeoefend”en artikel 8.5:
”Alle na één januari tweeduizend vijf op de verkochte aandelen te declareren dividenden komen toe aan de koper”.
a. de in de akte van aandelenoverdracht door [de holding] verleende finale kwijting heeft mede betrekking op het (voorschot)dividend ad € 114.722;
b. uit artikel 8.2 van deze akte volgt dat [de holding] geen aanspraak meer heeft jegens Rijnsoever uit hoofde van de eerder door haar gehouden aandelen.
bgenoemde oordeel van de rechtbank omdat het, zo voert zij aan, miskent dat artikel 8.2 van de akte van levering (d.d. 15 maart 2005) slechts betrekking heeft op rechten en verplichtingen in de toekomst en dus niet op rechten en verplichtingen die al bestonden ten tijde van het verlijden van deze akte. Tot laatstbedoelde rechten behoort de aanspraak op uitkering van het (voorschot)dividend ad € 114.722,-, welke aanspraak immers dateert van 31 december 2004, aldus [de holding].
Het hof volgt [de holding] hierin niet. Artikel 8.2 geeft zonder enige beperking aan dat
alleaan de aandelen verbonden rechten overgaan op de koper, dat wil zeggen Livius. Het door Rijnsoever vastgestelde dividend was een zodanig aan de overgedragen aandelen verbonden recht en dat ging dus mét de aandelen over op Livius. Niet valt in te zien dat of waarom enige bij de aandelenoverdracht betrokken partij het onderhavige artikellid in andere zin heeft mogen verstaan. [de holding] meent niettemin aan artikel 8.5 van de akte een - niet verder toegelicht - argument te kunnen ontlenen voor de door haar voorgestane uitleg van artikel 8.2. Het hof constateert dat artikel 8.5 uitdrukkelijk betrekking heeft op dividendaanspraken vanaf 1 januari 2005, zodat dit artikellid gezien kan worden als een aanvulling op het bepaalde in artikel 8.2 dat (mede) betrekking heeft op reeds per 31 december 2004 bestaande dividendaanspraken.
De in artikel 8.4 van de akte voorkomende verwijzing naar artikel 6 : 248 BW doet het voorgaande niet anders zijn. Indien op grond van de redelijkheid en billijkheid en de (verdere) strekking van de akte mét [de holding] moet worden aangenomen dat zij niet zonder nader te stellen voorwaarden afstand zou hebben willen doen van haar recht op de dividenduitkering ad € 114.722,-, helpt haar dat
tegenover Rijnsoeverniet verder. Zij heeft immers haar onderhavige recht niet aan laatstgenoemde, maar aan Livius overgedragen. Eventuele aan die overdracht klevende gebreken geven daarom hoogstens grond voor een rechtsvordering tegen Livius en niet tegen Rijnsoever.
bweergegeven grond en de daartegen gerichte vijfde grief tevergeefs is voorgesteld, kunnen de grieven 1 tot en met 4, die tegen de onder 3
aweergegeven grond zijn gericht, buiten bespreking blijven. De grieven 6 en 7 hebben geen zelfstandige betekenis en kunnen daarom evenmin tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank leiden.