ECLI:NL:GHSGR:2010:3862

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 augustus 2010
Publicatiedatum
27 april 2013
Zaaknummer
200.034.372-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overdracht van aandelen tussen [naam] Holding B.V. en Apotheek Rijnsoever B.V.

In deze zaak heeft [naam] Holding B.V. (hierna: de holding) hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 11 maart 2009. De holding had in eerste instantie een vordering ingesteld tegen Apotheek Rijnsoever B.V. (hierna: Rijnsoever) met betrekking tot de overdracht van aandelen en een (voorschot)dividend van € 114.722,-. De rechtbank heeft de vorderingen van de holding afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep.

De holding heeft zeven grieven aangevoerd, die Rijnsoever bij memorie van antwoord heeft bestreden. De kern van het geschil draait om de vraag of de holding recht heeft op het (voorschot)dividend dat aan haar was toegekend voordat de aandelenoverdracht plaatsvond. De rechtbank oordeelde dat de holding finale kwijting had verleend aan Rijnsoever, wat betekende dat zij geen aanspraak meer kon maken op het dividend.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft geconcludeerd dat de holding haar recht op het dividend heeft overgedragen aan Livius Beheer B.V., de koper van de aandelen. Het hof oordeelt dat de holding geen recht meer heeft op het dividend, omdat dit recht met de aandelen is overgegaan op Livius. De grieven van de holding zijn verworpen, en het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

De beslissing van het hof houdt in dat de holding in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld, en de proceskosten aan de zijde van Rijnsoever zijn vastgesteld op een totaalbedrag van € 4.540,- aan vast recht en € 2.632,- aan salaris advocaat. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 augustus 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE

Sector handel
Zaaknummer:200.034.372 /01
Zaak-rolnummer rechtbank: 305745/ HA ZA 08-676

Arrest van de derde civiele kamer d.d. 10 augustus 2010

inzake

[naam] Holding B.V.,

gevestigd te Voorhout,
appellante,
hierna te noemen: [de holding],
advocaat: mr. F.M.L. Dekkers te Noordwijk,
tegen

Apotheek Rijnsoever B.V.,

gevestigd te Katwijk (ZH),
geïntimeerde,
hierna te noemen: Rijnsoever,
advocaat: mr. M.P. Vogel te Amsterdam.

Het geding

Bij exploot van 8 mei 2009 is [de holding] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 11 maart 2009 dat de rechtbank ‘s-Gravenhage tussen partijen heeft gewezen. Bij memorie van grieven heeft [de holding] zeven grieven aangevoerd, welke grieven Rijnsoever bij memorie van antwoord heeft bestreden. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor arrest.

De beoordeling van het hoger beroep

1.
De rechtbank heeft onder 2.1 tot en met 2.7 van het bestreden vonnis een aantal feiten vastgesteld. Daartegen zijn geen grieven aangevoerd, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Deze komen op het volgende neer.
(i) [de holding] heeft op 15 maart 2005 al haar aandelen in Rijnsoever geleverd aan de besloten vennootschap Livius Beheer B.V., verder te noemen: Livius.
(ii) Livius en [de holding] waren tevoren de enige aandeelhouders in Rijnsoever en hebben in die hoedanigheid op 31 december 2004 besloten over het jaar 2003 een (voorschot)dividend van € 114.722,- aan [de holding] uit te keren.
(iii) Tussen [de holding] en Rijnsoever bestond op laatstgenoemde datum een rekening-courantverhouding. In de akte van levering van de aandelen is ten aanzien van Lieberks vordering op grond van deze rekening-courantverhouding bepaald:
“De hoogte van de vordering beloopt thans negenenvijftigduizend achthonderd elf euro (€ 59.811,00). Het bedrag van de vordering is voldaan door storting op een rekening van de notaris, waarvoor hierbij door de verkoper aan de vennootschap (finale) kwijting wordt verleend”.(iv) Uitkering van het onder (ii) genoemde bedrag heeft vóór het passeren van de akte van aandelenoverdracht niet plaatsgevonden. Evenmin is het toen in rekening-courant geboekt. Dit laatste is pas geschied op 14 juni 2005, daags voor het opstellen van de jaarrekening van Rijnsoever over 2004.
Aanvullend stelt het hof vast dat artikel 8.2 van de akte van aandelenoverdracht inhoudt:
“Alle aan de overgedragen aandelen verbonden rechten en verplichtingen gaan per heden op koper over en worden vanaf heden uitsluitend door de koper uitgeoefend”en artikel 8.5:
”Alle na één januari tweeduizend vijf op de verkochte aandelen te declareren dividenden komen toe aan de koper”.
2.
In eerste instantie heeft [de holding] veroordeling van Rijnsoever gevorderd om een bedrag van € 151.408,64,-, vermeerderd met wettelijke handelsrente en een bedrag van € 2.842 wegens buitengerechtelijke incassokosten aan haar te betalen. Het bedrag van € 151.408,54 is blijkbaar samengesteld uit eerdergenoemd bedrag van € 114.722,- en wettelijke (handels)rente sedert 31 december 2003. Na verweer door Rijnsoever heeft de rechtbank bij het bestreden vonnis de vorderingen van [de holding] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. [de holding] is van dit vonnis tijdig in hoger beroep gekomen en heeft, onder aanvoering van zeven grieven, gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank vernietigt met toewijzing van haar oorspronkelijke vorderingen en met veroordeling van Rijnsoever in de kosten van beide instanties. Rijnsoever heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank met veroordeling van [de holding] in de kosten van beide instanties.
3.
De afwijzing van de vordering van [de holding] door de rechtbank berustte blijkens haar vonnis op twee zelfstandige gronden, te weten:
a. de in de akte van aandelenoverdracht door [de holding] verleende finale kwijting heeft mede betrekking op het (voorschot)dividend ad € 114.722;
b. uit artikel 8.2 van deze akte volgt dat [de holding] geen aanspraak meer heeft jegens Rijnsoever uit hoofde van de eerder door haar gehouden aandelen.
4.
Het hof zal eerst de vijfde grief bespreken. [de holding] bestrijdt daarin het onder
bgenoemde oordeel van de rechtbank omdat het, zo voert zij aan, miskent dat artikel 8.2 van de akte van levering (d.d. 15 maart 2005) slechts betrekking heeft op rechten en verplichtingen in de toekomst en dus niet op rechten en verplichtingen die al bestonden ten tijde van het verlijden van deze akte. Tot laatstbedoelde rechten behoort de aanspraak op uitkering van het (voorschot)dividend ad € 114.722,-, welke aanspraak immers dateert van 31 december 2004, aldus [de holding].
Het hof volgt [de holding] hierin niet. Artikel 8.2 geeft zonder enige beperking aan dat
alleaan de aandelen verbonden rechten overgaan op de koper, dat wil zeggen Livius. Het door Rijnsoever vastgestelde dividend was een zodanig aan de overgedragen aandelen verbonden recht en dat ging dus mét de aandelen over op Livius. Niet valt in te zien dat of waarom enige bij de aandelenoverdracht betrokken partij het onderhavige artikellid in andere zin heeft mogen verstaan. [de holding] meent niettemin aan artikel 8.5 van de akte een - niet verder toegelicht - argument te kunnen ontlenen voor de door haar voorgestane uitleg van artikel 8.2. Het hof constateert dat artikel 8.5 uitdrukkelijk betrekking heeft op dividendaanspraken vanaf 1 januari 2005, zodat dit artikellid gezien kan worden als een aanvulling op het bepaalde in artikel 8.2 dat (mede) betrekking heeft op reeds per 31 december 2004 bestaande dividendaanspraken.
De in artikel 8.4 van de akte voorkomende verwijzing naar artikel 6 : 248 BW doet het voorgaande niet anders zijn. Indien op grond van de redelijkheid en billijkheid en de (verdere) strekking van de akte mét [de holding] moet worden aangenomen dat zij niet zonder nader te stellen voorwaarden afstand zou hebben willen doen van haar recht op de dividenduitkering ad € 114.722,-, helpt haar dat
tegenover Rijnsoeverniet verder. Zij heeft immers haar onderhavige recht niet aan laatstgenoemde, maar aan Livius overgedragen. Eventuele aan die overdracht klevende gebreken geven daarom hoogstens grond voor een rechtsvordering tegen Livius en niet tegen Rijnsoever.
5.
Nu, zoals overwogen, de afwijzing van de vordering zelfstandig wordt gedragen door de onder 3
bweergegeven grond en de daartegen gerichte vijfde grief tevergeefs is voorgesteld, kunnen de grieven 1 tot en met 4, die tegen de onder 3
aweergegeven grond zijn gericht, buiten bespreking blijven. De grieven 6 en 7 hebben geen zelfstandige betekenis en kunnen daarom evenmin tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank leiden.
6.
Het vonnis van de rechtbank dient te worden bekrachtigd en [de holding] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. Het in de memorie van grieven onder 7 en 8 opgenomen bewijsaanbod wordt in het licht van het voorgaande als niet ter zake dienend gepasseerd.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep,
veroordeelt [de holding] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Rijnsoever begroot op 4.540,= aan vast recht en € 2,632,= aan salaris advocaat,
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, E.D. Wiersma en H.Warnink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 augustus 2010 in aanwezigheid van de griffier.