GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.005.609/01
Rolnummer rechtbank : 795723 CV EXPL 07-9995
arrest van de negende civiele kamer d.d. 22 december 2009
[de werknemer],
wonende te [Woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [de werknemer],
advocaat: mr. E. Grabandt te 's-Gravenhage,
Spindler Installatietechniek B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Spindler,
advocaat: mr. J.P. van Ginkel te 's-Gravenhage.
Bij exploot van 24 april 2008 is [de werknemer] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, tussen partijen gewezen vonnis van 28 maart 2008. Bij memorie van grieven waarin verwezen wordt naar producties heeft [de werknemer] vier grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft Spindler de grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd. Het hof heeft in het procesdossier van [de werknemer] geen produkties aangetroffen bij de diverse processtukken. De produkties zijn wel overgelegd door Spindler.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de volgende feiten. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking de door de kantonrechter vastgestelde en in hoger beroep niet bestreden feiten.
2.1 Op 23 mei 2001 was [de werknemer] - toen [leeftijd] oud en vanaf 1990 in dienst van Spindler als elektricien - werkzaam op een bouwplaats te Den Haag. Voor zijn werkzaamheden diende [de werknemer] op en neer te lopen op een aantal naast elkaar gelegen tunnelstukken. Deze tunnelstukken waren verbonden met dekstukken. Voor de veiligheid dienen deze dekstukken vastgelast te zijn. [de werknemer] stapte op een niet geborgd dekstuk en viel enkele meters naar beneden. Tengevolge van deze val heeft [de werknemer] een gecompliceerde dubbele enkelbreuk aan de rechterzijde opgelopen.
2.2 De enkel van [de werknemer] is diezelfde dag, 23 mei 2001, in het Westeinde Ziekenhuis te Den Haag behandeld. Op 30 mei 2001 is [de werknemer] uit het ziekenhuis ontslagen. In oktober 2001 is de enkel in verband met een infectie in het IJsselland Ziekenhuis te Capelle aan den IJssel behandeld. Blijkens de medische rapportage van 29 september 2003 van de orthopedisch chirurg is als gevolg van het ongeval sprake van restklachten op medische gronden:
"Er is een status na een val van ongeveer twee meter, waarbij een intra-articulaire fractuur met dislocatie is opgetreden van de enkel. Dit is operatief behandeld en hierna heeft zich een botdefect voorgedaan. Op basis van het ongeval is de daarna opgetreden arthrose te verklaren en kan zodoende ook als ongevalsgevolg beschouwd worden. Betrokkene heeft hierdoor een beprkte enkelfunctie: zoals bovenstaand beschreven."
Tevens wordt door de orthopedisch chirurg geconcludeerd dat sprake is van een medische eindtoestand. De blijvende invaliditeit is door hem bepaald op 8%.
2.3 Partijen zijn overeengekomen om [de werknemer] arbeidsdeskundig te laten begeleiden door Heling & Partners. Deze begeleiding is in september 2002 begonnen. In het verslag van de beroepskeuzetest van 23 juli 2003 wordt als volgt geconcludeerd:
"De heer [de werknemer] wordt fors door zijn gezondheid beperkt. Lopen en staan is belastend en hij mag voorlopig niet rijden. Daar heeft hij het moeilijk mee. In zijn beleving is er geen werk meer waarin hij het naar zijn zin kan hebben."
2.4 Na enige pogingen tot hervatting is [de werknemer] eind 2002 uitgevallen en heeft hij zijn werkzaamheden als elektricien niet meer voortgezet.
2.5 Na verkregen toestemming van het CWI heeft Spindler [de werknemer] per 1 oktober 2003 ontslagen.
2.6 Op verzoek van [de werknemer] heeft psychiater professor dr. [A] hem onderzocht, waarop laatstgenoemde op 25 november 2004 heeft gerapporteerd. In de rapportage is onder meer vermeld:
"Anamnese:
(…)
De voornaamste psychische klacht als gevolg van dit ongeval is het gevoel aan de kant gezet te zijn. Betrokkene heeft zich jaren volledig voor zijn baas ingezet en voelt zich na het ongeval afgedankt alsof hij een nummer is. Dit heeft hij niet verdiend, hij is in een gat gevallen. Het liefst zou hij het bedrijf in brand willen steken.(…)
Bespreking:
I. Toelichting diagnose
Op grond van het voorgaande komen wij tot de conclusie dat er bij betrokkene sprake is van een dysthyme stoornis. Er is sinds ruim twee jaar sprake van een prikkelbare stemming en interesseverlies, wat gepaard gaat met een verminderd energieniveau. De stemmingsstoornis is niet van dien aard dat er gesproken kan worden van een "major depression".
Aanvankelijk was er onzes inziens sprake van een aanpassingsstoornis, die is overgegaan in een dysthymie. De stressor die leidde tot de aanpassingsstoornis was het ongeval.(…)
II. Relatie tot het ongeval
Voorzover na te gaan was er voor het ongeval geen sprake van een pre-existente psychiatrische stoornis of een persoonlijkheidsstoornis. Onzes inziens kan de betrekkelijke onrijpheid van betrokkene voor zijn leeftijd aangemerkt worden als een predispositie tot beperkingen in het verwerken van tegenslag.”
In antwoord op de vragen van de medisch adviseur van Burgers schaderegelingsbureau B.V. - kort gezegd - of er ten aanzien van de ongevalsgevolgen sprake is van een eindtoestand en of de eventuele belemmeringen voor loonvormende arbeid van blijvende aard zijn, is door [A] onder meer gerapporteerd:
"Ad 2. De betrekkelijke onrijpheid van de persoonlijkheid van betrokkene heeft er toe bijgedragen dat hij de tegenslag die het ongeval en het verliezen van zijn baan voor hem betekenden, onvoldoende heeft kunnen verwerken. Wanneer het ongeval hem niet had getroffen, zou betrokkene geen dysthymie hebben ontwikkeld.
Ad 3. Aangezien geen behandeling heeft plaatsgevonden, kan momenteel niet gesproken worden van een eindtoestand. Medicamenteuze of psychotherapeutische behandeling kan verandering in gunstige zin tot gevolg hebben.
Ad 4. Betrokkene lijdt als gevolg van de dysthyme stoornis aan energieverlies, prikkelbaarheid en interesseverlies. Over de vraag of deze beperkingen van blijvende aard zijn, kan geen uitspraak worden gedaan wanneer geen therapeutische maatregelen zijn genomen. Wat betreft het persoonlijk functioneren in loonvormende arbeid zien wij bij betrokkene beperkingen betreffende zelfstandigheid, zelfinzicht en doelmatigheid. Het sociale functioneren wordt onzes inziens bemoeilijkt door een verminderde capaciteit tot hanteren van conflicten en door het moeilijk uiten van gevoelens.(…)
Ad 6. Er is sprake gebleken van een milde beperking in het adaptatievermogen. Betrokkene heeft moeite zich aan de gevolgen van het ongeval aan te passen.(…)
Ad 7. In het geval het ongeluk niet was geschied, zou betrokkene geen dystyme stoornis hebben ontwikkeld."
2.7 Op verzoek van Spindler heeft mevrouw drs. [B], arts rga, gereageerd op de bevindingen van psychiater [A] voornoemd. In haar brief d.d. 20 januari 2005 schrijft zij onder meer:
"Een belangrijk punt is dat de psychiater stelt dat deze stoornis zich niet zou hebben ontwikkeld indien het ongeval niet was geschied. Dit moge zo zijn, het is echter niet zo dat deze stoornis zich heeft ontwikkeld op basis van het letsel dat is ontstaan bij het ongeval, doch op basis van de relatie met de werkgever. Bezie ik de gegevens hieromtrent in het arbeidsdeskundig rapport, dan kan ik hieruit toch niet opmaken dat betrokkene werkelijk zo slecht is behandeld. Het lijkt er eerder op dat hij dit zelf als zodanig heeft ervaren en mij lijkt dit niet zondermeer aan het ongeval te kunnen worden toegeschreven.
Er zijn wel enige beperkingen, doch dit zijn geen beperkingen die betrokkene het onmogelijk zouden moeten maken werkzaamheden te verrichten. Daarbij is bij een goede therapie nog zeker verbetering hierin te verwachten.
Een deel van de beperkingen lijkt zelfs meer met de persoon samen te hangen, zodat deze er ook al voor het voorval waren. Ik doel hiermee op hetgeen wordt gezegd omtrent de verminderde capaciteit tot het hanteren van conflicten en het moeilijk uiten van gevoelens."
2.8 Na zijn ontslag per 1 oktober 2003 heeft [de werknemer] slechts een deel van de tijd gewerkt en tegen een wezenlijk lager loon dan hij bij Spindler ontving.
2.9 [de werknemer] heeft in eerste aanleg gevorderd (i) dat voor recht zal worden verklaard dat de volledige en toekomstige - bij staat op te maken en volgens de wet te vereffenen - schade vanwege verlies aan arbeidsvermogen, ontstaan door de huidige lichamelijke en psychische klachten en de daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid ten gevolge van het [de werknemer] op (het hof begrijpt:) 23 mei 2001 overkomen bedrijfsongeval, geheel moet worden toegerekend aan Spindler, (ii) dat Spindler zal worden veroordeeld om aan [de werknemer] te betalen (a) een bedrag van € 19.910,59 wegens terzake van buitengerechtelijke kosten en (b) de proceskosten. De kantonrechter heeft het gevorderde afgewezen en [de werknemer] in de proceskosten veroordeeld.
2.10 [de werknemer] heeft in hoger beroep vernietiging van het bestreden vonnis gevorderd, alsnog toewijzing van het door hem gevorderde, met veroordeling van Spindler in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
3. De grieven 1 tot en met 3 hebben betrekking op het oordeel over de gevorderde verklaring voor recht. Grief 1 houdt in dat ten onrechte is geoordeeld dat [de werknemer] niet de nodige sollicitatie-inspanningen heeft gedaan en derhalve zijn schade niet voldoende heeft beperkt. Grief 2 houdt in dat ten onrechte is geoordeeld dat onvoldoende is komen vast te staan dat de dysthyme stoornis volledig aan het bedrijfsongeval is toe te rekenen. Grief 3 houdt in dat ten onrechte is geoordeeld dat [de werknemer] gehouden was zich voor de dysthyme stoornis te laten behandelen om zijn schade te beperken. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4. Het is het hof niet geheel duidelijk wat [de werknemer] beoogt met de door hem gevorderde verklaring voor recht. Het hof begrijpt de stellingen van [de werknemer] aldus dat de verklaring voor recht vereist dat wordt vastgesteld: (i) dat zijn verlies aan verdienvermogen bestaat uit het verschil tussen zijn - overigens niet deugdelijk gespecificeerde - huidige inkomsten en het hogere salaris dat hij bij Spindler verdiende, (ii) dat die inkomenssituatie blijvend is (de gevraagde verklaring spreekt tevens van toekomstige schade) en (iii) dat bedoeld verlies aan verdienvermogen volledig aan het ongeval is toe te rekenen. Het hof leest in het verweer van Spindler dat deze de gevraagde verklaring voor recht ook in genoemde zin heeft begrepen.
5. Het hof stelt voorop dat de aansprakelijkheid van Spindler voor de schade die [de werknemer] lijdt als gevolg van het hem op 23 mei 2001 overkomen bedrijfsongeval, niet in het geding is.
6. Naar het oordeel van het hof is de verklaring voor recht, voorzover deze ziet op toekomstige schade, in ieder geval niet toewijsbaar, omdat niet is voldaan aan de sub 4 als (ii) geduide eis, namelijk dat de huidige inkomenssituatie blijvend is. Dit geldt ook als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat de dysthyme stoornis volledig ongevalsgevolg is en er de enige oorzaak van is dat [de werknemer] in zijn huidige inkomenssituatie is geraakt. [de werknemer] heeft de toekomstige schade onvoldoende onderbouwd, terwijl er sterke aanwijzingen zijn dat zijn huidige inkomenspositie zal kunnen verbeteren. Immers, niet alleen in de door Spindler overgelegde brief van mevrouw [B] dat bij een goede therapie nog verbetering is te verwachten, maar ook in de door [de werknemer] overgelegde rapportage van psychiater [A] is vermeld dat van een eindtoestand geen sprake is en dat behandeling een verandering in gunstige zin kan hebben (zie sub 2.6 en 2.7). Dat er bezwaren zijn dat [de werknemer] zich alsnog laat behandelen voor de stoornis is gesteld noch gebleken.
7. Te beoordelen is dan of de huidige inkomenssituatie, waarin [de werknemer] minder verdient dan wat hij bij Spindler verdiende, volledig aan het ongeval moet worden toegerekend, zoals door [de werknemer] verdedigd. Het geschil en het debat tussen partijen op dit punt spitst zich toe op de vraag of [de werknemer] voldoende sollicitatie- en re-integratie-inspanningen heeft gedaan om aan zijn schadebeperkingsplicht te voldoen.
8. Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat [de werknemer], in beginsel, onvoldoende sollicitatie- en re-integratie-inspanningen heeft gedaan. Spindler heeft diverse voorbeelden gegeven van mogelijkheden voor [de werknemer] om passend werk, met een vergelijkbaar inkomen als dat wat hij bij Spindler verdiende, te verkrijgen. Ook heeft Spindler gewezen op de (onderbouwde) conclusie van het re-integratiebureau Heling & Partners dat [de werknemer] op het punt van sollicitatie en re-integratie een passieve houding innam. Die conclusie is door [de werknemer] niet weersproken. De door Spindler genoemde voorbeelden zijn door [de werknemer] ook in hoger beroep onvoldoende gemotiveerd weersproken. Weliswaar betreffen die voorbeelden alle functies van electromonteur en is [de werknemer] voor zijn eigen werk arbeidsongeschikt verklaard, maar daarmee is niet zonder meer gezegd dat die functies ongeschikt zijn. Immers, de beperkte enkelfunctie behoeft niet per definitie een wezenlijke belemmering op te leveren om als electromonteur werkzaam te zijn; dat hangt af van de concrete eisen van de betreffende vacature. Van belang is voorts is dat [de werknemer] voor minder dan 15% arbeidsongeschikt is verklaard voor de WAO, zodat er van mag worden uitgegaan dat de beperkte enkelfunctie niet in de weg staat om ander werk dan het eigen werk te doen.
9. Het niet benutten of onderzoeken van die mogelijkheden impliceert dat [de werknemer] in beginsel niet voldoende aan zijn schadebeperkingsplicht heeft voldaan. Aan het voorgaande doet niet af of Spindler onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft gedaan, omdat van [de werknemer] een actieve houding mocht worden verlangd. Overigens heeft Spindler ook op dit punt gemotiveerd betwist dat zij tekort is geschoten, wat door [de werknemer] niet gemotiveerd is weersproken.
10. Van toerekenbaar tekortschieten in de schadebeperkingsplicht is echter geen sprake indien (i) dat gebrek aan sollicitatie -en re-integratie-inspanningen volledig aan de dysthyme stoornis kan worden toegeschreven en (ii) de dysthyme stoornis uitsluitend aan het bedrijfsongeval is te wijten. Te beoordelen is dan of die situatie zich voordoet.
11. [de werknemer] stelt dat uit het rapport van psychiater [A] blijkt dat de dysthyme stoornis uitsluitend aan het ongeval is te wijten (zie sub 2.6). De passieve houding van [de werknemer] op het punt van sollicitatie en re-integratie is het gevolg van de dysthyme stoornis. [de werknemer] voelde zich aan de kant gezet, omdat Spindler een teleurstellende houding innam terzake van de re-integratie, wat de eerste oorzaak is van zijn negatieve houding, aldus nog steeds [de werknemer].
12. Spindler stelt met een beroep op de brief van mevrouw [B] dat de dysthyme stoornis geen ongevalsgevolg is, maar het gevolg is van de door [de werknemer] ten onrechte als slecht ervaren behandeling door Spindler terzake van de re-integratie (zie sub 2.7). Die ervaring kan niet aan het bedrijfsongeval worden toegerekend. Uit het feit dat [de werknemer] zelf stelt dat zijn gevoel aan de kant gezet te zijn de eerste oorzaak is van zijn passieve houding, volgt reeds dat de dysthyme stoornis niet de enige oorzaak van zijn tekortschieten in sollicitatie -en re-integratie-inspanningen is, aldus nog steeds Spindler.
13. Het hof ziet in het - overigens niet onafhankelijke - rapport van psychiater [A] sterke aanwijzingen dat de dysthyme stoornis van [de werknemer] ongevalsgerelateerd is en van grote betekenis is voor zijn gebrek aan sollicitatie -en re-integratie-inspanningen. In dat rapport wordt de dysthyme stoornis als ongevalsgevolg aangemerkt. De geconstateerde prikkelbare stemming, energieverlies en interesseverlies in combinatie met beperkingen betreffende zelfstandigheid, zelfinzicht en doelmatigheid, lijken te passen bij een gebrek aan sollicitati e-en re-integratie-inspanningen. Dat is voor het hof aanleiding om een deskundige te benoemen om zich te laten voorlichten over - onder meer - de vraag (i) of de dysthyme stoornis ongevalsgevolg is en zoja, in hoeverre, en (ii) in welk opzicht de beleving van [de werknemer] dat hij door Spindler terzake van de re-integratie slecht is behandeld bij het ontstaan en voortduren van de dysthyme stoornis een rol heeft gespeeld en (iii) of en zoja, in hoeverre de dysthyme stoornis het tekortschieten in sollicitatie -en re-integratie-inspanningen verklaart. Het hof komt hierop sub 21 terug.
14. Indien zou komen vast te staan dat het gebrek aan sollicitatie -en re-integratie-inspanningen volledig aan de dysthyme stoornis kan worden toegeschreven en dat de dysthyme stoornis uitsluitend aan het bedrijfsongeval is te wijten, dient te worden beoordeeld of het feit dat [de werknemer] zich niet voor de dysthyme stoornis heeft laten behandelen in strijd is met zijn schadebeperkingsplicht. In het bevestigende geval leidt dit een beperking van de omvang van de door Spindler te vergoeden schade.
15. Zoals hiervoor geoordeeld gaat het hof ervan uit dat behandeling van de dysthyme stoornis tot een mogelijk gunstige verbetering van de psychische toestand van [de werknemer] kan leiden. Gesteld noch gebleken is dat er bezwaren bestaan tegen een dergelijke behandeling. Het hof is dan ook van oordeel dat van [de werknemer] mag worden verlangd dat hij zich voor de dysthyme stoornis laat behandelen. Voorts is het hof van oordeel dat van [de werknemer] niet eerder dan vanaf 25 november 2004 mocht worden verlangd zich te laten behandelen, nu het rapport van [A] van die datum is en [de werknemer] onweersproken heeft gesteld dat hij niet eerder van de dysthyme stoornis op de hoogte was.
16. De gevraagde verklaring voor recht kan in ieder geval niet worden gegeven voor de periode vanaf het moment dat van een dergelijke behandeling het eerste gunstige gevolg mag worden verwacht. Immers, vanaf in ieder geval dat moment kan niet worden gezegd dat de huidige lichamelijke en psychische klachten en de daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid het huidige verlies aan verdienvermogen volledig bepalen. Het hof is voornemens de mogelijk te benoemen deskundige ook op dit punt te bevragen. Het hof komt hierop sub 21 terug.
17. Grief 4 richt zich tegen het oordeel dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten ad
€ 19.910,59 niet toewijsbaar zijn.
18. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten ontoereikend zijn onderbouwd. Daartoe is overwogen dat [de werknemer] bij inleidende dagvaarding een tijdschrijflijst van tal van op geld gewaardeerde administratieve en deskundige werkzaamheden in het geding heeft gebracht, welke lijst acht bladzijden lang is en niet is voorzien van enige samenvatting of toelichting. Bedoelde lijst van [de werknemer] is geenszins een genoegzame verantwoording van de beide categorieën kosten. Daarbij heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat Spindler naar aanleiding van een aantal posten op de lijst kritische opmerkingen en vragen naar voren heeft gebracht, waarop van de zijde van [de werknemer] onvoldoende concreet is gereageerd. De kantonrechter heeft de bij conclusie van repliek door [de werknemer] overgelegde lijst ter verklaring van eenentwintig dossiercodes onvoldoende geacht.
19. [de werknemer] heeft in de toelichting op de grief gesteld dat bedoelde lijst wel is voorzien van een toelichting/samenvatting. De bij repliek overgelegde lijst geeft een verklaring van de dossiercodes en een omschrijving van de algemene verrichtingen, welke op de tijdschrijflijst nog eens zijn zijn gespecificeerd. Daarmee is de vordering voldoende onderbouwd. Het is onredelijk dat het [de werknemer] niet is gegund de dossiercodes toe te lichten, aldus nog steeds [de werknemer].
20. Grief 4 faalt. Voor vergoeding in aanmerking komen de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte (artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW). Op grond van artikel 150 Rv dient [de werknemer] de gevorderde kosten deugdelijk te onderbouwen. Ook in hoger beroep heeft [de werknemer] de gevorderde kosten onvoldoende onderbouwd, en heeft hij de relevante bezwaren van Spindler daartegen niet voldoende concreet en gemotiveerd weersproken. De toelichting/samenvatting waar [de werknemer] naar verwijst heeft het hof niet aangetroffen.
21. Als hiervoor sub 13 tot en met 16 aangegeven overweegt het hof om een deskundige te benoemen. Het hof zal een comparitie van partijen gelasten om het eventueel benoemen van (een) deskundige(n), en de daaraan te stellen vragen, te bespreken. Het te zijner tijd aan de eventueel te benoemen deskundige(n) te betalen voorschot zal [de werknemer] moeten voldoen, nu hij de bewijslast draagt van zijn stellingen (zie sub 4) dat zijn huidige inkomenssituatie blijvend is en dat het verlies aan verdienvermogen volledig aan het ongeval is toe te rekenen.
22. De te gelasten comparitie van partijen zal tevens dienen voor het beproeven van een minnelijke schikking.
23. In verband met het bevorderen van een vruchtbaar verloop van de comparitie dient [de werknemer] voordien een (letsel)schadestaat, houdende een deugdelijke en met bewijsstukken onderbouwde berekening van zijn inkomensschade over te leggen. Indien [de werknemer] zich inmiddels tegen de dysthyme stoornis heeft laten behandelen dient hij eveneens de medische (voortgangs)gegevens over te leggen.
24. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.
- beveelt partijen, Spindler deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en die bevoegd is om een schikking te treffen, en [de werknemer] in persoon, vergezeld van hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen, in een der zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage op 9 februari 2010 om 13.30 uur;
- bepaalt dat, indien een der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen in de maanden januari 2010 tot en met maart 2010, opgeeft dan verhinderd te zijn, het hof (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de comparitie zal vaststellen;
- beveelt [de werknemer] om uiterlijk 4 weken voor de comparitie de sub 23 bedoelde schadestaat aan het hof toe te zenden, met tegelijk een kopie aan de andere partij;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, M.J. van der Ven en M.C.M. van Dijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2009 in aanwezigheid van de griffier.