ECLI:NL:GHSGR:2009:BM1592

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.020.051-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mos-Verstraten
  • A. Dusamos
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en verwijtbare inkomensverliezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft het hof verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 januari 2003 te wijzigen. De man heeft aangevoerd dat hij door verwijtbare inkomensverliezen niet in staat is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen te voldoen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft het verzoek van de man bestreden en verzocht om niet-ontvankelijk verklaring of afwijzing van het verzoek.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn gehuwd geweest en hebben twee minderjarige kinderen. Het huwelijk is ontbonden op 7 november 1991. De man heeft in zijn verzoekschrift verzocht om de kinderalimentatie voor de periode van januari 2004 tot en met december 2005 op nihil te stellen, en voor de jongste minderjarige vanaf 2006 te verlagen. Het hof heeft vastgesteld dat de man in de periode van 2004 tot 2005 gedetineerd was en dat hij door zijn detentie en ontslagen bij verschillende werkgevers een aanzienlijk inkomensverlies heeft geleden.

Het hof heeft geoordeeld dat de man gedurende de periode van 6 januari 2004 tot 31 december 2005 geen draagkracht had om enige bijdrage te voldoen. Voor de periode van 1 januari 2006 tot 5 januari 2007 heeft het hof vastgesteld dat de man in staat was om een bijdrage van € 45,- per maand te voldoen voor de jongste minderjarige. Vanaf 1 januari 2007 was de man in staat om een kinderalimentatie van € 218,- per maand te voldoen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de verzoeken van de man gedeeltelijk toegewezen, waarbij de alimentatie voor de oudste minderjarige op nihil is gesteld en voor de jongste minderjarige is vastgesteld op de eerder genoemde bedragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 december 2009
Zaaknummer : 200.020.051/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 08-787
[appellant],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.A. van der Hansz te ’s-Gravenhage,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.E. Borgman te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 10 november 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
11 augustus 2008 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 12 mei 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 18 november 2008 en 16 juni 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 2 juli 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit¬ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
Partijen zijn gehuwd geweest. Uit hun huwelijk zijn geboren:
- [minderjarige 1], geboren in 1987 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 1]; en
- [minderjarige 2], geboren in 1990 te [geboorteplaats],
hierna: [minderjarige 2]; en gezamenlijk te noemen: de kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn 18 jaar geworden in 2005 respectievelijk 2008.
Het huwelijk is op 7 november 1991 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 7 oktober 1991 in de registers van de burgerlijke stand.
Bij beschikking van 15 januari 2003 van de rechtbank Rotterdam is bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal uitkeren € 200,- per maand per kind.
De man heeft in zijn inleidende verzoekschrift verzocht om de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 januari 2003 te wijzigen, in die zin dat:
- primair: de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen voor de periode van januari 2004 tot en met december 2005, en met betrekking tot [minderjarige 2] voor de periode januari 2006 tot 8 april 2006, en met betrekking tot [minderjarige 1] vanaf 2007 op nihil wordt gesteld; althans rekening te houden met de door de man overgelegde draagkrachtberekeningen over de periode van 2003 tot en met 2008 en te bepalen dat de man geen bijdrage over deze periode hoeft te voldoen.
- subsidiair: de daarin vastgestelde kinderbijdrage te wijzigen en verminderen conform het bedrag dat de rechtbank redelijk acht, daarbij rekening houdend met de gedane afstand van de kinderalimentatie door de oudste minderjarige.
De vrouw heeft het verzoek gemotiveerd bestreden en verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man afgewezen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zijn inleidende verzoek alsnog toe te wijzen. Ter terechtzitting heeft de man zijn verzoek nader gespecificeerd in die zin dat hij verzoekt de kinderalimentatie op nihil te stellen, althans te verlagen conform zijn draagkrachtberekeningen en in de periodes waarin [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis waren geplaatst.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen zoals het hof vermeent te behoren.
4. Het hof overweegt dat de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de destijds door de rechtbank bepaalde en geïndexeerde bijdrage niet in geschil is. Het hof is gebleken dat [minderjarige 1] met ingang van 12 maart 2005 tot 6 januari 2007 en dat [minderjarige 2] van 13 juni 2005 tot 6 januari 2007 zijn geplaatst in residentiële instellingen. Uit de door de vrouw in eerste aanleg overgelegde brieven van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen van 30 maart 2005 en 24 juni 2005 is haar een ouderbijdrage van € 111,61 per maand per kind opgelegd. Het hof zal derhalve voor [minderjarige 1] gedurende de periode van 13 juni 2005 tot 6 januari 2007 de behoefte bepalen op € 112,- per maand en voor [minderjarige 2] gedurende de periode van 13 juni 2005 tot 6 januari 2007 op € 112,- per maand.
Wijziging van omstandigheden
5. Het hof zal allereerst beoordelen of voormelde beschikking van 15 januari 2003 nadien door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven, zoals de man stelt.
Periode van 15 februari 2003 tot en met 5 januari 2004
6. Onbestreden is vast komen staan dat de arbeidsovereenkomst van de man met de [werkgever 1] (hierna: de [werkgever 1]) met ingang van 15 februari 2003 is beëindigd. Op 2 maart 2003 is de man in dienst getreden bij [werkgever 2], welk dienstverband op 15 januari 2004 is geëindigd door ontslag.
7. De vrouw stelt zich op het standpunt dat met de inkomensachteruitgang van de man als gevolg van zijn ontslag geen rekening dient te worden gehouden. De man heeft haar stelling gemotiveerd betwist.
8. Het hof overweegt dat de man over het jaar 2003, gelet op de jaaropgaven over 2003 van de [werkgever 1] en [werkgever 2] en op zijn aangifte voor de Inkomstenbelasting 2003, een bruto jaarinkomen heeft gehad van € 25.897,-. Nu in de bestreden beschikking geen inkomensgegevens van de man zijn vermeld en de man overigens geen financiële gegevens over zijn inkomen en lasten over het jaar 2002 in het geding heeft gebracht, kan het hof niet vaststellen of zijn ontslag bij de [werkgever 1] en, kort daarop, indiensttreding bij [werkgever 2] een wijziging van omstandigheden is waardoor de bij de beschikking van 15 januari 2003 vastgestelde kinderalimentatie heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven.
Periode van 6 januari 2004 tot en met 31 december 2004
9. De man is op 6 januari 2004 gedetineerd geraakt en is dat tot 12 maart 2004 gebleven. Gedurende zijn detentie is hij op 15 januari 2004 ontslagen bij de [werkgever 2]. Zijn aanvraag voor een WW-uitkering is op 15 mei 2004 door het UWV afgewezen wegens verwijtbare werkloosheid. Op 15 mei 2005 is de man in dienst getreden bij de [werkgever 3]. Dit dienstverband is op 29 juni 2004 beëindigd, omdat de man zich psychisch niet in staat voelde te werken wegens de zelfmoord van de vriend waar hij inwoonde. Vanaf laatstgenoemde datum woonde de man in bij een familielid. Met ingang van 6 oktober 2004 is de man in dienst getreden van het [werkgever 4] en had hij onregelmatig werk en dienovereenkomstig inkomen, in 2004 totaal € 2.827,-. Op grond van jaaropgaven over 2004 van voornoemde werkgevers tezamen, bedroeg het bruto jaarinkomen over dat jaar van de man € 7.778,-. Vanaf 6 januari 2004 is er mitsdien sprake van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden waardoor de beschikking van 15 januari 2003 heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Het hof zal in het licht daarvan de draagkracht van de man opnieuw beoordelen.
10. De vrouw heeft gesteld dat geen rekening dient te worden gehouden met de inkomensverminderingen die de man heeft geleden door zijn ontslag gedurende zijn detentie, de afwijzing van de WW-uitkering en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij [werkgever 3], aangezien deze aan de man zelf zijn te wijten.
11. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het ontslag van de man bij [werkgever 2] door zijn detentie een door hem zelf teweeggebrachte inkomensverval heeft meegebracht nu de man door eigen gedraging in detentie is geraakt en overigens geen bezwaar heeft aangetekend tegen zijn ontslag bij het [werkgever 2]. De man heeft evenmin bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing door het UWV van het verzoek om een WW-uitkering, noch heeft hij een WIA-uitkering aangevraagd nadat hij zich niet meer in staat voelde om zijn werk bij [werkgever 3] voort te zetten. Het verlies van inkomen moet dan ook worden aangemerkt als door de man zelf teweeggebracht. Nu de man ook niet in staat is geweest zijn verloren inkomsten te herstellen, is sprake van verwijtbaar, onherstelbaar inkomensverlies.
12. Op grond van het voorgaande geldt als uitgangspunt dat uit moet worden gegaan van het (fictieve) inkomen dat de man zouden hebben gehad indien het inkomensverlies zich niet zou hebben voorgedaan. Dit beginsel mag evenwel niet leiden tot het resultaat dat de man, als gevolg van een fictief berekende draagkracht, bij voldoening aan zijn onderhoudsplicht van de minderjarigen, feitelijk niet meer over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van zijn eigen bestaan te voorzien, en in geen geval tot het resultaat dat zijn totale inkomen zakt beneden het niveau van 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm (€ 810,-). Gelet op het bruto jaarinkomen over 2004 van € 7.778,- en een ingehouden premie ziektekostenverzekering van totaal € 431,-, is het hof van oordeel dat de man in deze periode geen draagkracht had om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen te voldoen.
Periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005
13. Het hof gaat bij de bepaling van de draagkracht van de man over 2005 uit van een bruto jaarinkomen van € 9.715,-, zoals vermeld in de jaaropgave 2005 van [werkgever 4]. Voorts houdt het hof rekening met een niet weersproken huurlast van de man van € 380,- per maand en met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
14. Uit het vorenstaande volgt dat de man voor de periode vanaf 1 januari tot, voor wat betreft [minderjarige 1], 19 november 2005 en, voor wat betreft [minderjarige 2], tot en met 31december 2005 geen draagkracht heeft voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide kinderen.
Periode van 1 januari 2006 tot en met 5 januari 2007
15. Het hof gaat bij de bepaling van de draagkracht van de man over de periode van 1 januari 2006 tot 31 december 2006 uit van een bruto inkomen van € 16.615,- per jaar, zoals blijkt uit de door de man overgelegde jaaropgaaf 2006 van [werkgever 4]. Voorts houdt het hof rekening met een niet weersproken huurlast van € 380,- per maand, de nominale premie ziektekosten van € 85,- per maand en met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
16. Hieruit volgt dat de man in deze periode in staat is een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] van € 45,- per maand te voldoen.
Periode vanaf 6 januari 2007
17. Uit de door de man overgelegde jaaropgaaf 2007 van [werkgever 4] blijkt dat het bruto jaarinkomen van de man in 2007 € 20.630,- bedroeg, van welk bedrag het hof zal uitgaan. Verder houdt het hof rekening met een niet bestreden woonlast van € 250,- per maand, de nominale premie ziektekosten van € 105,- per maand en met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
18. Uit dit alles volgt dat de man vanaf 1 januari 2007 in staat is een kinderalimentatie voor [minderjarige 2] van (geïndexeerd) € 218,- te voldoen.
19. Derhalve beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 15 januari 2003 van de rechtbank Rotterdam - de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding:
- voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vanaf 6 januari 2004 tot 19 november 2005 respectievelijk
1 januari 2006, op nihil;
- voor [minderjarige 2] vanaf 1 januari 2006 tot 6 januari 2007, op € 45,- per maand;
- voor [minderjarige 2] vanaf 6 januari 2007 tot 21 mei 2008, op € 218,- per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Dusamos en Van Wijk, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2009.