ECLI:NL:GHSGR:2009:BL6593

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-08-00413
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de rechtbank de boete voor het niet tijdig betalen van motorrijtuigenbelasting had verminderd. De belanghebbende, houder van een personenauto, ontving een naheffingsaanslag en een boete van € 79 voor het tijdvak van 30 december 2006 tot en met 29 maart 2007. De rechtbank had geoordeeld dat er sprake was van een derde verzuim, terwijl de Inspecteur stelde dat het een vierde verzuim betrof. De belanghebbende voerde aan dat zij niet in verzuim was en dat de boete volledig moest vervallen. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende in verzuim was en dat er geen feiten waren die een vermindering van de boete rechtvaardigden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur en oordeelde dat de boete van € 79 passend was, gezien de herhaalde verzuimen van de belanghebbende. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de uitspraak op bezwaar werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-08/00413
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 9 oktober 2009
in het geding tussen:
mevrouw [belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Centrale Administratie (kantoor Apeldoorn), hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van de Inspecteur en op het incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen de (mondelinge) uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 september 2008, nummer AWB 07/4748 MRB, betreffende de hierna vermelde beschikking.
1. Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is, met dagtekening 15 maart 2007, over het tijdvak van 30 december 2006 tot en met 29 maart 2007 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting, nummer [...], opgelegd ten bedrage van € 79. Gelijk met de naheffingsaanslag is bij voor bezwaar vatbare beschikking een boete opgelegd ten bedrage van € 79.
1.2. Bij uitspraak op het door belanghebbende tegen de boete gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de boete verminderd tot op € 45 en gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
2. Loop van het geding in hoger beroep
2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en heeft tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft het incidenteel hoger beroep beantwoord.
2.2. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij faxbericht van 26 augustus 2009 het verzoek gedaan om de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 28 augustus 2009 uit te stellen, omdat belanghebbende en hijzelf zijn verhinderd de zitting bij te wonen. Bij telefonisch onderhoud met de gemachtigde van belanghebbende op 27 augustus 2009 heeft de griffier uitgelegd dat het verzoek om uitstel is afgewezen en dat de zitting op de geplande datum doorgaat. Bij brief van 27 augustus 2009 heeft de griffier de afwijzing van het uitstelverzoek bevestigd. Bij faxbericht van 27 augustus 2009 heeft de gemachtigde van belanghebbende te kennen gegeven dat belanghebbende alleen de zitting zal bijwonen en hij heeft daarbij niet volhard in zijn uitstelverzoek.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 augustus 2009, gehouden te Den Haag. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is vanaf 8 augustus 2001 houder van de personenauto, merk Daewoo, met kenteken [xx-xx-xx].
3.2. Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van een rekening motorrijtuigenbelasting voor de periode van 30 juni 2005 tot en met 29 september 2005, met nummer [...] en met dagtekening 28 juni 2005, onder vermelding van 30 juli 2005 als uiterste betaaldatum. Op de laatstvermelde datum was de rekening niet voldaan. In verband daarmee is met dagtekening 13 september 2005 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting, nummer [...], ten bedrage van € 78 opgelegd zonder boete ("eerste verzuim").
3.3. Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van een rekening motorrijtuigenbelasting voor de periode van 30 december 2005 tot en met 29 maart 2006, met nummer [...] en met dagtekening 27 december 2005, onder vermelding van 27 januari 2006 als uiterste betaaldatum. Belanghebbende heeft die rekening voldaan op 10 februari 2006, derhalve na de uiterste betaaldatum. In verband daarmee is met dagtekening 14 maart 2006 bij beschikking, nummer [...], een boete opgelegd ten bedrage van € 22 ("tweede verzuim").
3.4. Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van een rekening motorrijtuigenbelasting voor de periode van 30 september 2006 tot en met 29 december 2006, met nummer [...] en met dagtekening 26 september 2006, groot € 79, onder vermelding van 28 oktober 2006 als uiterste betaaldatum. Belanghebbende heeft op die rekening € 70 voldaan op 2 november 2006, derhalve na de uiterste betaaldatum. Omdat de rekening niet volledig en te laat is voldaan, is met dagtekening 28 december 2006 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting, nummer [...], opgelegd ten bedrage van € 9 en een boete ten bedrage van € 9 ("derde verzuim").
3.5. Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van een rekening motorrijtuigenbelasting met de volgende kenmerken:
kenteken : [xx-xx-xx]
soort motorrijtuig : personenauto
tijdvak : 30 december 2006 tot en met 29 maart 2007
bedrag : € 79
uiterste betaaldatum : 27 januari 2007
dagtekening : 28 december 2006
3.6. Omdat op de uiterste betaaldatum de verschuldigde belasting niet is betaald, heeft de Inspecteur een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting voor het tijdvak van 30 december 2006 tot en met 29 maart 2007 ten bedrage van € 79 (de onderwerpelijke naheffingsaanslag) opgelegd. Gelijk met de naheffingsaanslag is bij voor bezwaar vatbare beschikking een boete van eveneens € 79 opgelegd. Bij de vaststelling van de boete is de Inspecteur ervan uit-gegaan dat sprake is van een vierde verzuim.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. In geschil is het antwoord op de vraag of sprake is van een derde (standpunt belanghebbende) dan wel een vierde verzuim (standpunt Inspecteur). Voorts is in geschil of het opleggen van een boete volledig achterwege had moeten blijven, zoals belanghebbende bepleit en de Inspecteur bestrijdt.
4.2. De Inspecteur heeft ter ondersteuning van zijn standpunt - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Overeenkomstig de gebruikelijke handelwijze van de Belastingdienst is aan belanghebbende voorafgaande aan het tijdvak een rekening met acceptgirokaart gestuurd. Omdat op de uiterste betaaldatum de belasting niet was betaald, zijn een naheffingsaanslag en een verzuimboete opgelegd. Belanghebbende is reeds driemaal eerder, te weten bij betaling van de rekening met dagtekening 28 juni 2005, van de rekening met dagtekening 27 december 2005 en van de rekening met dagtekening 26 september 2006, in verzuim geweest, zodat op grond van het bepaalde in § 33, tweede en derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB 1998) sprake is van een vierde verzuim waarvoor een boete wordt opgelegd van € 113, doch nooit meer dan de belasting. Omdat de verschuldigde belasting € 79 bedraagt, is de boete eveneens tot een bedrag van € 79 opgelegd.
4.3. Belanghebbende heeft de stelling van de Inspecteur bestreden en zich overigens op het standpunt gesteld dat de boete volledig dient te vervallen.
4.4. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
5.1. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
5.2. Belanghebbende heeft geconcludeerd, primair (incidenteel hoger beroep) tot vernietiging van de boetebeschikking en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
6. Beoordeling van het (incidenteel) hoger beroep
6.1. De rechtbank heeft - voor zover hier van belang - het volgende overwogen:
6.1.1. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende bij aanvang van het hier in geding zijnde tijdvak de houder is van de personenauto met kenteken [xx-xx-xx] en dat de belasting ingevolge artikel 6 van de MRB van haar moet worden geheven. Evenmin is tussen partijen in geschil dat de belasting niet (tijdig) is betaald. Artikel 14 van de MRB bepaalt dat de onderhavige belasting op aangifte moet worden voldaan. Ingevolge artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), voor zover hier van belang, kan de inspecteur aan de belastingplichtige een verzuimboete van ten hoogste € 4.537 opleggen indien de belastingplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan niet tijdig heeft betaald. Op grond van paragraaf 33 van het BBBB 1998 is het niet betalen van de verschuldigde belasting vóór de uiterste betaaldatum zoals die is vermeld in de rekening, een verzuim in de zin van artikel 67c van de AWR.
6.1.2. Bij het opleggen van een verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid. Slechts in de situatie dat sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) wordt geen boete opgelegd dan wel wordt de opgelegde boete vernietigd. Op belanghebbende rust de last te bewijzen dat sprake is van avas. Daarin is belanghebbende niet geslaagd. De klacht van belanghebbende dat zij geen rekening met acceptgirokaart heeft ontvangen, maakt niet dat het opleggen van de verzuimboete achterwege zou moeten blijven. Het niet ontvangen van een rekening met acceptgirokaart ontslaat belanghebbende niet van de verplichting de belasting vóór de aanvang van het tijdvak te betalen. Het door de Inspecteur gehanteerde rekeningensysteem, waarbij een acceptgirokaart naar de houder van het kenteken wordt gestuurd, strekt ertoe de naleving van de zo-even bedoelde betalingverplichting te vergemakkelijken. Tot deze faciliëring is de Inspecteur wettelijk noch anderszins verplicht.
6.1.3. Op grond van paragraaf 33, derde lid, van het BBBB 1998 wordt bij een eerste verzuim geen boete, bij een tweede verzuim een boete van € 22, bij een derde verzuim een boete van € 45 en bij een vierde en volgend verzuim een boete van € 113 opgelegd. Het bedrag van de boete bedraagt echter nooit meer dan de niet (tijdig) betaalde belasting. Op de Inspecteur rust de last om te bewijzen dat sprake is van een (vierde) verzuim. Naar het oordeel van de rechtbank is de Inspecteur hierin niet geslaagd. Ter zitting is gebleken dat de Inspecteur geen gegevens kan verstrekken met betrekking tot het door hem geconstateerde derde verzuim met dagtekening 28 december 2006. Nu die rekening, naar de Inspecteur stelt, eveneens is gedagtekend op 28 december 2006, bestaat de reële kans dat er slechts één rekening met dagtekening 28 december 2006 ter zake van één tijdvak is verzonden, zodat het verzuim, waarvoor de boete is opgelegd, niet het vierde, maar het derde verzuim is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval uitgegaan moet worden van een derde verzuim, waarbij een maximale boete van € 45 past. Ook overigens acht de rechtbank een boete van € 45, gelet op de omstandigheden van het geval, passend en geboden.
6.2. Het Hof is met de rechtbank van oordeel dat, gegeven de voorhanden zijnde gegevens, belanghebbende met het niet-betalen van de belasting in verzuim is geweest en dat zij geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt op grond waarvan kan worden geoordeeld dat wat dat aangaat sprake is van avas. In zoverre heeft de rechtbank een juiste beslissing gegeven. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep ter staving van haar stelling heeft aangevoerd, kan naar 's Hofs oordeel niet tot een andersluidende conclusie leiden.
6.3. Anders dan de rechtbank is het Hof van oordeel dat uit de door de Inspecteur aangedragen gegevens redelijkerwijs niet anders is af te leiden dan dat te dezen sprake is van een vierde verzuim. Naar 's Hofs oordeel berust de beslissing van de rechtbank in zoverre op een verkeerde lezing van de van de zijde van de Inspecteur afkomstige gedingstukken. Voorts hecht het Hof eraan erop te wijzen dat de Inspecteur ook met al hetgeen hij in hoger beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht, overtuigend heeft aangetoond dat in dit geval sprake is van een vierde verzuim. Voor dat geval is de verzuimboete, met inachtneming van het bepaalde in paragraaf 33, tweede en derde lid, van het BBBB 1998, in beginsel terecht vastgesteld op € 79.
6.4. Belanghebbende heeft naar 's Hofs oordeel geen feiten en omstandigheden aangevoerd dan wel, tegenover de betwisting ervan door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt die een vermindering van de boete rechtvaardigen. Van zodanige feiten en omstandigheden is evenmin gebleken. Onder de gegeven omstandigheden acht het Hof een boete van € 79 passend en ook alleszins geboden.
6.5. Belanghebbende heeft nog gesteld dat de Inspecteur met zijn opvatting omtrent het aantal verzuimen, in hoger beroep nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd en/of nieuwe stellingen heeft betrokken. Naar 's Hofs oordeel faalt die stelling, reeds omdat de desbetreffende opvatting van de Inspecteur niet afwijkt van de opvatting zoals hij die voor de rechtbank naar voren heeft gebracht. Overigens staat het beide partijen in beginsel vrij in hoger beroep nieuwe feiten en omstandigheden en/of grieven dan wel weren aan te voeren. Het hoger beroep behelst daarmee een volledige herkansing voor beide partijen en een dienovereenkomstige toetsing door de rechter. Het kennelijk andersluidende standpunt van belanghebbende mist derhalve ook steun in het recht.
6.6. Hetgeen belanghebbende overigens of anderszins heeft aangevoerd kan niet tot een andersluidende conclusie leiden.
6.7. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond en het incidenteel hoger beroep ongegrond en dient bijgevolg te worden beslist zoals hierna is vermeld.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank; en
- bevestigt de uitspraak op bezwaar.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 9 oktober 2009 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.