GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.004.750/01
Rolnummer rechtbank : 62929/ HAZA 06/2027
arrest van de vijfde civiele kamer d.d. 15 september 2009
[Naam],
wonende te [plaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. E. Grabandt te Den Haag,
GROLSCHE BIERBROUWERIJ NEDERLAND B.V.
gevestigd te Enschede,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Grolsch,
advocaat: mr. R. van Kessel te Den Haag.
Het hof verwijst naar zijn in deze zaak gewezen tussenarrest van 30 december 2008, waarbij aan [appellant] een bewijsopdracht is gegeven. [appellant] heeft vijf getuigen voorgebracht. Grolsch heeft afgezien van contra-enquête. Vervolgens hebben partijen het hof verzocht op het griffiedossier en een kopiedossier arrest te wijzen.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In voormeld tussenarrest heeft het hof grief I, gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] zich in privé hoofdelijk jegens Grolsch heeft verbonden tot nakoming van alle verplichtingen van Hobbycentrum Wedeka B.V. (exploitant van horecagelegenheid Het Carillon te Schoonhoven) uit de met Grolsch gesloten overeenkomst van geldlening, verworpen.
2. [appellant] is door de rechtbank toegelaten te bewijzen dat [naam] in persoon - hierna: [W] - de hoofdelijkheid van [appellant] jegens Grolsch heeft overgenomen en dat [appellant] mitsdien tegelijkertijd door Grolsch uit die hoofdelijkheid is ontslagen. Partijen zijn kennelijk beiden van oordeel dat aan het vereiste van een akte voor contractsoverneming (tussen [appellant] en [W]) is voldaan. De rechtbank heeft [appellant], na gehouden getuigenverhoor waarbij [W] als getuige is gehoord, niet geslaagd geacht in het opgedragen bewijs. Grief II richt zich tegen de bewijswaardering door de rechtbank.
3. Het hof heeft in het tussenarrest overwogen dat het zich kan verenigen met de bewijswaardering van de rechtbank en heeft [appellant], overeenkomstig zijn aanbod, toegelaten tot nader bewijs van feiten en omstandigheden waaruit valt af te leiden dat [W] de hoofdelijke betalingsverplichtingen van [appellant] uit de onderhavige overeenkomst van geldlening heeft overgenomen, dat Grolsch daarmee heeft ingestemd en/of dat [appellant] door Grolsch uit de, uit die overeenkomst voortvloeiende hoofdelijke betalingsverbintenis is ontslagen.
Voor schuldoverneming of (anderszins) ontslag uit de betalingsverbintenis is vereist dat Grolsch daarmee heeft ingestemd.
4. [appellant] heeft zichzelf, [W], [naam, hierna: De W], [naam, hierna: Van O] en [naam, hierna: B] als getuigen doen horen.
[appellant] heeft als partijgetuige verklaard:
"In of omstreeks april 2004 zei [W] mij dat hij alles zou overnemen, ook mijn schuld bij Grolsch. Ik heb twee gesprekken bijgewoond waarbij [de W] van Grolsch, [X] en [W] aanwezig waren. Deze gesprekken hebben plaatsgevonden voor de overname door [W] (...) Er is toen afgesproken dat ik overal van af zou zijn, ook de schuld zou worden overgenomen. Ook [de W] zei dat hij er mee akkoord ging omdat er genoeg onderpand zou zijn. Met onderpand bedoel ik dat er tafels stoelen en serviesgoed waren (...) In april 2004 is [W] het café-restaurant gaan runnen.(...) Ik blijf erbij dat [W] bij de exploitatie betrokken was."
[W] heeft als getuige verklaard:
"Ik was een katvanger. Dat is volgens mij iemand die op papier verantwoordelijk is en alle "kat" juridisch opvangt, terwijl de feitelijke situatie anders is. Ik heb in het café Het Carillon gewerkt (...) Ik heb nooit geld gezien of geld beheerd. (...) Er is een aantal gesprekken gevoerd met Grolsch over de overname van de zaak van onder andere [appellant] naar mij. (...) Bij die gesprekken was [X] aanwezig en soms [naam], zijn zoon. Voor zover ik mij kan herinneren is bij de eerste twee gesprekken Kees [van O] aanwezig geweest namens Grolsch. Daarna is [van O] bij Grolsch weggegaan en is zijn rol overgenomen door [de W]. Er is één gesprek geweest met [de W] over de contracten. [appellant] was niet bij de gesprekken aanwezig. Na de gesprekken over het contract is [de W] nog een aantal malen bij mij in de zaak langs geweest om over lopende zaken te spreken. Ik weet niet meer wat er door de mensen van Grolsch over de overeenkomst en de overname van de overeenkomst is gezegd. Volgens mij hebben zij niets getekend met betrekking tot die overeenkomst en de overname daarvan".
[De W] heeft als getuige verklaard:
"Ik heb van mei 2002 tot mei 2005 bij Grolsch gewerkt als accountmanager Horeca. Ik heb het contract met [appellant] geregeld waarbij aan [appellant] een financiering werd verstrekt (...). Ik herinner mij dat kort nadat het contract met [appellant] was gesloten en de lening was verstrekt de heer [W] werd voorgedragen om de exploitatie over te nemen. Ik weet dat [W] de zaak zou gaan draaien. Ik weet niet of ook de lening is overgegaan. Ik denk van niet omdat hij nog een jonge jongen was, maar ik kan me het eigenlijk allemaal niet meer herinneren. Ik denk dat ik twee gesprekken heb gehad over de overname van de exploitatie door [W]. Volgens mij waren mijn collega [van O] en [X] daar niet bij aanwezig. (...) Als een exploitatie en een lening werd overgenomen, was het gebruikelijk bij Grolsch dat er nieuwe contracten werd[en] opgesteld door de commercieel juridische afdeling waarbij ook weer al de voornoemde stukken moesten worden overgelegd en de commercieel juridische afdeling akkoord moest gaan met de overname.(...) Ik weet niet of [W] nieuwe contracten getekend heeft met Grolsch.".
[van O] heeft als getuige verklaard dat hij tot 2006 bij Grolsch heeft gewerkt als accountmanager voor het gebied Rotterdam, dat hij niet betrokken was bij het contract tussen [appellant] en Grolsch over Het Carillon in Schoonhoven, omdat Schoonhoven niet in zijn regio viel en [de W] daarvoor verantwoordelijk was, dat hij zeker weet dat hij geen gesprekken heeft gevoerd met [W] of [appellant] over contracten met betrekking tot Het Carillon, maar dat hij wel met [W] heeft gesproken over een andere zaak in Rotterdam, waarvan [W] de exploitatie zou overnemen.
Getuige [B] heeft verklaard dat hij tot 2005 als jurist in dienst was bij Grolsch, dat hij niets concreets over de onderhavige zaak kan verklaren, dat een lening niet altijd overging als de exploitatie overging, maar dat dat wel meestal het geval was, dat het afhankelijk was van alle omstandigheden van het geval of Grolsch akkoord ging met de overname van een lening, dat er door Grolsch een overeenkomst van contractsovername werd opgesteld als Grolsch akkoord ging met overname van een lening en dat een accountmanager intern goedkeuring nodig had om (zo) een overeenkomst te sluiten.
5. Uit de verklaringen van getuigen [de W] en [B] valt af te leiden dat een accountmanager als [de W] voor instemming met schuldoverneming intern goedkeuring behoefde van zijn verkoopleider en/of de commercieel juridische afdeling en dat het bij Grolsch gebruikelijk was dat er een (schriftelijke) overeenkomst van contractsovername werd opgesteld indien met schuldoverneming akkoord werd gegaan. Niet gesteld of gebleken is dat [de W] bedoelde goedkeuring heeft gevraagd of gekregen en dat er sprake is van een (schriftelijke) overeenkomst van contractsovername. [W] verklaart dat volgens hem de mensen van Grolsch niets getekend hebben met betrekking tot de overname.
Gelet op het bovenstaande kan er in ieder geval niet van worden uitgegaan dat door Grolsch op de gebruikelijke wijze, met naleving van de interne (bevoegdheids)voorschriften, is ingestemd met schuldoverneming.
Uitsluitend [appellant] heeft, als partijgetuige, verklaard dat in twee gesprekken, waarbij hijzelf, [de W], [X] en [W] aanwezig waren, is afgesproken dat hij overal van af zou zijn en de schuld zou worden overgenomen door [W] en dat [de W] daarmee akkoord ging. Dat ([de W] van) Grolsch heeft ingestemd met ontslag van [appellant] uit zijn betalingsverplichting en/of met de gestelde schuldoverneming verklaart geen van de overige getuigen. [W] verklaart dat hij niet meer weet wat er door de mensen van Grolsch over de overeenkomst en de overname van de overeenkomst is gezegd. [de W] verklaart dat hij denkt dat de lening niet is overgegaan, maar hij het zich eigenlijk allemaal niet meer kan herinneren. Het hof overweegt dat het niet voor de hand ligt dat [de W] in strijd met de, hem bekende, bij Grolsch geldende regels zou hebben ingestemd met de gestelde schuldoverneming. Getuigen [van O] en [B] hebben hierover niets relevants verklaard. Bovendien verklaren [appellant], [W] en [de W] allen verschillend over de vraag wie bij de gesprekken aanwezig waren. [W] verklaart dat [appellant] daarbij niet aanwezig was, hetgeen minder onwaarschijnlijk is dan het lijkt nu [appellant] zelf verklaart dat hij nooit bij de exploitatie van Het Carillon betrokken is geweest en het een "project" was van zijn zwager [X].
Het hof is dan ook van oordeel dat er geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring dat [de W] met de schuldoverneming en/of (anderszins) ontslag van [appellant] uit zijn betalingsverplichting akkoord is gegaan, voldoende geloofwaardig maken. [appellant] is dan ook niet in de bewijsopdracht geslaagd.
6. Het bovenstaande brengt mee dat ook grief 2 faalt en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in hoger beroep.
bekrachtigt het door de rechtbank Dordrecht tussen partijen gewezen vonnis van 21 november 2007;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Grolsch begroot op € 1.120,-- aan verschotten en € 2.895,-- aan salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Fasseur-van Santen, A.D. Kiers-Becking en T.H. Tanja-van den Broek; het is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2009, in aanwezigheid van de griffier.