ECLI:NL:GHSGR:2009:BL4263

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.013.002/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Dijk
  • A. van Leuven
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afdoening van omgangszaak na mislukte mediation

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind, [F.]. De vader was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Dordrecht, die op 16 januari 2008 was gegeven. De vader diende zijn hoger beroep in op 13 april 2008, waarna de moeder op 24 juni 2008 een verweerschrift indiende. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 april 2009 waren beide ouders aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, en werd besloten om gebruik te maken van mediation. Echter, deze mediation leidde niet tot een overeenstemming, waardoor het hof genoodzaakt was om een beslissing te nemen.

Het hof heeft de feiten van de eerste aanleg overgenomen, waarbij de rechtbank had bepaald dat [F.] één zaterdag per veertien dagen van 13:00 uur tot 15:30 uur bij de vader verblijft. Het hof constateerde dat de mediation niet succesvol was en dat er onvoldoende vertrouwen was tussen de ouders, wat de omgangsregeling bemoeilijkte. De vader ervoer de omgangsregeling als te beperkt en het hof was van mening dat een uitbreiding van de regeling in het belang van [F.] noodzakelijk was.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat [F.] voortaan een weekend per veertien dagen van zaterdag 10:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de vader verblijft. De vader is verantwoordelijk voor het ophalen en terugbrengen van [F.]. Deze beslissing is genomen met het oog op het creëren van een duidelijke en werkbare omgangsregeling, die in het belang van de minderjarige is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 december 2009
Zaaknummer : 105.013.002/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-7274
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.M.van Kuijeren,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.A.A.H.van Leur.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Dordrecht,
hierna: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 13 april 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Dordrecht van 16 januari 2008.
De moeder heeft op 24 juni 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 6 juni 2008 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 15 mei 2008 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 8 april 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. H. Naber en de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. R. van Leur. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
Van die behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Partijen hebben besloten gebruik te maken van de mediation voorziening. De zaak is derhalve aangehouden.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald, dat tussen de vader en de minderjarige een omgangsregeling als volgt wordt bepaald:
[F.] verblijft één zaterdag per veertien dagen van 13:00 uur tot 15:30 uur bij de vader.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Het hof is gebleken dat de mediation waarnaar partijen werden verwezen ter zitting van 8 april 2009 niet heeft geleid tot een overeenstemming omtrent het geschil dat voorligt. Het hof stelt vast dat het zich op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van 8 april 2009 voldoende voorgelicht acht om tot een beslissing te komen. Het hof zal daarom een beslissing nemen waarbij het hof als uitgangspunt neemt dat de ouders tezamen het gezag over [F.] uitoefenen.
2. Op 1 maart 2009 is in werking getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500). Nu daarin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken, heeft de wet onmiddellijke werking.
Waar het vóór eerstgenoemde datum, in het geval ouders gezamenlijk het gezag hebben over hun minderjarige kind(eren), in gerechtelijke procedures gangbaar was te spreken van "omgang", in de zin van de duur van het verblijf van de minderjarige(n) bij de andere ouder dan die waar hij zijn hoofdverblijfplaats heeft, benoemt de wet in artikel 1:253a BW dit nu als: toedeling van de zorg- en opvoedingstaken, als onderdeel van een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag (hierna: toedeling van de zorg- en opvoedingstaken). Waar in deze zaak nog gesproken wordt over "omgang", zal het hof dit verstaan als "toedeling van de zorg- en opvoedingstaken".
3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de vader de omgangsregeling als zeer beperkt voor wat betreft de duur en de frequentie van de contactmomenten ervaart. Het hof is het met beide ouders eens dat [F.] het meest gebaat zal zijn bij een omgangsregeling die haar structuur en duidelijkheid biedt. Tegelijkertijd constateert het hof dat partijen aan deze begrippen een dermate uiteenlopende uitleg geven dat dit voor hen een belemmering vormt om in het belang van [F.] tot concrete en werkbare afspraken te komen.
Het hof stelt vast dat de moeder als gevolg van haar relatieverleden met de vader weinig vertrouwen in hem stelt. De omstandigheid dat de vader naar haar gevoel moeite heeft om de afspraken in de huidige omgangsregeling na te komen lijkt daarbij een bijkomende bron van frictie te vormen. Teneinde in het belang van [F.] het vertrouwen van de moeder in de vader te herstellen en de kwaliteit van de contactmomenten tussen de vader en [F.] te verhogen, acht het hof het noodzakelijk de omgangsregeling uit te breiden en de vader in de gelegenheid te stellen om gemaakte afspraken stipt na te komen. Het hof neemt daarbij voorts de leeftijd van [F.], de ruime geografische afstand tussen de woonplaats van de vader en de plaats, alwaar de omgang plaatsvindt, en de zeer korte duur van de huidige contactmomenten tussen de vader en [F.] in aanmerking. Rekeninghoudend met al deze factoren beantwoordt de door de vader verzochte omgangsregeling naar het oordeel van het hof beter aan de door beide ouders onderkende eis dat de omgangsregeling in het belang van de minderjarige werkbaar, duidelijk en gestructureerd dient te zijn.
4. Het voorgaande brengt mee dat het hof als volgt zal beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
bepaalt dat de vader [F.] een weekend per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijft. De vader haalt [F.] bij de moeder op en brengt [F.] bij de moeder terug;
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Van Leuven en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Zandbergen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2009.