GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 16 december 2009
Zaaknummer : 200.043.451/01
Rekestnr. rechtbank : J1 RK 09-823
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de voogdes,
advocaat mr. M.H.H. Meulemeesters te Utrecht,
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
kantoorhoudende te Diemen,
hierna te noemen: de WSS.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 Rv is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De voogdes is op 7 september 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 juni 2009 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam (hierna: de bestreden beschikking).
De WSS heeft op 23 oktober 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de voogdes zijn bij het hof op 7 oktober 2009 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 10 november 2009 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 25 november 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de voogdes, bijgestaan door haar advocaat en namens de WSS: mevrouw S.I. Hofstad (gezinsvoogd) en mevrouw M. Apfel (inhoudelijk manager). De voogdes is voorts bijgestaan door mevrouw N. Hendriks-Jesic, beeidigd tolk in de Servokroatisch taal. Verder is aanwezig geweest de heer I.G. Richardson (pedagoog bij de instelling AAA Scenario Zorg & Advies). De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De na te noemen minderjarige is in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot plaatsing van de na te noemen minderjarige, in een residentiële instelling, verlengd met ingang van 8 juli 2009 tot 2 maart 2010.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een residentiele instelling van de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ([geboorteland]), hierna verder: de minderjarige.
2. De voogdes verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen.
3. De WSS bestrijdt het beroep en verzoekt het hof het door de voogdes ingestelde verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De voogdes stelt zich op het standpunt dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet in het belang van de minderjarige is. De voogdes stelt dat een uithuisplaatsing een te vergaande maatregel is en dat de nagestreefde doelen ook thuis bereikt kunnen worden wanneer de minderjarige weer naar een school gaat met leeftijdsgenoten die ook te maken hebben met beperkingen zoals de minderjarige, die een IQ van ongeveer 66, en daarmee een lichte verstandelijke beperking, heeft. De voogdes stelt voorts dat - afgezien van het feit dat de minderjarige geen dagbesteding heeft -, er in het plan van aanpak van de WSS weinig problemen zijn geconstateerd. Met betrekking tot het gebruik van softdrugs door de minderjarige merkt de voogdes op dat hij inmiddels lijkt te zijn afgekickt. De minderjarige heeft, zo stelt de voogdes, zijn lesje geleerd en hij heeft gedurende zijn verblijf van twee maanden in de JJI Den Engh, geleerd om met structuur in zijn leven om te gaan. De voogdes wil de zorg voor de minderjarige weer op zich nemen en hem stimuleren en begeleiden bij het bereiken van zijn doelen om hem te helpen in zijn ontwikkeling naar volwassenheid. De voogdes krijgt, zo stelt zij, hierbij hulp van de instelling AAA Scenario Zorg & Advies. Tot slot stelt de voogdes dat de uithuisplaatsing van de minderjarige een inbreuk maakt op het familie- en gezinsleven dat wordt gewaarborgd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5. De WSS stelt zich op het standpunt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de ontwikkeling van de minderjarige. De WSS uit haar grote zorgen over het (seksueel overschrijdend) gedrag van de minderjarige en zijn psychische gesteldheid. De WSS heeft ernstige vermoedens dat er naast het mogelijke psychiatrische ziektebeeld meer met de minderjarige aan de hand is. Door de plaatsing in de residentiële instelling Groot Emaus en het uitvoeren van verschillende onderzoeken en observaties, welke onderzoeken in maart 2010 zullen zijn afgerond, kan worden bekeken wat de minderjarige in de toekomst nodig heeft. De WSS is van mening dat de nagestreefde doelen, en de doelen die er de afgelopen periode bij zijn gekomen door nieuwe informatie van de diverse instellingen, niet bereikt kunnen worden zonder een uithuisplaatsing. Hulp in de vorm van ambulante begeleiding thuis (de door de voogdes voorgestelde AAA Scenario Zorg & Advies) zal ontoereikend zijn gezien de problematiek van de minderjarige en het feit dat de voogdes hier onvoldoende inzicht in heeft. Daarbij komt dat de in het verleden geboden vrijwillige hulpverlening ontoereikend is gebleken. De WSS stelt dat de voogdes in het verleden heeft bewezen niet in staat te zijn om de minderjarige een veilige thuissituatie te bieden en zij zal haar opvoedingsvaardigheden derhalve dienen te verbeteren. Tot slot is, zo stelt de WSS, niet duidelijk of de minderjarige van zijn wietverslaving is afgekickt.
6. Het hof stelt voorop dat een machtiging tot uithuisplaatsing zoals bedoeld in artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts mag worden verlengd indien de wettelijke gronden daarvoor, zoals vermeld in de artikelen 1:254 lid 1 en 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, nog steeds bestaan. Het hof zal derhalve dienen te onderzoeken of de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
7. Gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige en tot onderzoek van zijn geestelijke gesteldheid ook thans nog noodzakelijk is, dat de uithuisplaatsing, zoals door de kinderrechter is bepaald, wordt voortgezet en overweegt daartoe als volgt. Het is het hof gebleken dat er veel zorgen bestaan omtrent de ontwikkeling van de minderjarige. De minderjarige heeft een lichte verstandelijke beperking en de WSS heeft grote zorgen omtrent de psychische gesteldheid van de minderjarige en zijn gedrag, naar aanleiding waarvan verschillende onderzoeken en observaties zijn gestart, waarvan de afronding wordt beoogd in maart 2010. Gelet op de ernst van de door de WSS geuite zorgen en het feit dat er thans onvoldoende inzicht bestaat in de problematiek van de minderjarige, is het hof van oordeel dat in afwachting van de afronding van voormelde onderzoeken en observaties, verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk is tot onderzoek van zijn geestelijke gesteldheid en dat zijn verblijf in de residentiële instelling Groot Emaus derhalve dient te worden voortgezet. Gelet op het verloop van de hulpverlening in het verleden is het hof van oordeel dat onderzoek en begeleiding niet afdoende kunnen plaatsvinden bij de voogdes thuis.
8. Het hof passeert tot slot de stelling van de voogdes dat de uithuisplaatsing van de minderjarige inbreuk maakt op het familie- en gezinsleven dat wordt gewaarborgd door artikel 8 EVRM. Hier doet zich een geval voor van gerechtvaardigde inmenging als bedoeld in het tweede lid, namelijk van inmenging als bij de wet voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van de bescherming van de gezondheid en voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Naar het oordeel van het hof weegt het belang van de minderjarige in casu zwaarder dan het recht van de voogdes op family life met hem.
9. Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Kamminga en Van Leuven, bijgestaan door mr. De Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2009.