ECLI:NL:GHSGR:2009:BL0041

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.038.845
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. Mos-Verstraten
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en verzoek om ruimere omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te vernietigen en een ruimere omgangsregeling vast te stellen. De moeder had in de afgelopen jaren meerdere keren gedetineerd gezeten, wat haar beschikbaarheid voor de minderjarige had beïnvloed. Jeugdzorg stelde dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig waren, gezien de problematiek van de minderjarige en de onzekere situatie van de moeder. Het hof oordeelde dat de moeder niet voldoende had aangetoond dat zij in staat was om een stabiele en veilige omgeving voor de minderjarige te bieden. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de kinderrechter en verklaarde de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek om een ruimere omgangsregeling, omdat dit verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kon worden gedaan. De uitspraak benadrukt het belang van de stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van de minderjarige, vooral gezien haar specifieke behoeften en de problematiek van de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 december 2009
Zaaknummer : 200.038.845
Rekestnr. rechtbank : JE RK 09-735
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. V.C. Dekker te ’s-Gravenhage,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
vestiging Centrum/Scheveningen,
kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende I],
verblijvende te [verblijfplaats],
hierna te noemen: de verwekker.
2. De pleegouders van na te noemen minderjarige,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie Den Haag,
hierna: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 22 juli 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 april 2009 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 24 augustus 2009 een verweerschrift ingediend.
Op 29 september 2009 heeft de raad desverzocht het hof het raadsrapport d.d. 16 juli 2008 doen toekomen.
Op 14 oktober 2009 is de mondelinge behandeling aangevangen. Het hof verwijst naar het proces-verbaal dat als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd en waaruit blijkt dat de zaak is aangehouden teneinde de verwekker in de gelegenheid te stellen de mondelinge behandeling bij te wonen.
Op 2 december 2009 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, namens Jeugdzorg: mevrouw G.N. Hackmann (gezinsvoogd) en mevrouw D. van Bergen van der Grijp (teamleider) en namens de raad: mevrouw J.J. de Kok. De verwekker is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is onder meer, uitvoerbaar bij voorraad, de aan Jeugdzorg verleende machtiging na te noemen minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd van 6 mei 2009 tot 6 mei 2010, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit d.d. 24 februari 2009.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is komen vast te staan dat de moeder, die haar verblijf heeft gehad in de Penitentiaire Inrichting te [plaats], niet langer gedetineerd is.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam], geboren [op geboortedatum in] 2008 te [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige. De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. De minderjarige verblijft feitelijk in het gezin van de pleegouders.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige betreft) en in zoverre opnieuw beschikkende, primair het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen en subsidiair te bepalen dat een machtiging tot uithuisplaatsing wordt afgegeven voor een periode van zes maanden vanaf 6 mei 2009, althans voor een kortere periode dan één jaar vanaf 6 mei 2009. Voorts verzoekt de moeder een ruimere omgangsregeling tussen haar en de minderjarige vast te stellen, zo mogelijk wekelijks van vrijdag 13:00 uur tot zondag 17:00 uur.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep.
4. De moeder stelt dat de wettelijke gronden voor uithuisplaatsing zoals vermeld in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) niet aanwezig zijn. Zij is niet meer gedetineerd en haar leefsituatie is dusdanig veranderd dat deze thans geschikt is voor het opvoeden en verzorgen van de minderjarige. Zo heeft zij een eigen woning, wordt zij begeleid door onder meer de Stichting Parnassia Bavo Groep en kan de verwekker van de minderjarige haar ondersteunen bij de opvoeding na zijn vrijlating in januari 2010. Het is volgens de moeder van belang dat de minderjarige zich weer aan haar gaat hechten en gelet op de leeftijd van de minderjarige bestaat juist nu daartoe de mogelijkheid. De door Jeugdzorg gestelde doelen voor de opvoeding van de minderjarige kunnen eveneens worden behaald wanneer de minderjarige bij haar woont, aldus de moeder. Dat hulpverlening in de thuissituatie daarbij noodzakelijk is wordt door haar niet bestreden.
5. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid noodzakelijk is. Gezien de achterstand van de minderjarige op motorisch gebied en de overgevoeligheid waar zij mee kampt, heeft de minderjarige behoefte aan een stabiele en voorspelbare leefomgeving. Vooralsnog moet nader worden bekeken waar die overgevoeligheid vandaan komt. De problematiek van de minderjarige vergt voorts veel geduld, opvoedingsvaardigheden en inventiviteit van haar verzorgers. Jeugdzorg betwijfelt of de moeder voldoende draagkracht heeft om hiermee om te gaan, mede gelet op haar medische en psychische achtergrond en het medicatiegebruik dat daarmee gepaard gaat. Daarbij komt dat moeder de afgelopen jaren steeds opnieuw in aanraking is gekomen met justitie waardoor haar leefomstandigheden niet stabiel zijn. Zij heeft daarenboven nog een voorwaardelijke straf open staan. Voorts zit de minderjarige op dit moment in een cruciale ontwikkelingsfase qua veilige hechting zodat een drastische verandering die door onzekerheden is omgeven, bij de minderjarige een ernstige beschadiging in het hechtingsproces kan opleveren, aldus Jeugdzorg.
6. De raad heeft ter terechtzitting verklaard dat het de vraag is in hoeverre de moeder de minderjarige de basale veiligheid kan bieden, te meer nu is gebleken dat de minderjarige een specifieke problematiek heeft die bijzondere eisen stelt aan haar verzorgers. De raad acht van belang dat de moeder op korte termijn duidelijkheid wordt gegeven over het toekomstperspectief van de minderjarige en betoogt dat het in het belang van de minderjarige is dat de moeder een rol blijft spelen in haar leven.
7. Het hof stelt voorop dat een machtiging tot uithuisplaatsing zoals bedoeld in artikel 1:261, eerste lid, BW slechts mag worden verlengd indien de wettelijke gronden daarvoor nog steeds aanwezig zijn. Het hof zal derhalve onderzoeken of de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid en overweegt daartoe als volgt.
8. Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de gronden voor uithuisplaatsing van de minderjarige nog steeds aanwezig zijn. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
De moeder is de afgelopen jaren meerdere keren gedetineerd geweest. Jeugdzorg heeft onweersproken gesteld dat de moeder dientengevolge onvoldoende beschikbaar is geweest waardoor de ingezette hulpverlening niet op gang is gekomen en verscheidene afgesproken (begeleide) bezoeken tussen de moeder en de minderjarige niet plaats hebben gevonden. De moeder heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij thans een duurzame wending aan haar leven heeft gegeven zodat nog steeds het risico bestaat dat de moeder wederom gedetineerd zal raken. Daarbij komt dat de draagkracht van de moeder – mede gelet op haar psychiatrische problematiek – niet toereikend is. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de moeder, haar goede intenties en betrokkenheid ten spijt, niet voldoende in staat is om consistent en permanent beschikbaar te zijn voor de minderjarige en haar een stabiel en voorspelbaar opvoedingsklimaat te bieden waarin de structuur en continuïteit die de minderjarige gelet op de problematiek waar zij mee kampt nodig heeft, gewaarborgd is. Het hof is van oordeel dat de uithuisplaatsing van de minderjarige gedurende dag en nacht noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding en zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
9. Ten aanzien van het verzoek van de moeder om een ruimere omgangsregeling tussen de minderjarige en haar vast te stellen overweegt het hof als volgt. Dit betreft een nieuw verzoek dat gelet op artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet voor het eerst in hoger beroep gedaan kan worden. Het hof zal de moeder dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het beroep voor zover het haar verzoek tot het vaststellen van een ruimere omgangsregeling betreft. Ten overvloede merkt het hof op dat het de taak van Jeugdzorg is om door middel van (begeleide) omgangscontacten tussen de moeder en de minderjarige te zorgen dat de moeder een rol blijft houden in het leven van de minderjarige.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het hoger beroep ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een ruimere omgangsregeling;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Mos-Verstraten, Van Montfoort, bijgestaan door mr. Zandbergen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2009.