GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 december 2009
Zaaknummer : 200.009.548/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 06-3104
[appellant],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, tevens verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. T.J. Kreeftenberg te Eindhoven,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, tevens verzoekster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.E.L. Klein te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 25 juni 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 31 maart 2008 van de rechtbank Rotterdam (hierna: de bestreden beschikking).
De vrouw heeft op 15 september 2008 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 15 december 2008 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 9 oktober 2008 en 28 september 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 25 september 2009 en 5 oktober 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 9 oktober 2009 is de zaak mondeling behandeld door mr. Pannekoek-Dubois als raadsheercommissaris. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door mr. P. Crans, een kantoorgenote van haar advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadsvrouw van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 21 december 2007 van de rechtbank Rotterdam.
Bij de (tussen)beschikking van 21 december 2007 heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de zaak aangehouden ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
Bij de opvolgende –bestreden – beschikking heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad – de verdeling van de beperkte gemeenschap en de wijze van afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden vastgesteld en heeft de rechtbank op grond daarvan bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag zal voldoen van € 88.052,56.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 16 april 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de beperkte huwelijksgemeenschap en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
2. De man verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de beslissingen omtrent de verrekening van de waarde van de aandelen van de onderneming, de polis bij Allianz en de belastingteruggaven c.q. aanslagen over 2005 en 2006 en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
I. de waarde van de aandelen [bedrijf man]. niet behoort tot het te verrekenen vermogen maar voor 399/400-deel tot het privévermogen van de man en 1/400-deel tot het privévermogen van de vrouw;
II. de waarde van de polis bij Allianz met nummer [nummer] behoort tot het privévermogen van de man zonder nadere verrekening van premies en voorts te bepalen dat de vrouw de helft van het belastingvoordeel verbandhoudende met de aftrekbaarheid van de premies op beide polissen bij Allianz aan de man dient te vergoeden;
III. de vrouw te veroordelen tot voldoening van een bedrag van € 153.930,44 (zegge: honderddrieënvijftig duizend negenhonderddertig euro en vierenveertig cent) aan de man op de datum van levering van de woning aan de vrouw ter zake van de verdeling van de echtelijke woning en de op de woning rustende hypothecaire geldlening, alsmede verrekening van de akte huwelijkse voorwaarden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van dit verzoekschrift tot aan de dag der algehele voldoening.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof in principaal appel de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel, althans het ingestelde appel als ongegrond te verwerpen. In incidenteel appel verzoekt de vrouw het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin (g)een beslissing wordt gegeven ten aanzien van de verdeling van de beperkte gemeenschap, de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden en het verzoek met betrekking tot pensioenrechten, en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
I. de man te veroordelen om ter zake van de verrekenplicht op grond van artikel 6 van de akte van huwelijkse voorwaarden van partijen aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 155.298,- (althans subsidiair € 146.222,-) althans vast te stellen hetgeen de man op grond van het verrekenbeding aan de vrouw dient te betalen en hem veroordelen tot betaling van dat door het hof vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2006, althans vanaf een door het hof vast te stellen datum, tot aan de dag waarop betaling geheel heeft plaatsgevonden;
II. de wijze van de verdeling van de eenvoudige gemeenschap vast te stellen, aldus dat de onroerende zaak gelegen aan het [adres] te [woonplaats] aan de vrouw wordt toebedeeld en de man te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan deze verdeling en de noodzakelijke leveringshandeling en, indien de man binnen twee weken na betekening van de ten deze te geven beschikking weigert voormelde medewerking te verlenen, te bepalen dat de beschikking in de plaats treedt van de tot levering van bedoelde onroerende zaak bestemde notariële akte;
III. in een tussenbeschikking de man op grond van het bepaalde in artikel 843a Rv te veroordelen aan het hof en aan de vrouw volledige inzage te verschaffen in de door hem opgebouwde pensioenaanspraken door overlegging van afschriften van de in nummer 85 (van het verweerschrift) omschreven stukken, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- voor elke dag dat de man in gebreke blijft geheel of gedeeltelijk aan deze veroordeling te voldoen;
IV. de man te veroordelen tot het geven en voor zover nodig tot het doen geven door [bedrijf man]. van de opdracht aan Delta Lloyd, om:
a. vanaf de pensioendatum van de man de nader vast te stellen rechten van de vrouw op het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen rechtstreeks aan haar uit te betalen, gelijk het bepaalde in artikel 2 lid 2 WVPS;
b. zoveel kapitaal te reserveren als nodig is om de nader te bepalen rechten van de vrouw op partnerpensioen die tot 16 april 2008 voor haar zijn opgebouwd levenslang aan haar uit te keren vanaf het moment van overlijden van de man, gelijk het bepaalde in artikel 3a lid 1 van de WVPS.
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- voor elke dag dat de man in gebreke blijft geheel of gedeeltelijk aan deze veroordeling te voldoen.
4. De man verzet zich daar tegen en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar (het hof leest: incidenteel appel), althans de verzoeken van de vrouw af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen.
5. Het hof overweegt vooreerst dat partijen gehuwd zijn geweest na het maken van huwelijkse voorwaarden, inhoudende een zogenoemd periodiek verrekenbeding. Hieronder komt derhalve de vraag aan de orde of en zo ja, wat er in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen verrekend dient te worden. Voorts bestaat tussen partijen een eenvoudige gemeenschap bestaande uit de (voormalig) echtelijke woning waarvan beide partijen voor de helft eigenaar zijn, alsmede de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening en polis levensverzekering bij Delta Lloyd.
Eenvoudige gemeenschap: echtelijke woning
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de voormalig echtelijke woning tezamen met de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening bij Delta Lloyd aan de vrouw, en de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde polis van levensverzekering bij Delta Lloyd aan de man worden toegedeeld.
7. De vrouw stelt echter (in haar vijfde grief in incidenteel appel) dat de rechtbank ten onrechte de verdeling van de ‘beperkte’ gemeenschap heeft vastgesteld, aangezien slechts sprake is van een ‘eenvoudige’ gemeenschap en voorts dat het onroerend goed dat deze eenvoudige gemeenschap omvat aan haar dient te worden toegedeeld met veroordeling van de man tot het verlenen van medewerking aan de levering. De man heeft geen bezwaar gemaakt.
8. Het hof overweegt als volgt. Nu de gemeenschap van partijen alleen bestaat uit één onroerende zaak, te weten de voormalig echtelijke woning, ligt meer in de rede om te spreken over een ‘eenvoudige’ gemeenschap, doch voor de toedeling heeft dit geen rechtsgevolgen. Gezien de formulering van de rechtbank en het verzoek van de vrouw zal het hof volledigheidshalve in zijn beslissing, in aanvulling op de bestreden beschikking, de echtelijke woning expliciet toedelen aan de vrouw, onder de verplichting om de hypothecaire schulden voor haar rekening te nemen. Voor een veroordeling van de man tot het verlenen van zijn medewerking aan de leveringshandeling, dan wel een vervangende toestemming van het hof, ziet het hof op voorhand geen aanleiding, te meer daar de vrouw niet nader heeft onderbouwd waarom geen medewerking van de man te verwachten is aan de levering van de echtelijke woning aan haar.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden: te verrekenen vermogen
9. De man stelt zich primair op het standpunt dat geen verrekening hoeft plaats te vinden, omdat partijen reeds uitvoering hebben gegeven aan het in de akte van hun huwelijkse voorwaarden opgenomen verrekenbeding. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de man een afschrift van één (van de drie aanwezig gestelde) vaststellingsovereenkomst(en) overgelegd, gedateerd 17 juli 2005, waaruit volgens hem blijkt dat verrekening reeds feitelijk is geschied en dat hij daar ook op mocht vertrouwen. De man stelt dat partijen het te verrekenen vermogen steeds op een gezamenlijke rekening hebben gestort, zodat zij dit inkomen steeds gezamenlijk hebben ontvangen. De man meent dat de rechtbank ten onrechte zonder nadere motivering voorbij is gegaan aan de door hem overgelegde vaststellingsovereenkomst.
10. De vrouw stelt zich op het standpunt dat tussen partijen geen verrekening heeft plaatsgevonden. Zij voert daartoe aan dat partijen nimmer een overzicht van het te verrekenen vermogen hebben opgesteld om dat vervolgens bij helfte te verdelen. Ter zake van de door de man overgelegde vaststellingsovereenkomst stelt de vrouw dat dit summiere briefje naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan gelden als een vaststellingsovereenkomst en dat de man bovendien heeft geprobeerd de vrouw te dwingen om het briefje te tekenen. De vrouw beroept zich dan ook op dwaling en subsidiair op de aanwezigheid van wilsgebreken: primair op bedrog en subsidiair op misbruik van omstandigheden door de man.
11. Het hof overweegt als volgt. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de door de man overgelegde overeenkomst, ongeacht of sprake is van dwaling of wilsgebreken, onvoldoende is om zijn stelling dat partijen reeds uitvoering hebben gegeven aan hun verrekenbeding te onderbouwen. Het hof neemt daarbij onder meer in aanmerking dat de overeenkomst bestaat uit de enkele (algemene) verklaring dat verrekend is, zonder enige onderbouwing met cijfers en/of de wijze waarop de verrekening tot stand is gekomen. Het hof neemt voorts in aanmerking dat partijen vóór het jaar 2000 nimmer zo’n vaststellingsovereenkomst hebben opgemaakt en vervolgens (zoals gesteld) drie maal, en dat partijen, gelet op de verklaringen van de man ter terechtzitting, blijkbaar zich alleen hebben gericht op niet geconsumeerd salaris, zodat de overeenkomst ook niet rechtens juist is, want onvolledig, wat er ook zij van de verdere uitleg van de huwelijkse voorwaarden. Het hof acht verder de formulering van de overeenkomst merkwaardig, gezien de verklaringen van de man dat verrekening zeer eenvoudig was doordat het overgespaarde inkomen automatisch op een gezamenlijke bankrekening stond. Het hof acht het bovendien opmerkelijk dat in 2000 sprake is geweest van een vordering zijdens de man op de gemeenschap doordat hij met privé geld een aanzienlijke gezamenlijke kostenpost had betaald (nieuwe keuken), zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, doch dat daarover niets in een vaststellingsovereenkomst is vermeld. De verklaring van de man daaromtrent acht het hof, gezien de omstandigheden van partijen, onvoldoende. Het hof is derhalve van oordeel dat partijen aan het tussen hen op grond van hun huwelijkse voorwaarden geldende verrekenbeding tijdens hun huwelijk geen uitvoering hebben gegeven, zodat zij alsnog conform artikel 1:141 van het Burgerlijk Wetboek zullen moeten afrekenen. Het hof zal hieronder het tussen partijen te verrekenen inkomen en vermogen vaststellen.
Inkomensbegrip huwelijkse voorwaarden
12. De man stelt zich in zijn eerste grief op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat inkomen uit vermogen en niet-uitgekeerde winsten (inclusief dividenduitkeringen) in de onderneming tot het te verrekenen vermogen behoren. De man verwijst hiervoor naar artikel 1:133 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek en voert hiertoe verder aan dat uit artikel 3 van de akte huwelijkse voorwaarden van partijen volgt dat het inkomensbegrip in dit geval beperkt moet worden opgevat. De man wijst op de term ‘zuivere’ inkomsten in het artikel en op de uitleg die partijen tijdens het huwelijk aan het begrip hebben gegeven doordat de vrouw bij de oprichting van de onderneming slechts één aandeel heeft genomen en de dividenduitkeringen steeds op aparte rekening werden gestort.
Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de man een verklaring overgelegd van mevrouw mr. [naam], kandidaat-notaris, die destijds de akte huwelijkse voorwaarden voor partijen heeft opgemaakt. Ter terechtzitting heeft de man bovendien een bewijsaanbod gedaan, te weten het horen van getuigen, zoals de kandidaat-notaris en de bij de oprichting van de B.V. betrokken notaris, accountant en financieel adviseur, ter zake van de uitleg van het inkomensbegrip.
13. De vrouw stelt dat het inkomensbegrip ruim moet worden gezien en dat ieder inkomen, ongeacht de herkomst daarvan, in de verrekening betrokken dient te worden. De vrouw verwijst daarvoor onder meer naar artikel 6 van de akte huwelijkse voorwaarden en de daarin opgenomen zin ‘onder inkomen wordt mede begrepen al hetgeen door toeval of geluk zuiver wordt verkregen’ en lid 4 van het artikel. Voorts voert de vrouw aan dat partijen met het opmaken van de huwelijkse voorwaarden de bedoeling hadden om voorhuwelijks vermogen en eventuele erfenissen en schenkingen privé te houden, maar dat zij juist een verrekenbeding zijn aangegaan zodat hetgeen tijdens het huwelijk aan vermogen zou worden opgebouwd tussen hen beiden zou worden verdeeld. Verder betwist de vrouw gemotiveerd de stellingen van de man aangaande de verdeling van de aandelen en de dividenduitkeringen.
14. Het hof overweegt als volgt. Gezien het uitdrukkelijk en gespecificeerde bewijsaanbod van de man ziet het hof aanleiding om, alvorens een oordeel omtrent het inkomensbegrip te geven, de man toe te laten tot het leveren van bewijs van zijn stelling. Het hof zal daartoe een getuigenverhoor gelasten op een nader te noemen datum. Het hof zal om die reden een beslissing op dit punt aanhouden.
Hoogte uitkeerbare winst volgens maatschappelijk verkeer
15. Gezien de samenhang van dit punt met de vraag over de reikwijdte van het inkomensbegrip en hetgeen daaromtrent is overwogen onder 13, zal het hof ook de beslissing op dit punt aanhouden in afwachting van het getuigenverhoor.
Polissen levensverzekering Allianz
16. De man stelt zich in zijn vierde grief op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij ter zake van de polissen bij Allianz een bedrag van € 10.500,-- aan de vrouw dient te vergoeden, omdat de premiebetalingen uit de gemeenschap zijn betaald. De man voert daartoe aan dat hij deze premies al eerder vergoed heeft door gelden van zijn privérekening over te maken naar de gezamenlijke rekening en dat dit zal blijken uit de in het bezit van de vrouw zijnde administratie. Bovendien heeft de rechtbank, zo stelt de man, geen rekening gehouden met de fiscale aftrekbaarheid van de premies, die wel is verrekend. Daarnaast stelt de man dat hij een vergoedingsrecht heeft op de vrouw in verband met de latent aanwezige belastingclaim ter zake van de premies.
17. De vrouw betwist gemotiveerd de stellingen van de man, doch meent tevens dat de rechtbank onjuist heeft beslist. De vrouw stelt zich, in haar tweede grief, op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de polissen bij Allianz niet voor verrekening in aanmerking komen en dat de man slechts nominaal een bedrag van € 10.500,-- aan de vrouw dient te vergoeden. De vrouw meent dat de polissen bij Allianz geheel voor verrekening in aanmerking komen en voert daartoe aan dat de polissen tijdens het huwelijk zijn afgesloten, dat de premies tijdens het huwelijk zijn betaald en een belegging vormen van het (overgespaarde) inkomen. De vrouw stelt dat enkele betalingen vanaf een privérekening van de man niet meebrengen dat het gaat om alleen privévermogen. De vrouw stelt dat de rechtbank een berekening naar evenredigheid had moeten maken op grond van artikel 1:136 Burgerlijk Wetboek.
18. Het hof overweegt als volgt. Nu de man het voormelde stelt, dient hij een en ander te bewijzen. Het hof acht zich thans op dit punt onvoldoende voorgelicht en verwijst derhalve naar hetgeen onder punt 36 wordt overwogen.
Teruggave/Aanslag Inkomstenbelasting 2005 en 2006
19. In zijn vijfde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte de teruggave en aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2005 niet in de verrekening heeft betrokken en voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de man de volledige teruggave over 2006 aan de vrouw dient te voldoen. Immers, in het kader van de verrekening zou hooguit de helft van het bedrag aan de vrouw toekomen en bovendien bestond tussen partijen geen discussie over de verrekening.
20. De vrouw heeft geen bezwaar gemaakt en onweersproken aanvullend gesteld dat de aanslag inkomstenbelasting over 2006, die inmiddels door de vrouw is betaald, tevens bij de verrekening dient te worden betrokken.
21. Het hof overweegt als volgt. Nu partijen het op dit punt eens zijn, zal het hof de teruggave en aanslag inkomstenbelasting over 2005 en de teruggave en aanslag inkomstenbelasting over 2006 bij het te verrekenen vermogen betrekken.
22. In haar incidenteel appel stelt de vrouw zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat is komen vast te staan dat de aandelen door de man zijn betaald uit zijn privévermogen, zodat de waarde niet verrekend hoeft te worden. De vrouw stelt dat de aandelen tijdens het huwelijk zijn verkregen, zodat op grond van artikel 1:141 lid 3 Burgerlijk Wetboek het vermoeden bestaat dat dit vermogen gevormd is uit hetgeen verrekend had moeten worden. De vrouw voert aan dat de aandelen zijn gekocht en betaald van het salaris (inkomen) uit de onderneming en dat om die reden de aandelen in de verrekening betrokken moeten worden. Dat de man stelt dat (een deel van) de aandelen met gelden van zijn privérekening zijn betaald, betekent niet dat de betalingen uit het privévermogen van de man zijn gedaan, aldus de vrouw. Door de verschillende overboekingen (tussen privérekeningen en gezamenlijke rekeningen) is het verloop ook niet meer te achterhalen.
23. De man stelt dat hij voldoende heeft aangetoond dat hij de aandelen met privévermogen heeft gefinancierd. De man voert daartoe nog aan dat de vrouw bij de oprichting van de BV geen risico wilde lopen, dat partijen eerder al de dividenduitkeringen als privé aan de man hebben beschouwd en dat in dit geval geen sprake is van een afwijkende partijbedoeling.
24. Het hof overweegt als volgt. Gelet op het wettelijk vermoeden op grond van artikel 1:141 lid 3 Burgerlijk Wetboek ligt het op de weg van de man om aan te tonen welk deel van het vermogen niet in de verrekening betrokken dient te worden. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat niet vaststaat dat de aandelen door de man zijn betaald uit zijn privévermogen. Het hof acht zich echter op dit punt onvoldoende voorgelicht en verwijst derhalve naar hetgeen onder punt 36 wordt overwogen.
(Buitenlands) vermogen van de man
25. In de derde grief van haar incidenteel appel stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het rendement op het vermogen van de man in het buitenland, de saldi inclusief het rendement daarop op de rekeningen bij Fortis Bank en de rekening-courantvordering van € 3.120,38 niet verrekend behoeven te worden, omdat dit tot het privévermogen van de man zou behoren. De vrouw voert daartoe aan dat de man niet heeft aangetoond dat deze vermogensbestanddelen tot zijn privévermogen behoren en stelt dat de man informatie heeft achter gehouden.
26. De man stelt dat de bestanddelen privévermogen van hem betreffen dat hij uit erfenis heeft verkregen.
27. Het hof acht zich op dit punt onvoldoende voorgelicht en verwijst derhalve naar hetgeen onder punt 36 wordt overwogen.
28. De vrouw stelt in haar vierde grief dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de betaling door de man ter zake van de erfenis van een tante niet voor verrekening in aanmerking komt, omdat deze betaling zou zijn verricht uit privévermogen. De vrouw stelt dat de man deze betaling uit te verrekenen vermogen heeft voldaan, zodat dit bedrag (€ 29.365,66) wel verrekend moet worden.
29. De man betwist de stelling van de vrouw en stelt dat hij de betaling heeft verricht vanaf zijn privérekening en dus met privévermogen.
30. Het hof acht zich op dit punt eveneens onvoldoende voorgelicht en verwijst derhalve naar hetgeen onder punt 36 wordt overwogen.
31. In de zesde grief van haar incidenteel appel stelt de vrouw zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen op haar verzoek met betrekking tot verevening van pensioenrechten. Daarnaast wenst de vrouw dat de man bevolen wordt aan zijn pensioenuitvoerder, Delta Lloyd, opdracht te geven de pensioenaanspraken te berekenen en uit te keren, alsmede dat de man op grond van artikel 843 a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt bevolen de benodigde stukken over te leggen.
32. De man maakt bezwaar tegen de verzoeken van de vrouw en stelt dat deze onnodig zijn, nu tussen partijen overeenstemming bestaat over het feit dat de pensioenaanspraken verevend dienen te worden conform de wet.
33. Het hof overweegt als volgt. Nu de verplichting van de man tot het verstrekken van zijn pensioengegevens en het informeren van zijn pensioeninstantie reeds volgt uit artikel 9 van de Wet Verevening Pensioenrechten bij scheiding is een beslissing van het hof niet nodig. Gelet op de onzekerheid bij de vrouw en eerdere pogingen tevergeefs om een en ander duidelijk te krijgen, wijst het hof volledigheidshalve op de verplichtingen van de man in dit kader.
Spaarrekeningen kinderen Robeco Groep
34. De man heeft nog gesteld dat het spaargeld ten name van de kinderen tussen partijen verdeeld dient te worden, nu de vrouw een deel van dit geld heeft opgenomen. De vrouw stelt dat het geld dat zij heeft opgenomen gebruikt is om de kosten van de kinderen te bestrijden (collegegeld).
35. Het hof stelt voorop dat spaargeld van de kinderen bij de kinderen dient te blijven en om die reden buiten de verdeling van de gemeenschap en afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden valt. Voor zover de vrouw ten behoeve van de kinderen geld van die rekeningen heeft opgenomen, dient zij daarover verantwoording af te leggen aan de kinderen.
36. Ten aanzien van de uitleg van het inkomensbegrip zal het hof een getuigenverhoor gelasten. Ten aanzien van een aantal andere onderwerpen, acht het hof zicht, gelet op de overwegingen onder 18, 24, 27 en 30, onvoldoende voorgelicht. Het is thans onduidelijk hoe de verschillende geldstromen hebben gelopen en beide partijen hebben daaromtrent onvoldoende inzage gegeven. Het hof overweegt derhalve om voor deze discussiepunten een deskundige te benoemen. Nu met het inschakelen van een deskundige aanzienlijke kosten gemoeid gaan, zal het hof vooreerst beide partijen nogmaals de gelegenheid geven om hun stellingen met behulp van alle middelen rechtens te bewijzen. Het hof zal een comparitie van partijen houden, aansluitend aan het getuigenverhoor. Partijen worden in de gelegenheid gesteld desgewenst – doch uiterlijk tot twee weken vóór de datum van de comparitie – bewijsstukken aan het hof toe te zenden. Tijdens de comparitie zal tevens de verdere voortgang van de procedure worden besproken.
37. Het vorenstaande brengt mee dat het hof als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
bepaalt (in aanvulling op de bestreden beschikking) dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap wordt verdeeld als volgt:
aan de man wordt toegedeeld:
- de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde polis levensverzekering bij Delta Lloyd onder de verplichting van de man om de helft van de waarde daarvan aan de vrouw uit te keren;
aan de vrouw wordt toegedeeld:
- de voormalig echtelijke woning aan het [adres] te [woonplaats] onder de verplichting van de vrouw om de op de woning rustende hypothecaire geldlening als een eigen schuld te voldoen en de man ter zake van deze lening te vrijwaren en voorts onder de verplichting van de vrouw om de helft van de overwaarde aan de man uit te keren;
bepaalt in het kader van de afwikkeling van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden dat:
- de man in de gelegenheid wordt gesteld ten aanzien van het inkomensbegrip bewijs te leveren onder meer door middel van getuigen en bepaalt dat dit getuigenverhoor zal worden gehouden in één van de zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage op woensdag 3 februari 2010 om 10.00 uur ten overstaan van mr. C.M. Pannekoek-Dubois, die daartoe tot raadsheercommissaris wordt benoemd;
- dat aansluitend aan het getuigenverhoor een comparitie van partijen wordt gehouden;
- de man tenminste veertien dagen voor het verhoor de naam en woonplaats van de getuigen aan de advocaat van de vrouw en aan de griffier dient op te geven;
- zowel de man als de vrouw in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van hetgeen onder punt 36 is overwogen met behulp van alle middelen rechtens hun stellingen te bewijzen;
- indien een der partijen verhinderd is op bovengenoemde datum dient dit uiterlijk binnen veertien dagen na heden schriftelijk te worden gemeld onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de door de man op te geven getuigen voor de eerstkomende drie maanden;
houdt iedere verdere beslissing aan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Dusamos en Kleykamp-van der Ben, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2009.