GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 december 2009
Zaaknummer : 200.035.847/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 09-405
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: appellante,
advocaat mr. M. Boender-Radder te ’s-Gravenhage,
[X],
wonende te [woonplaats],
en
[Y],
wonende te [woonplaats],
verweerders in hoger beroep,
hierna te noemen: geïntimeerden,
advocaat mr. B.A. Wille te Alphen aan den Rijn.
Als belanghebbende is aangemerkt:
mr. [Z],
kantoorhoudende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vereffenaar,
advocaat mr. J.L. van den Heuvel te Bodegraven.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Appellante is op 28 mei 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 20 april 2009 van de rechtbank Rotterdam.
Van de zijde van appellante zijn bij het hof op 28 juli 2009 en 3 december 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Geïntimeerden hebben op 7 augustus 2009 een verweerschrift ingediend.
Op 16 december 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van appellante, en geïntimeerden, bijgestaan door hun advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van appellante onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, benoemd tot vereffenaar over de nalatenschap van [de man], notaris [Z], [te woonplaats].
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de benoeming van een vereffenaar over de nalatenschap van [de man].
2. Appellante verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de door geïntimeerden gevraagde benoeming van een vereffenaar af te wijzen.
3. Geïntimeerden bestrijden het beroep van appellante en verzoeken het door appellante ingestelde hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van appellante in de kosten van het geding.
4. In de eerste grief stelt appellante zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geïntimeerden de nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving hebben aanvaard. Volgens appellante moeten geïntimeerden geacht worden de nalatenschap zuiver te hebben aanvaard, nu zij de door de kantonrechter bij beschikking van 5 augustus 2004 gegeven termijn hebben laten verlopen zonder een keuze te hebben gedaan. Appellante concludeert dat op basis van onjuiste feiten, te weten dat onder het voorrecht van boedelbeschrijving de nalatenschap is aanvaard, de vereffenaar door de rechtbank is benoemd.
5. Het hof is van oordeel dat deze grief niet slaagt en overweegt daartoe als volgt.
6. Bij beschikking ex artikel 4:192 lid 2 BW van 5 augustus 2004 van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, is de termijn waarbinnen de nalatenschap moest worden aanvaard of moest worden verworpen door geïntimeerden gesteld op twee maanden, welke inging op de dag nadat appellante de beschikking aan hen heeft doen betekenen en een afschrift van de beschikking met een afschrift van het exploot van betekening heeft doen inschrijven in het boedelregister. Bij beschikking ex artikel 4:192 lid 2 BW van 8 oktober 2004 van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, is de termijn waarbinnen de nalatenschap moest worden aanvaard of moest worden verworpen, verlengd tot 17 februari 2005. Geïntimeerden hebben, blijkens een bij de stukken gevoegde akte beneficiaire aanvaarding, op 4 februari 2005 een keuze gedaan door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring ter griffie van de rechtbank en deze verklaring is op 15 februari 2005 ingeschreven in het boedelregister. Geïntimeerden hebben de nalatenschap aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving. Deze keuze is tijdig gedaan en mitsdien moet worden uitgegaan van een aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving. Gelet daarop kon een vereffenaar worden benoemd door de rechtbank.
7. Het overige dat appellante in haar eerste grief naar voren draagt, alsmede hetgeen zij in haar tweede grief stelt, is naar het oordeel van het hof (thans) niet rechtens relevant en behoeft derhalve geen bespreking.
8. In de derde grief stelt appellante dat zij geen enkel vertrouwen heeft in de objectiviteit en neutraliteit van de door de rechtbank benoemde vereffenaar. Dit blijkt volgens appellante uit het feit dat de vereffenaar, ondanks zijn toezegging hiertoe, nog steeds niet inhoudelijk van zich heeft laten horen, terwijl uit de wet zelf volgt dat de vereffenaar niet alleen wettig vertegenwoordiger is van de erfgenamen, maar tevens de vertrouwensman van de schuldeisers van de nalatenschap.
9. Het hof is van oordeel dat deze grief niet slaagt en overweegt daartoe als volgt.
10. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wet op het notarisambt oefent de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid uit en behartigt de notaris de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de groots mogelijke zorgvuldigheid. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de door de rechtbank benoemde vereffenaar in strijd met dit artikel handelt dan wel heeft gehandeld. Dat appellante geen vertrouwen heeft in de objectiviteit en neutraliteit van de door de rechtbank benoemde vereffenaar doet daar niet aan af.
11. Het hof ziet geen aanleiding appellante dan wel geïntimeerden te veroordelen in de kosten van de procedure en zal – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de kosten compenseren. De verzoeken van geïntimeerden en appellante tot veroordeling van respectievelijk appellante en geïntimeerden in de proceskosten worden daarom afgewezen.
12. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Labohm en Van der Zanden, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2009.