GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 december 2009
Zaaknummer : 200.026.973/01
Rekestnr. rechtbank : 08-83934
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat mr. H.P.A. Nawijn te Zoetermeer,
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende]
wonende te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de broer,
2. [belanghebbende]
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de vader,
3. [belanghebbende]
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de moeder,
4. [stichting]
gevestigd te [woonplaats]
hierna te noemen: de bewindvoerder.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De betrokkene is op 25 februari 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 januari 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage (hierna de bestreden beschikking).
Geen van de belanghebbenden heeft een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de betrokkene zijn bij het hof op 14 augustus 2009 aanvullende stukken ingekomen.
De broer heeft het hof bij brief van 6 december 2009 medegedeeld niet ter zitting in hoger beroep te zullen verschijnen.
Op 9 december 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat en zijn partner, [partner van], de vader en de moeder en namens de bewindvoerder: [mevrouw H. en mevrouw K.] De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van betrokkene onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij het verzoek van de betrokkene tot opheffing van het door de kantonrechter te Delft op 15 juli 2004 ingestelde bewind over zijn geld en goederen is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de onderbewindstelling van de goederen van de betrokkene.
2. De betrokkene verzoekt het hoger beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de onderbewindstelling van de betrokkene op te heffen.
3. De betrokkene stelt dat de oorzaak die tot onderbewindstelling aanleiding gaf niet meer bestaat. De betrokkene voert hier toe aan dat hij erin is geslaagd een schuld bij zijn vader van € 10.000,- grotendeels af te lossen. Verder is hij al vier jaar van zijn gokverslaving af en wil hij gaan samenwonen met zijn partner. De betrokkene wil na een lange tijd onderbewindstelling op eigen benen staan en hij stelt dat hij daartoe prima in staat is.
4. Namens de bewindvoerder is ter zitting in hoger beroep verklaard dat er geen nadere aanvullingen zijn op de stukken uit eerste aanleg. De betrokkene lost zijn schuld bij de vader af en hij leent af en toe geld bij zijn vader, aldus de bewindvoerder. Verder heeft de bewindvoerder onlangs rekening en verantwoording ingeleverd bij de kantonrechter over 2008. De schuld bij de partner van de betrokkene is verder niet bekend bij de bewindvoerder.
5. De vader en de moeder hebben ter zitting in hoger beroep verklaard dat de betrokkene zijn schuld bij de vader goed aflost. Verder ondersteunen de vader en de moeder de betrokkene op alle mogelijke manieren en hij doet huishoudelijke werkzaamheden voor hen in hun huis.
6. Het hof is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting als volgt gebleken. Bij beschikking van 15 juli 2004 van de kantonrechter te Delft is een bewind ingesteld over het geld en de goederen van de betrokkene, daar betrokkene als gevolg van zijn lichamelijk of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Het hof heeft de overtuiging gekregen dat deze lichamelijke of geestelijke toestand zich niet langer bij de betrokkene voordoet, nu is gebleken dat de situatie zodanig is veranderd dat de oorzaak die destijds tot de onderbewindstelling heeft geleid niet meer aanwezig is. Hetgeen de betrokkene ter zitting heeft verklaard omtrent zijn situatie: dat hij zijn eigen financiën kan regelen, dat zijn gokverslaving geheel over is, dat zijn schulden grotendeels zijn afgelost, mede dankzij de inzet van zijn ouders en zijn partner, en de indruk die de betrokkene ter zitting in hoger beroep op het hof maakte, geeft het hof aanleiding om anders te oordelen dan de kantonrechter heeft gedaan. Het hof weegt mee dat ten aanzien van de schuld bij de vader er regelmatig aflossing plaats vindt, hetgeen door de bewindvoerder ook wordt bevestigd, alsmede dat er van andere schulden geen sprake is. Naar het oordeel van het hof moet de betrokkene in staat worden geacht om in vermogensrechtelijk opzicht voor zichzelf te kunnen zorgen.
7. Nu naar het oordeel van het hof de gronden die destijds aanleiding gaven voor de onderbewindstelling van de goederen die toebehoren aan de betrokkene niet meer aanwezig zijn, moet het verzoek van de betrokkene worden toegewezen en zal het hof de beschikking van de kantonrechter vernietigen.
8. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking, en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de betrokkene alsnog toe en heft het bewind over het geld en alle goederen die toebehoren aan [appellant], geboren op [in 1972] te [woonplaats] op.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Van den Wildenberg en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2009