ECLI:NL:GHSGR:2009:BK9805

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.011.580-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door waterschap met betrekking tot woonark en sluizenstelsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 15 december 2009 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellant], de eigenaar van een woonark genaamd Amandi. [Appellant] had in 1984 de woonark gekocht en een ligplaatsvergunning verkregen van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De woonark lag in de Ringvaart van de Zuidplaspolder en kon alleen via een sluizenstelsel, bestaande uit een benedensluis en een bovensluis, worden geschut voor onderhoud. Het probleem ontstond toen het Hoogheemraadschap in 1992 besloot om de benedensluis niet meer te gebruiken, omdat deze in slechte staat verkeerde en niet meer voldeed aan de eisen van de waterkering. Hierdoor kon de woonark niet meer via de sluis worden onderhouden, wat leidde tot schade voor [appellant].

[Appellant] vorderde in eerste aanleg onder andere herstel van de benedensluis, een noodvoorziening voor het schutten van de woonark, en schadevergoeding. De rechtbank te Rotterdam wees de vorderingen af, met de overweging dat [appellant] bij de aankoop van de woonark het risico had aanvaard dat het schutten in de toekomst problematisch zou kunnen zijn. In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat het Hoogheemraadschap onrechtmatig heeft gehandeld door [appellant] niet te waarschuwen dat het schutten van de woonark in de toekomst onmogelijk zou zijn. Het hof oordeelde dat het Hoogheemraadschap een zorgplicht had jegens [appellant] en dat het niet adequaat had gereageerd op de situatie. Het hof heeft de zaak aangehouden voor een comparitie van partijen om te onderzoeken of er een minnelijke regeling kon worden getroffen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van overheidsinstanties, zoals waterschappen, in het kader van hun zorgplicht en de gevolgen van onrechtmatig handelen voor particulieren. Het hof heeft de zaak niet definitief beslecht, maar heeft partijen de gelegenheid gegeven om tot een oplossing te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.011.580/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 277950 / HA ZA 07-338
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 15 december 2009
inzake
[Naam],
wonende te Moordrecht,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.J. Turenhout te Alphen aan den Rijn,
tegen
HET HOOGHEEMRAADSCHAP VAN SCHIELAND EN DE KRIMPENERWAARD,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: het Hoogheemraadschap,
advocaat: mr. M. Rus-van der Velde te 's-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 30 juli 2008 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het op 14 mei 2008 door de rechtbank te Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis (LJN: BD4148). Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] vier grieven aangevoerd, die door het Hoogheemraadschap bij memorie van antwoord zijn bestreden. Vervolgens hebben partijen hun procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1 In het bestreden vonnis heeft de rechtbank sub 2.1 tot en met 2.13 de belangrijkste feiten geresumeerd. Daartegen zijn geen grieven aangevoerd, zodat ook het hof deze tot uitgangspunt neemt.
2 Met inachtneming hiervan gaat het in dit geding – in hoofdlijnen – om het volgende.
2.1 [appellant] heeft in 1984 een woonark, genaamd Amandi, gekocht en daarvoor een ligplaatsvergunning van het Hoogheemraadschap gekregen. Het schip lag toen al in de Ringvaart van de Zuidplaspolder in Moordrecht en ligt daar nog steeds. Het kon alleen via een sluizenstelsel, bestaande uit twee sluizen (benedensluis ofwel Kolksluis en bovensluis ofwel Snelle Sluis) en een daartussen gelegen kolk (het geheel werd ook de Snelle Sluis genoemd), de Hollandsche IJssel bereiken wanneer dat nodig was voor periodiek onderhoud op een werf.
2.2 Een bijzonderheid met het schip was/is dat het 30 m lang is terwijl de sluizen slechts geschikt waren voor het schutten van schepen tot 24 m lengte. Er moest daarom een ongewone werkwijze toegepast worden om de woonark door de sluizen heen te loodsen. Het schip werd eerst door de benedensluis geschut en kon daarna via de tussengelegen kolk en de openstaande deuren van de bovensluis wegvaren. Bij de terugkeer van een onderhoudsbeurt werd de omgekeerde werkwijze gevolgd. In elk geval in 1967 was dat zo gedaan toen het schip nog bij de vorige eigenaar in gebruik was.
2.3 Ten tijde van de aankoop van de woonark was al bekend dat het sluizenstelsel in slechte staat verkeerde. In 1983 was de sluis tijdelijk als vaarweg buiten gebruik gesteld, in afwachting van herstel.
2.4 In 1987 is alleen de bovensluis vervangen, en wel door een moderne sluis van opnieuw 24 m lang die de functies van de beide oude sluizen in zich verenigde. De benedensluis is daarna blijven openstaan; de functie daarvan is niet gehandhaafd.
2.5 In 1992 is de woonark in overleg tussen [appellant] en het Hoogheemraadschap weer op de eerder gebruikte werkwijze geschut, dus met gebruikmaking van de benedensluis. Daarna is echter duidelijk geworden dat deze exercitie niet meer herhaald kon worden omdat de conditie van die sluis verder bergafwaarts was gegaan. De reden dat het Hoogheemraadschap het 'avontuur' niet meer aan wil(de) gaan is dat de Snelle Sluis een onderdeel vormt van de hoofdwaterkering; wanneer de (nieuwe) bovensluis openstaat om de woonark te laten wegvaren moet de benedensluis de functie van onderdeel-van-de-hoofdwaterkering overnemen en daartoe wordt die sluis niet meer in staat geacht. Als de deuren van de benedensluis het zouden begeven zou de Zuidplaspolder (in de stukken het laagste punt van Nederland genoemd) vanuit de Hollandsche IJssel onder water lopen.
2.6 Volgens [appellant] is de woonark nu weer aan een onderhoudsbeurt toe, maar kan het schip de Ringvaart niet meer via de sluis verlaten. Het kan alleen nog met een kraan uit het water getild worden en op een dieplader naar een werf worden gebracht vice versa, hetgeen volgens een offerte uit 2007 circa € 142.000,- inclusief BTW kost.
2.7 [appellant] heeft gevorderd – beknopt weergegeven – dat het Hoogheemraadschap wordt veroordeeld tot:
primair: vernieuwing en/of herstel van de benedensluis, op verbeurte van een dwangsom,
subsidiair: het treffen van een noodvoorziening opdat het woonschip via de Snelle Sluis de Ringvaart kan verlaten en daar kan terugkeren, op kosten van het Hoogheemraadschap,
meer subsidiair: het overnemen in eigendom van het woonschip tegen de getaxeerde waarde en het verlenen van een ligplaatsvergunning voor een ander, kleiner woonschip althans het vergoeden van de waarde van de bestaande ligplaats,
uiterst subsidiair: betaling van een ex aequo et bono te bepalen schadevergoeding, althans het treffen van een maatregel die de rechter in goede justitie juist voorkomt.
2.8 Ter onderbouwing van deze vorderingen heeft [appellant] aangevoerd, dat het Hoogheemraadschap onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld c.q. handelt door – eveneens beknopt weergegeven –
(i) de benedensluis niet te repareren of te vernieuwen, althans
(ii) de nieuwe (boven)sluis niet meteen een lengte van 30 m te geven, althans
(iii) geen schadevergoeding althans nadeelcompensatie aan te bieden omdat [appellant] onevenredig getroffen is, althans
(iv) na te laten [appellant] te waarschuwen dat de hulp bij het schutten in 1992 voor het laatst verleend werd, zodat [appellant] de woonark beter niet meer kon laten terugkeren naar de Ringvaart.
2.9 Het Hoogheemraadschap heeft een en ander bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde.
2.10 De rechtbank heeft de door [appellant] gemaakte verwijten ongegrond geacht en de vorderingen afgewezen. Samengevat heeft de rechtbank het volgende overwogen. De rechtbank acht de zorgplicht van het Hoogheemraadschap ten opzichte van de Snelle Sluis voldoende vervuld door de vervanging van de bovensluis en zij oordeelt dat er geen sprake is van schending van een rechtsplicht van het Hoogheemraadschap jegens [appellant]. Voor het toekennen van nadeelcompensatie acht de rechtbank geen grond aanwezig omdat [appellant] bij de aankoop van het woonschip het risico heeft aanvaard dat het te eniger tijd niet meer geschut zou kunnen worden. Voor het verwijt dat het Hoogheemraadschap heeft nagelaten om [appellant] in 1992 te waarschuwen acht de rechtbank evenmin een grond aanwezig omdat gesteld noch gebleken is dat het Hoogheemraadschap al in 1992 wist dat het schutten van het woonschip in de toekomst onmogelijk zou zijn. Het besluit om de benedensluis niet te renoveren was op dat moment nog niet genomen, aldus de rechtbank.
3 Tegen deze beoordeling richten zich de grieven van [appellant].
3.1 Grief I richt zich tegen de overweging van de rechtbank, dat op het moment dat [appellant] het woonschip Amandi kocht de speciale manier van schutten tot dan toe slechts eenmaal had plaatsgevonden.
Grief II bestrijdt de verenigbaarheid van het oordeel, dat het Hoogheemraadschap in 1992 niet wist dat schutten in de toekomst onmogelijk zou worden, met het oordeel, dat het voor [appellant] bij de aankoop van het woonschip in 1984 voorzienbaar was dat hij rekening diende te houden met de mogelijkheid dat het woonschip in de toekomst niet meer geschut zou kunnen worden.
Grief III valt het oordeel van de rechtbank aan dat de zorgplicht van het Hoogheemraadschap ten aanzien van de waterkering en de waterhuishouding niet betekent dat op het waterschap een zorgplicht jegens [appellant] rust om ervoor te zorgen dat het woonschip door de Snelle Sluis geschut kan blijven worden c.q. de benedensluis in stand te houden.
Grief IV richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] geen schadevergoeding of nadeelcompensatie toekomt omdat het bij de aankoop van de woonark voor hem voorzienbaar was dat deze in de toekomst niet meer geschut zou kunnen worden.
3.2 Het Hoogheemraadschap heeft de grieven bestreden.
3.3 Het hof zal eerst de derde grief behandelen.
Het Hoogheemraadschap heeft een door [appellant] niet bestreden verkennende studie van Witteveen + Bos betreffende de benedensluis uit januari 2006 in het geding gebracht waaruit blijkt, dat het uitvoeren van volledig herstel van de benedensluis indertijd globaal werd geraamd op een kostenpost van € 920.000,-. Dit herstel zou, nu de nieuwe bovensluis de functie van de benedensluis heeft overgenomen, alleen of voornamelijk nodig zijn om mogelijk te maken dat het 30 m lange woonschip van [appellant] door het sluizenstelsel weer geschut kan worden. Een afweging van het gewicht van deze last voor het Hoogheemraadschap tegen het belang ervan voor [appellant] voert het hof tot de conclusie, dat het Hoogheemraadschap redelijkerwijs kan weigeren de benedensluis te herstellen. In zoverre is het verwijt van [appellant] dat het Hoogheemraadschap onrechtmatig handelt door het herstel achterwege te laten zonder goede grond. Dit geldt ook voor de door [appellant] gevorderde noodvoorziening, die – zo al technisch uitvoerbaar – het Hoogheemraadschap voor onaanvaardbaar hoge, door [appellant] niet bestreden, kosten zou stellen.
Ook de in 1987 door het Hoogheemraadschap genomen beslissing om de nieuwe bovensluis een lengte van (slechts) 24 m te geven wordt door het hof niet onrechtmatig geacht. In beginsel behoorde die beslissing tot de beleidsvrijheid van het Hoogheemraadschap, terwijl zij ook begrijpelijk was omdat een lengte van 24 m toereikend was voor alle scheepvaartverkeer dat van de Snelle Sluis gebruik placht en pleegt te maken met uitzondering van het vervoer, eenmaal per circa 15 jaar, van de woonark van [appellant].
Grief III treft derhalve geen doel.
3.4 Het hof zal de aan elkaar verwante grieven II en IV gezamenlijk behandelen.
Deze komen erop neer dat het oordeel van de rechtbank, inhoudend dat [appellant] in 1984 bij de aankoop van de Amandi het risico heeft aanvaard dat het schip in de toekomst niet meer geschut zou kunnen worden, volgens [appellant] niet te rijmen valt met het in hetzelfde vonnis uitgesproken oordeel, dat het Hoogheemraadschap in 1992 niet behoefde te waarschuwen omdat het waterschap toen nog niet wist dat het schutten van het schip in de toekomst onmogelijk zou zijn.
3.4.1 De aldus door [appellant] geformuleerde contradictie is slechts in schijn aanwezig. De voor risicoaanvaarding noodzakelijke wetenschap bij [appellant] in 1984 is niet op één lijn te stellen met de positieve wetenschap bij het Hoogheemraadschap in 1992.
3.4.2 Het hof kan [appellant] echter volgen wanneer hij bedoelt te stellen enerzijds dat hetgeen hij in 1984 kon en moest bedenken over een eventueel herstel van de benedensluis niet zonder meer kan betekenen dat hij volledig het risico op het intreden van schade heeft aanvaard nu de sluis niet meer hersteld wordt, en anderzijds dat het ontbreken van een (formeel) besluit over het herstel van de benedensluis in 1992 niet zonder meer kan betekenen dat het Hoogheemraadschap zich toen en nu de mogelijke schade van [appellant] in het geheel niet behoefde c.q. behoeft aan te trekken.
Het hof overweegt hierbij het volgende.
3.4.3 Alvorens de woonark aan te kopen heeft [appellant] het Hoogheemraadschap bij brief van 12 juni 1984 verzocht in aanmerking te worden gebracht voor een ligplaatsvergunning. Bij brief van 18 juni 1984 heeft het waterschap, toen nog genaamd het Hoogheemraadschap van Schieland, hierop positief gereageerd. In deze brief komt de volgende passage voor:
"Op 15 juli 1983 heeft Schieland aan belanghebbende gemeenten en andere instanties laten weten dat het schutten met de Snelle Sluis te Moordrecht met onmiddellijke ingang gestaakt zou worden wegens het acute gevaar van instorten. Uit veiligheidsoverwegingen werd een hulpwaterkering voor het bovenhoofd van de sluis aangelegd, aansluitend op de hoofdwaterkering; in deze hulpwaterkering werden enkele inlaatbuizen aangebracht. Bovenstaande noodmaatregelen hebben tot gevolg dat de eigenaars/bewoners van de thans in de Ringvaart van de Zuidplaspolder liggende schepen problemen kunnen gaan ondervinden, indien zij voor onderhoud en/of reparatie naar een werf zouden moeten; bovendien zullen er zich problemen kunnen voordoen indien een woonark wordt verkocht en het schip op een ligplaats buiten de Ringvaart afgeleverd dient te worden.
In ons schrijven van 9/16 november 1983, nr. U.3683, aan de woonarkenvereniging hebben wij bovenstaande mogelijke moeilijkheden reeds gesignaleerd en medegedeeld dat in voorkomende gevallen per keer de mogelijkheden enz. zouden worden bezien."
3.4.4 Evengenoemde brief aan de woonarkenvereniging is door [appellant] in het geding gebracht en is kennelijk indertijd in zijn bezit gekomen. In deze brief komen de volgende passages voor:
"De instandhouding van de scheepvaartroute, waar de Snelle Sluis onderdeel van uitmaakt, is vastgelegd in het reglement voor Schieland, zodat wij verplicht zijn al het mogelijke te doen deze route ook metterdaad beschikbaar te hebben en te houden.
Zoals u zelf reeds vermoedt zijn de thans getroffen voorzieningen van tijdelijke aard: de Sluis is afgedamd en ten behoeve van de ontwatering zijn er buizen in de dam aangebracht.
Thans wordt in samenwerking met de provinciale waterstaat gewerkt aan een kostenraming voor een nieuw te bouwen sluis. […]
Op grond van de thans bekende gegevens mag worden aangenomen dat over enkele jaren de scheepvaartverbinding tussen de Hollandsche IJssel en de Rottemeren weer open is. […]
Indien de thans in de Ringvaart liggende schepen voor onderhoud en/of reparatie naar een werf zouden moeten, stellen wij ons voor dat in goed overleg met onze technische dienst en, zo nodig, externe deskundigen, van geval tot geval de urgentie van het onderhoud en/of de reparatie wordt beoordeeld, waarna wij zullen nagaan of er van de zijde van Schieland bepaalde voorzieningen getroffen dienen te worden.
Anders dan u stelt menen wij dat niet de verkoop van de in het geding zijnde arken onmogelijk is geworden als gevolg van de door Schieland genomen noodmaatregel, maar menen wij dat er zich problemen kunnen voordoen bij de levering. In voorkomende gevallen zullen wij hieraan aandacht schenken, maar wij achten het voorbarig daar thans uitspraken over te doen.
Ook de verplaatsingsmogelijkheden voor de diverse woonarken zullen in de hierboven genoemde gevallen per keer worden bezien."
3.4.5 In de hiervoor aangehaalde passages wordt gesproken van noodmaatregelen, die getroffen zijn in afwachting van de bouw van een nieuwe sluis die het, als verplicht aangemerkte, herstel van de scheepvaartverbinding mogelijk zal maken. Het wachten hierop wordt uitgedrukt in termen van enkele jaren. In die periode zal bij noodzakelijk onderhoud van een woonark van geval tot geval onderzoek gedaan worden naar een passende oplossing.
Hetgeen het Hoogheemraadschap aldus aan [appellant] kenbaar heeft gemaakt kan bij [appellant] niet de vrees hebben gewekt dat hij op termijn in het geheel niet meer gebruik zou kunnen maken van de Snelle Sluis indien de aan te kopen woonark voor onderhoud naar een werf gebracht zou moeten worden. Integendeel, in voorkomende gevallen zou het waterschap medewerking aan het vinden van een oplossing verlenen. Dat heeft het Hoogheemraadschap ook gedaan in 1992, toen [appellant] om assistentie voor het passeren van de sluis had verzocht.
3.4.6 Het Hoogheemraadschap heeft evenwel in 1992 nagelaten om, in weerwil van de toezegging om in voorkomende gevallen medewerking aan het vinden van een oplossing te verlenen, [appellant] ervoor te waarschuwen dat hem na terugkeer van de woonark geen medewerking meer zou worden verleend.
De omstandigheid dat de bovensluis in 1987 was vervangen had het Hoogheemraadschap ertoe moeten brengen zich te beraden over de vraag op welke wijze in de toekomst een oplossing zou kunnen worden gevonden en daarover met [appellant] te overleggen. Daartoe heeft het Hoogheemraadschap tot 1992 voldoende tijd gehad. Dit klemt te meer omdat [appellant] het Hoogheemraadschap bij brieven van 9 juni 1985 en 15 november 1991 aan zijn bijzondere positie had herinnerd. In 1992 deed zich de 'unieke' kans voor het schip de Ringvaart te doen verlaten, waarna het verkocht had kunnen worden en plaats had kunnen maken voor een ander woonschip dat geen moeite met de lengte van de sluis zou hebben.
3.4.7 Dit samenstel van feiten, te weten enerzijds de vóór de aankoop van de woonark verschafte informatie en anderzijds het achterwege laten van een adequate waarschuwing in 1992, voeren het hof tot de conclusie dat het Hoogheemraadschap jegens [appellant] onbetamelijk en mitsdien onrechtmatig handelt door thans, nu het woonschip – volgens de stelling van [appellant] – dringend aan onderhoud toe is, iedere hulp te weigeren. Nu die hulp niet meer in natura verleend kan worden dient het er dan ook voor gehouden te worden dat het Hoogheemraadschap [appellant] financieel tegemoet dient te komen, in de vorm van schadevergoeding.
3.4.8 Met betrekking tot de hoogte van de schade heeft [appellant] gesteld dat het schip dringend aan onderhoud toe is en dat dit niet ter plekke (op het droge) kan worden uitgevoerd. Bij dagvaarding in eerste aanleg heeft [appellant] daaraan de conclusie verbonden dat het Hoogheemraadschap hem de getaxeerde waarde van de woonark en de ligplaatsvergunning dient te vergoeden. Bij conclusie van repliek heeft [appellant] een offerte van Mammoet Nederland BV in het geding gebracht, waaraan te ontlenen is dat het schip uit het water getakeld en per dieplader naar een scheepswerf gebracht kan worden (vice versa). [appellant] heeft voorts een verklaring van Scheepswerf Hoebee BV overgelegd waarin gesteld wordt dat een schip als de onderhavige woonark, die voor het laatst in 1992 op een werf onderhoud heeft gekregen, daaraan thans zeker weer toe is.
Het Hoogheemraadschap heeft gemotiveerd betwist dat thans al onderhoud van de woonark nodig is en, zo dat wel het geval is, dat dit niet ter plekke uitgevoerd kan worden. De verklaring van Scheepswerf Hoebee BV en de offerte van Mammoet Nederland BV worden tegengesproken. Het Hoogheemraadschap heeft er voorts op gewezen, dat de aan [appellant] verleende ligplaatsvergunning persoonsgebonden was. Dit laatste is door [appellant] bestreden met de stelling dat het bij de verlening van de vergunning gehanteerde uitsterfbeleid intussen verlaten is.
3.4.9 Het hof acht het van algemene bekendheid dat een (woon)schip van tijd tot tijd op een scheepswerf gehellingd moet worden om dit onder de waterlijn aan onderhoud te onderwerpen. Zo dit niet, zoals [appellant] stelt, nu al moet plaatsvinden, dan zal dat zeker op enig moment in de toekomst dienen te gebeuren. Het ligt in de rede dat [appellant], indien het woonschip nu of te eniger tijd de Ringvaart verlaat, mede ter beperking van zijn schade tot verkoop ervan overgaat en hoogstens met een kleiner schip op zijn ligplaats terugkeert. De schade van [appellant] zal dan ook in elk geval bestaan uit het eenmalig verwijderen van het woonschip op de wijze die hem door Mammoet Nederland BV in juni 2007 is geoffreerd.
Het Hoogheemraadschap heeft gesteld dat niet vast staat dat het woonschip nu al aan een onderhoudsbeurt toe is. Dat zou wellicht uitgesteld kunnen worden tot 2017. Bovendien heeft het Hoogheemraadschap de geldigheid van de offerte van Mammoet Nederland BV betwist.
Het processuele debat is min of meer blijven steken in het vraagstuk van de aansprakelijkheid, terwijl het debat over de hoogte van de schade beperkt is gebleven. Daarom zal het hof [appellant] gelegenheid geven om zijn stellingen op dit punt van een (nadere) onderbouwing te voorzien.
In dat verband zal [appellant] in elk geval nadere informatie moeten verschaffen over de noodzaak van de reparatie en de kosten van het verwijderen van het schip uit de Ringvaart. Hij zal er tevens duidelijkheid over moeten verschaffen of hij van zijn ligplaats gebruik wil blijven maken met een vervangend schip.
Het Hoogheemraadschap zal in de gelegenheid gesteld worden op een en ander te reageren.
3.4.10 Het hof is van oordeel dat het Hoogheemraadschap niet alle – nader vast te stellen – schade zal moeten vergoeden, omdat het duidelijk is dat [appellant] bij de aankoop van de woonark een aanmerkelijk risico heeft genomen dat als gevolg van de toen bekende slechte conditie van de Snelle Sluis het schutten van het schip op problemen zou kunnen stuiten. In zoverre is er grond de schade ten dele voor rekening van [appellant] te laten.
3.4.11 Het hof zal een comparitie van partijen gelasten, tijdens welke [appellant] de sub 3.4.9 bedoelde informatie kan verschaffen en het Hoogheemraadschap zich daarover kan uitlaten. Voor een goed verloop van de zitting is het wenselijk dat [appellant] documentatie ter ondersteuning van zijn stellingen tijdig vooraf aan het Hoogheemraadschap en de raadsheer-commissaris doet toekomen, opdat deze zich daarover voldoende kunnen beraden. Tijdens de comparitie zal voorts het sub 3.4.10 overwogene aan de orde komen. Het hof zal verder bij die gelegenheid nagaan of partijen elkaar kunnen vinden in een minnelijke regeling.
3.5 Het hof geeft partijen nog in overweging om reeds in onderling overleg te onderzoeken of zij aan de hand van het hiervóór overwogene een regeling in der minne weten te treffen. Is dat het geval, dan behoeft de comparitie van partijen geen doorgang te vinden.
3.6 In afwachting van de uitkomsten van de comparitie van partijen zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
Beslissing
Het hof:
- beveelt partijen, [appellant] in persoon en het Hoogheemraadschap deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is om een schikking aan te gaan, vergezeld van hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. J.C.N.B. Kaal in een der zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage op dinsdag 2 maart 2010 om 13.30 uur;
- bepaalt dat, indien een der partijen binnen vier weken na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen in de maanden maart tot en met mei van 2010, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de comparitie zal vaststellen;
- bepaalt dat [appellant] een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, binnen vier weken na heden naar de griffie handel van dit hof (postbus 20302, 2500 EH Den Haag, P2-236) zal zenden;
- bepaalt dat partijen de bescheiden waarop zij een beroep zouden willen doen, zullen overleggen door deze uiterlijk vier weken vóór de comparitie in kopie aan de griffie handel en aan de wederpartij te zenden;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, A.V, van den Berg en J.C.N.B. Kaal en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2009 in aanwezigheid van de griffier.