ECLI:NL:GHSGR:2009:BK8757

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.027.134-01 en 200.029.394-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar kinderalimentatie, partneralimentatie en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage, gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Dordrecht. De vrouw verzoekt om de vernietiging van de bestreden beschikking en om een herbeoordeling van de alimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw stelt dat de man een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen moet betalen, evenals een bijdrage in haar levensonderhoud. Het hof heeft vastgesteld dat er een deskundigenonderzoek moet plaatsvinden om de financiële situatie van de man en de waarde van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen. Dit onderzoek is noodzakelijk omdat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële positie en de jaarrekeningen van zijn onderneming niet op een deugdelijke grondslag lijken te zijn gebaseerd. Het hof heeft de heer A. Hak RA benoemd als deskundige en een voorschot van € 35.700,- vastgesteld voor de kosten van het onderzoek. De vrouw heeft ook een aantal specifieke vragen geformuleerd die de deskundige moet beantwoorden, waaronder de hoogte van het inkomen van de man en de waarde van de onderneming. De zaak is complex door de grote financiële belangen en de betrokkenheid van meerdere partijen, waaronder de jongmeerderjarige kinderen. Het hof heeft de beslissing aangehouden en verdere instructies gegeven voor de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 december 2009
Zaaknummer : 200.027.134/01 en 200.029.394/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-9188 en FA RK 08-7541
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. T.J. Kreeftenberg te Son,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Wakker te ’s-Hertogenbosch.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[jongmeerderjarige],
geboren [in 1991] te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de jongmeerderjarige.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 2 maart 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 december 2008 van de rechtbank Dordrecht en heeft daarbij een verzoek ex artikel 360 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking gedaan, met betrekking tot de verkoop van het pand [X] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [*] en een gedeelte van het weiland, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie [*].
Van de zijde van de vrouw is bij het hof op 9 maart 2009 een aanvullend stuk ingekomen.
De vrouw heeft op 22 april 2009 een aanvullend verzoekschrift ingediend.
Op 22 april 2009 is de zaak mondeling behandeld, doch uitsluitend voor wat betreft het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 20 mei 2009 heeft het gerechtshof ’s-Gravenhage het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking afgewezen.
De man heeft op 5 oktober 2009 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 18 november 2009 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 23 november 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 27 november 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten. De jongmeerderjarige is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
De vrouw heeft ter terechtzitting namens de jongmeerderjarige verteld dat de jongmeerderjarige berust in de bestreden beschikking voor zover het de vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie betreft, nu hij reeds een bijdrage van de man ontvangt.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans nog van belang:
- Bepaald dat de man, uitvoerbaar bij voorraad, met ingang van de datum van de bestreden beschikking, aan de vrouw ten behoeve van de minderjarigen [kind], geboren [in 1999] te [woonplaats] en [kind], geboren op [in 2000] te [woonplaats], een alimentatie zal betalen van € 425,- per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- Het verzoek om partneralimentatie afgewezen;
- De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, uitvoerbaar bij voorraad, als volgt vastgesteld, is respectievelijk gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de navolgende wijze van verdeling:
Gelast partijen om binnen één week na datum van deze beschikking een makelaar te hebben benoemd om de onroerende zaken van partijen in de verkoop te zetten, zijnde:
- woonhuis [Y] met 1115 m² grond
- perceel bouwgrond [Z]
- bunker [X]
- weiland 7000 m²
Bepaalt dat de partij die niet, of niet voldoende, meewerkt aan deze verkoop een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag, met een maximum van € 1.000.000,-;
Bepaalt dat ieder der partijen de helft van de kosten van verkoop moet betalen;
Bepaalt dat de opbrengst van de verkoop moet worden aangewend ter delging van de rekening-courantschuld van partijen aan de onderneming van de man en van de schulden aan de Rabobank;
Deelt de inboedel van de voormalige echtelijke woning – welke inboedel niet door partijen is gespecificeerd – aan de vrouw toe;
Bepaalt dat de waarde van de inboedel bindend wordt vastgesteld door John Hordijk, makelaar/taxateur in kunst en antiek van het Vendu Notarishuis te Rotterdam (hierna: Hordijk), en gelast partijen om Hordijk binnen een maand na datum van deze beschikking om de taxatie te verzoeken;
Veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van de helft van de waarde van de inboedel zoals die door Hordijk is vastgesteld;
Bepaalt dat ieder der partijen de helft van de kosten van Hordijk moet betalen;
- Bepaald dat de vrouw, indien zij op het ogenblik waarop deze beschikking zal worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, de echtelijke woning aan de [Y] te [woonplaats], nog bewoont, bevoegd is die bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking voort te zetten.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPAAL EN HET INCIDENTE¬EL HOGER BEROEP
1. In geschil zijn nog de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) van de minderjarigen [kind], geboren [in 1999] te [woonplaats] en [kind], geboren op [in 2000] te [woonplaats], de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna: partneralimentatie), alsmede de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2. De vrouw verzoekt, voor zover in deze procedure van belang, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat:
- de man aan de vrouw met ingang van 1 september 2008 als bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de jongste drie kinderen en vanaf 15 januari 2009 de jongste twee kinderen een bedrag van € 440,- per maand per kind zal voldoen, te vermeerderen met de wettelijke indexering vanaf 1 januari 2009 bij vooruitbetaling te voldoen, te vermeerderen met alle gelden en uitkeringen die hij ten behoeve van de minderjarige kinderen ontvangt;
- de man als bijdrage in de kosten van levensonderhoud met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een bedrag van € 6.572,- per maand dient te betalen bij vooruitbetaling te voldoen;
- een NVM-makelaar als deskundige wordt benoemd teneinde de waarde in het economisch verkeer van het pand [X] te [woonplaats], kadastraal bekend Gemeente [woonplaats], sectie A [*], het rechtergedeelte van het weiland, kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [*] bindend tussen partijen vast te stellen;
- het pand [X] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [*] en sectie [*] aan de vrouw wordt toegescheiden en de man wordt veroordeeld om mee te werken aan de levering van het pand aan de vrouw;
- een NVM-makelaar als deskundige wordt benoemd teneinde de waarde in het economisch verkeer van de woonboot bindend tussen partijen vast te stellen;
- het paard en de auto, als bedoeld onder de punten 26 en 27 van het appelrekest aan de vrouw zullen worden toegescheiden, onder verrekening van de waarde;
- dat de woonboot, het stamrecht en de vordering op de [de onderneming] van de man, als bedoeld onder de punten 25 en 29 van het appelrekest aan de man zullen worden toegescheiden, onder verrekening van de waarde;
- de inboedel tussen partijen met gesloten beurzen bij helfte wordt gedeeld, waarbij de onder punt 28 in het appelrekest genoemde inboedelzaken aan de vrouw worden toegescheiden;
- alle zakelijke schulden, waarvoor de man zich privé borggesteld heeft aan de man worden toegedeeld, zonder verrekening van deze schulden;
- de man wordt veroordeeld om mee te werken aan afstorting van de aanspraken van de vrouw op het pensioen in eigen beheer, binnen twee maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man in gebreke blijft integraal aan deze veroordeling te voldoen;
- een deskundigenonderzoek wordt gelast en een forensisch accountant wordt benoemd teneinde de waarde van de onderneming van de man vast te stellen, ter beantwoording van de navolgende vragen;
- Wat was het gemiddelde netto inkomen van partijen aan het einde van het huwelijk indien rekening wordt gehouden met de netto inkomens en de privé-opnamen en onttrekkingen uit de onderneming van de man?
- Welk inkomen kan de man aan de onderneming onttrekken rekeninghoudende met de cashflow zonder dat de continuïteit van de onderneming in gevaar komt, waarbij onderscheid dient te worden gemaakt tussen de periode tot de verkoop van de panden en de aflossing van de schuld aan de Rabobank en daarna?
- Hoe wordt de hoogte van de schuld van privé aan de [de onderneming] ten bedrage van € 1.2 miljoen verklaard?
- Waarom lopen de schulden van privé aan de [de onderneming] vanaf 2002 op terwijl er geen onroerend goed wordt aangekocht of verbouwd? Waarom worden de schulden van privé aan de [de onderneming] niet afgelost als privé onroerend goed wordt verkocht?
- Waar is de restant verkoopopbrengst van privé goederen va € 308.466,- (zie productie 27) naartoe gegaan?
- Waarvoor zijn de leningen die de Rabobank tussen eind 2002 (schuldstand: € 490.000,-) en eind 2007 (schuldstand: € 1.611.000,-), waarvoor in privé zekerheden zijn gesteld, voor aangewend?
- Heeft [de o[onderneming] en/of gelieerde ondernemingen dan wel de man in privé buitenlandse en/of binnenlandse (dochter)ondernemingen c.q. deelnemingen of worden er op andere wijze buitenlandse activiteiten verricht?
- Wat is de waarde van de aandelen in [de onderneming]. na correctie van de jaarrekeningen?
- Wat is de omvang van de door de man opgebouwde pensioenaanspraken op oudersdomspensioen, voor zover dat is opgebouwd vanaf de datum van het huwelijk tot aan de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand?
- Wat is het aandeel van de vrouw hierin, gelet op de Wet verevening pensioenaanspraken bij echtscheiding?
- Wat is de omvang – verwijzend naar de uitspraak van de Hoge Raad van 9 februari 2007 van het kapitaal dat overeenkomt met de aanspraken van de vrouw bestaande uit 50% van het door de man ten tijde van het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen, wanneer het gaat om afstorting van deze aanspraken bij een externe pensioenverzekeraar, waarbij de vrouw eenzelfde aanspraak verkrijgt, als zij zou hebben gehad bij een rechtstreekse aanspraak jegens de onderneming van de man?
- Wat is de omvang van de door de vrouw na echtscheiding te ontvangen aanspraak op nabestaandenpensioen ingeval van vooroverlijden van de man?
- de man wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.
3. De man bestrijdt het beroep van de vrouw en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw, niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans deze af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en in incidenteel appel te bepalen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- dat de vrouw aan de man, op het moment dat na verkoop en levering van de onroerende zaken van partijen de schulden aan de Rabobank en de onderneming van de man zijn afgelost, een bedrag van € 18.253,77 dient te betalen ter zake door de man voldane kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan de man verschuldigde vanaf de eerste dag dat de hiervoor omschreven betalingstermijn is verstreken tot aan de dag waarop betaling geheel heeft plaatsgevonden;
- dat de vrouw vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, te weten [datum], aan de man een gebruikersvergoeding verschuldigd is van € 1.500,- per maand, zolang zij in de (voormalige) echtelijke woning woonachtig is;
- dat de vrouw aan de man, op het moment van verkoop en levering van de onroerende zaken, de helft van de vanaf 1 januari 2008 tot de datum van levering van de onroerende zaken verschuldigde rente over de lening u/g dient te betalen;
- dat de vrouw gehouden is om met de verkoopopbrengst van de onroerende zaken, naast de schuld van partijen aan de vennootschap van de man en de schulden aan de Rabobank, de aan de Rabobank verschuldigde rente ter zake de leningen zoals genoemd in bijlage 35 van het verweerschrift en de door de Rabobank in rekening gebrachte juridische kosten te vergoeden.
4. Het hof zal de door de man en de vrouw aangevoerde grieven in het principaal en incidenteel appel zoveel mogelijk in onderling verband behandelen.
Behoefte van de vrouw
5. De vrouw is van mening dat de rechtbank haar behoefte op een onjuist bedrag heeft vastgesteld. De vrouw heeft het netto gezinsinkomen in 2006 – het laatste volledige jaar dat partijen hebben samengeleefd – berekend op in totaal € 9.286,- per maand. Dit bestaat volgens de vrouw uit een netto maandelijks gezinsinkomen van € 5.016,-, een belastingteruggave van € 1.040,- netto per maand (hypotheekrenteaftrek) en privékosten door de [de onderneming] voldaan voor een bedrag van € 3.230,- netto per maand.
Volgens de vrouw bedraagt haar huwelijksgerelateerde behoefte:
- netto gezinsinkomen € 9.286,-
- kosten kinderen € 1.760,-
- resteert € 7.526,-
- 60% € 4.516,- netto per maand
- gebruteerd € 7.700,- bruto per maand
6. De vrouw heeft ter zitting, ter beantwoording van vragen van het hof, vermeld dat zij niet in staat is concreet aan te geven welke kosten zij concreet in de toekomst denkt te maken ter zake haar kosten van levensonderhoud, nu zij niet weet wat zij in het kader van de verdeling van de voormalig huwelijksgoederengemeenschap aan bedragen kan ontvangen.
7. Het hof begrijpt het betoog van de man aldus dat voor de berekening van de behoefte van de vrouw onder meer uitgegaan moet worden van het bruto inkomen dat de man uit de onderneming genoot. Uit punt 4 van het verweerschrift volgt dat de man wenst uit te gaan van een bruto-inkomen van € 68.046,- per jaar. Door de man wordt betwist dat de [de onderneming] privé-kosten van partijen voldeed, behoudens de kosten die in de rekening-courant van de [de onderneming] zijn verwerkt.
8. Het hof overweegt als volgt.
9. Bij het bepalen van de mede aan de welstand tijdens het huwelijk gerelateerde behoefte van de alimentatiegerechtigde moet de rechter rekening houden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk als het uitgavenpatroon in dezelfde periode. Ook (de mogelijkheid van) vermogensvorming zal in beginsel — afhankelijk van de omstandigheden — bijdragen tot het oordeel dat echtelieden in een bepaalde welstand hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud moeten worden bepaald.
10. Ondanks de zeer grote hoeveelheid stukken die door de advocaten van partijen in het geding is gebracht, heeft het hof niet kunnen vaststellen:
- Wat het inkomen van partijen is geweest van de laatste jaren van het huwelijk;
- Wat het uitgavenpatroon van partijen is geweest in de laatste jaren van het huwelijk.
11. Uit de jaarrekening van [de onderneming]. betreffende het jaar 2007 volgt dat deze vennootschap een vordering heeft op de man van € 1.223.459,-. In de toelichting op de geconsolideerde balans per 31 december 2007 is geen enkele specificatie gegeven hoe deze vordering is ontstaan. Gezien het feit dat de hoogte van de rekening-courant vordering een belangrijk onderdeel van het debat van partijen vormt, had in redelijkheid van de man mogen worden verlangd dat hij inzicht had verschaft in het ontstaan en het verloop van deze rekening-courantschuld. Uit het betoog van de vrouw volgt immers dat mede uit de rekening-courantschuld, naast het inkomen dat de man genoot uit hoofde van zijn dienstverband met de vennootschap, de kosten van de huishouding werden voldaan. Om inzicht te krijgen in de behoefte van de vrouw is derhalve het verloop van de rekening-courantverhouding relevant.
12. Door de man zijn evenmin in het geding gebracht de aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting van de man betreffende de laatste jaren van het huwelijk. Gezien het feit dat de behoefte van de vrouw een uitvoerig onderdeel betreft van het debat en mede bezien de rechtspraak van de Hoge Raad in deze had het op de weg van de advocaat van de man gelegen om de aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting van de man betreffende de laatste jaren van het huwelijk in het geding te brengen.
13. Door de man zijn evenmin in het geding gebracht zijn recente financiële gegevens betreffende het jaar 2008, alsmede een prognose betreffende zijn financiën voor het jaar 2009. Het hoger beroep is door de vrouw ingesteld in april 2009. Van de man had derhalve in redelijkheid mogen worden verlangd dat hij in ieder geval gereed zou hebben gehad de jaarrekening van [de onderneming]. en de daarmee gelieerde vennootschappen betreffende het jaar 2008. Ook had in redelijkheid van hem kunnen worden verlangd dat hij zijn aangiften inkomstenbelasting 2008 in het geding zou hebben gebracht, te meer nu de man zelf zijn draagkracht aan de orde heeft gesteld.
14. Uit het vorenstaande volgt dat het hof niet door partijen in staat is gesteld om de behoefte van de vrouw vast te stellen. Gezien de grote financiële belangen die voor beide partijen op het spel staan, acht het hof het gewenst dat een deskundige wordt benoemd, welke deskundige dient te onderzoeken:
- Het inkomen van de man in de laatste jaren van het huwelijk.
- Het verloop van de rekening-courantverhouding tussen de man en [de onderneming]., waarbij de deskundige dient aan te geven waaraan de bedragen zijn uitgegeven.
Behoeftigheid van de vrouw
15. De man betoogt dat de vrouw, mede gelet op haar opleiding als onderwijskundige, in staat is geheel dan wel gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De man begroot het inkomen dat de vrouw zelf kan verwerven, bij een fulltime dienstbetrekking, op € 3.597,- bruto per maand.
16. De vrouw stelt dat zij na het sluiten van het huwelijk, buiten het huishouden om, geen werkzaamheden meer heeft verricht en dat zij zich heeft gericht op de zorgtaken binnen het huwelijk. De vrouw stelt dan ook dat zij geen recente relevante arbeidservaring heeft. Voorts stelt de vrouw dat zij nog veel zorgtaken heeft voor wat betreft de twee jongste, minderjarige, kinderen van partijen.
17. Het hof overweegt als volgt.
18. Partijen zijn feitelijk al meer dan twee jaar uit elkaar. Vaststaat dat de vrouw de Pabo opleiding heeft genoten en dat de vrouw tot op heden nagenoeg geen enkele activiteit heeft verricht om zelf in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Gezien haar opleiding, alsmede de leeftijd van de jongste, minderjarige, kinderen had van de vrouw mogen worden verlangd dat zij zich actief had opgesteld in het kader van het vinden van een betaalde baan. Het hof acht het dan ook redelijk en billijk om aan de vrouw enige verdiencapaciteit toe te rekenen en begroot deze in redelijkheid op de helft van het minimumloon. Dat de vrouw thans nog geen baan heeft, dient voor haar eigen rekening en risico te komen.
Kinderalimentatie
19. Gelet op het minimale verschil in de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie en de door de vrouw in hoger beroep gevraagde kinderalimentatie, zal het hof beide bedragen middelen en de kosten voor twee kinderen vaststellen op € 433,- per kind per maand.
20. De man heeft gesteld dat hij geen draagkracht heeft een dergelijke kinderalimentatie te betalen.
21. Gezien het feit dat er nog een financieel onderzoek dient plaats te vinden naar de draagkracht van de man, zal het hof in de eindbeschikking een beslissing nemen ter zake de kinderalimentatie.
Draagkracht van de man
22. Door de man is aangevoerd dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de vrouw gevorderde partneralimentatie en kinderalimentatie te kunnen voldoen.
23. Het hof beschikt over onvoldoende financiële gegevens met betrekking tot de man in privé alsmede met betrekking tot de [de onderneming]. en de daarmee gelieerde vennootschappen.
24. Het hof leidt uit het betoog van de vrouw af dat de jaarrekeningen van de [de onderneming]. en de daarmee gelieerde vennootschappen niet gebaseerd zijn op een deugdelijke grondslag. Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw op een aantal onjuistheden in de jaarrekening gewezen. Deze onjuistheden zijn ter zitting niet door de advocaat van de man weersproken.
25. Het hof ziet derhalve aanleiding om een deskundige te laten onderzoeken of de jaarrekeningen van de [de onderneming]. en de daarmee gelieerde vennootschappen op een deugdelijke grondslag zijn gebaseerd.
In geding brengen van stukken
26. Het hof verzoekt de man conform artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de navolgende stukken in het geding te brengen:
- De originele jaarrekeningen van de [de onderneming]. en de daarmee gelieerde vennootschappen over de jaren 2003, 2004, 2005, 2006, 2007 en 2008;
- De aangiftes van de vennootschapbelasting van [de onderneming]. en de met deze vennootschap gelieerde ondernemingen over de jaren 2003, 2004, 2005, 2006, 2007 en 2008 en de betreffende aanslagen;
- De aangiftes van de inkomstenbelasting van de man over de jaren 2003, 2004, 2005, 2006, 2007 en 2008 en de betreffende aanslagen;
- Een overzicht van het rekening-courantverloop van [de onderneming]. over de jaren 2003, 2004, 2005, 2006, 2007 en 2008.
Deze stukken dienen ten minste veertien dagen voor de hierna te vermelden regiezitting bij het hof, de advocaat van de vrouw en de hierna te benoemen deskundige aanwezig te zijn.
Deskundigenonderzoek
27. De vrouw heeft verzocht een deskundigenonderzoek te gelasten naar de juistheid van de cijfers van [de onderneming]. en de met deze vennootschap gelieerde ondernemingen van de man. Gezien dit door de vrouw gedane verzoek en hetgeen hiervoor door het hof is overwogen acht het hof een deskundigenonderzoek noodzakelijk.
28. De deskundige zal op grond van artikel 198, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opdracht uitvoeren onder leiding van een raadsheer-commissaris.
Onderzoeksvragen aan de deskundige
29. Het hof is van oordeel dat in ieder geval de navolgende vragen in het kader van het onderzoek moet worden beantwoord:
- Wat is het arbeidsinkomen van de man geweest in de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008?
- Welke aanslagen heeft de fiscus aan de man opgelegd betreffende de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008?
- Is de jaarrekening van de [de onderneming]. en de daaraan gelieerde ondernemingen betreffende de jaren 2003, 2004, 2005, 2006, 2007 en 2008 opgesteld op basis van een deugdelijke grondslag?
- Wat is het verloop van de rekening-courantverhouding tussen de man en de [de onderneming]. betreffende de jaren 2003, 2004, 2005, 2006, 2007 en 2008?
- Waaraan zijn de in de rekening-courant in debet geboekte bedragen besteed?
Aansprakelijkheid deskundige
30. De deskundige wenst zijn opdracht alleen te aanvaarden indien zijn algemene leveringsvoorwaarden op de opdracht van toepassing zijn.
31. De deskundige dient binnen twee weken na deze beschikking zijn leveringsvoorwaarden te doen toekomen aan het hof, aan de man en aan de vrouw.
32. Partijen dienen tijdens de regiezitting zich uit te laten over de vraag of zij zich gebonden achten aan de leveringsvoorwaarden.
Klachten over de deskundige
33. De deskundige, een register-accountant, dient zijn werkzaamheden te verrichten conform de voor hem geldende gedrag- en beroepsregels.
34. Indien een partij een klacht tegen de deskundige wenst in te dienen, dient deze het hof daarvan in kennis te stellen, zodat het hof in staat is - na partijen en de deskundige te hebben gehoord - te beoordelen of die partij conform artikel 198, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan het onderzoek zijn of haar medewerking heeft verleend.
Deskundige
35. Het hof zal de heer A. Hak RA benoemen tot deskundige. Het staat de deskundige vrij om tijdens zijn onderzoek te onderzoeken of een onderlinge regeling – eventueel op onderdelen – tot de mogelijkheden behoort.
36. De opdracht dient door de deskundige zelf te worden uitgevoerd. Het staat de deskundige vrij om bij de uitvoering van zijn werkzaamheden zich te laten bijstaan door derden, indien de deskundige dit in de uitvoering van zijn werkzaamheden noodzakelijk acht. Alvorens hij derden bij zijn werkzaamheden inzet, zal hij de raadsheer-commissaris inlichten.
Kosten deskundige
37. Het uurtarief van de deskundige bedraagt € 250,- exclusief BTW. De deskundige dient zijn declaratie op te stellen aan de hand van de door hem gehanteerde uren- en verrichtingenstaat. Het hof zal, alvorens over te gaan tot uitbetaling van de declaratie aan de deskundige, aan partijen om een reactie vragen. Partijen dienen binnen tien dagen te laten weten of zij instemmen met de declaratie. Na die periode stelt het hof de declaratie vast en zal het hof overgaan tot uitbetaling.
38. Ter dekking van de kosten van de deskundige stelt het hof een voorschot vast van
€ 35.700,- inclusief BTW. Het hof acht het redelijk en billijk dat de man voorlopig de kosten van de deskundige draagt, aangezien hij in gebreke is geweest om voldoende inzicht te verschaffen in zijn financiële positie. De man dient er voor zorg te dragen dat voormeld voorschot wordt gedeponeerd ter griffie van het hof door overmaking op bankrekeningnummer 5699.90.580, ten name van MvJ arrondissement 's-Gravenhage, Royal Bank of Scotland en onder vermelding van zaaknummer 200.026.674/01.
Deskundigenbericht
39. Het met redenen omkleed deskundigenbericht dient binnen vier maanden na de regiezitting toegestuurd te worden aan de griffier van het hof.
Communicatie
40. Indien de advocaten en/of de deskundige vragen hebben over de procedure kunnen zij zich wenden tot mevrouw J.H. Muller-Rietveld en bij haar afwezigheid tot mevrouw mr. I. van der Kamp.
Regiezitting
41. Voor de nadere uitwerking van de opdracht aan de deskundige vindt een regiezitting plaats.
Identificatiebewijs
42. Ten behoeve van het dossier van de deskundige dienen partijen ter regiezitting aan de deskundige een kopie van hun paspoort of ander rechtsgeldig identificatiebewijs te verstrekken.
Raadsheer-commissaris
43. Het hof zal tot raadsheer-commissaris benoemen mr. A.N. Labohm en bij diens afwezigheid mr. J.M. van de Poll.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
44. De vrouw stelt dat voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap uitgegaan dient te worden van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, te weten [datum].
45. De man stelt dat partijen - ter zake de peildatum voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap alsmede de waardering van de activa - met elkaar zijn overeengekomen 1 januari 2008. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst de man onder meer naar zijn eigen pleitnotities in eerste aanleg, alsmede naar de correspondentie tussen de advocaten. Het hof kan in beginsel geen kennis nemen van de correspondentie tussen de advocaten nu deze niet in het geding is gebracht.
46. Het hof begrijpt uit het betoog van de vrouw dat tussen partijen geen overeenstemming bestaat omtrent de peildatum. Indien partijen als peildatum hadden gekozen 1 januari 2008 dan had de rechtbank wel de verdeling kunnen gelasten in obligatoire zin. Nu de vrouw specifiek stelt dat voor de bepaling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap uitgegaan moet worden van de datum van ontbinding van het huwelijk correspondeert dit niet met de door de man gestelde datum van 1 januari 2008.
47. Hetgeen de vrouw stelt ter zake de peildatum van de bepaling van de omvang van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap, is naar het oordeel van het hof rechtens juist. De grief van de vrouw treft in zoverre derhalve doel. Het hof stelt de peildatum voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen aldus vast op [datum [inschrijving]].
Omvang huwelijksgoederengemeenschap
48. Naar het oordeel van het hof dient eerst vastgesteld te worden welke activa en passiva op datum van de ontbinding van het huwelijk tot de voormalig huwelijksgoederengemeenschap behoren.
49. Het hof verzoekt de man en de vrouw een boedelbeschrijving in het geding te brengen van de activa en passiva die op de peildatum behoorden tot de voormalige huwelijksgoederengemeenschap.
50. Het hof begrijpt uit het appelschrift van de vrouw dat er enige geschilpunten tussen partijen bestaan omtrent een aantal voormalige gemeenschapsgoederen. Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Mini Cooper
51. De vrouw stelt dat zij de Mini Cooper met kenteken [#] als cadeau van de man heeft gekregen voor een huwelijksfeest van partijen in 2006. Ter zitting heeft de vrouw gesteld dat de Mini Cooper door een mobiele kraan tijdens dat huwelijksfeest in [plaats] is gebracht en aan de vrouw is aangeboden. Dit heeft de man niet bestreden.
52. De man heeft gesteld dat de factuur van de Mini Cooper is gesteld op naam van [de onderneming]. en dat de auto tot het ondernemingsvermogen behoort.
53. Het hof overweegt als volgt. Gezien het feit dat de factuur op naam van de vennootschap staat en de factuur ook door de vennootschap is betaald en het hof ervan uit gaat dat de Mini Cooper aan de man is geleverd in zijn hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap, acht het hof het aannemelijk dat de Mini Cooper tot het ondernemingsvermogen behoort. Eveneens acht het hof het aannemelijk dat de man de Mini Cooper aan de vrouw cadeau heeft gedaan. In fiscaalrechtelijke zin heeft zulks tot gevolg dat er sprake is van een uitdeling welke fiscaal belast is en in civielrechtelijke zin heeft zulks tot gevolg dat de auto behoort tot de huwelijksgoederengemeenschap. Gezien vorenstaande feiten en vaststelling dient de Mini Cooper wel in de verdeling te worden betrokken.
Woonboot
54. De vrouw stelt dat de woonboot met een waarde van € 60.000,- tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort. In haar appelschrift geeft de vrouw niet aan over welke woonboot het gaat en waar deze woonboot is gelegen.
55. De man stelt zich op het standpunt dat de woonboot van zijn moeder is en derhalve niet behoort tot de voormalige huwelijksgoederengemeenschap.
56. Het hof overweegt als volgt. Nu de man ontkent dat de woonboot behoort tot de voormalige huwelijksgoederengemeenschap rust op de vrouw de bewijslast om aan te tonen dat de woonboot tot deze gemeenschap behoort. Nu de vrouw geen specifiek bewijs heeft aangeboden, kan door het hof niet worden vastgesteld dat de woonboot tot de voormalig huwelijksgoederengemeenschap behoort, zodat deze niet in de verdeling kan worden betrokken.
[jongmeerderjarige] paard [A]
57. De vrouw stelt dat het paard tot de voormalige huwelijksgoederengemeenschap behoort.
58. De man stelt dat het paard tot het ondernemingsvermogen behoort. Het paard staat op de balans van de vennootschap van de man. Het paard is namelijk voortgekomen uit een paard dat eigendom was van de vennootschap.
59. Het hof overweegt als volgt. [de onderneming]. houdt de aandelen in [onderneming] en [onderneming] De advocaat van de man geeft niet aan op de balans van welke vennootschap het paard is te vinden. Het hof heeft op de geconsolideerde balans per 31 december 2006 van [de onderneming]. onder de post ‘materiële vaste activa’ gezien de post ‘paarden’ voor de somma € 19.104,-. Het hof heeft niet in enige toelichting op de jaarrekening kunnen lezen of onder paarden eveneens wordt verstaan [jongmeerderjarige] [A]. Van de advocaat van de man had mogen worden verlangd dat zij expliciet had aangegeven of dit specifieke paard tot het ondernemingsvermogen behoort.
60. Conform artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wenst het hof dat de man exact aangeeft op grond van welke gegevens het hiervoor genoemde paard tot het ondernemingsvermogen behoort en voorts dat de man exact aangeeft welke vennootschap dan eigenaar is van het paard.
Stamrechtverplichting in de [de onderneming]
61. De vrouw stelt dat de rechten voortvloeiende uit het stamrecht jegens de vennootschap aan de man kunnen worden toegedeeld.
62. Door de man wordt gesteld dat de [de onderneming] niet in staat is de rechten te voldoen die voortvloeien uit het stamrecht.
63. Het hof acht het wenselijk dat een deskundige een oordeel geeft of de rechten voortvloeiende uit het stamrecht ook daadwerkelijk kunnen worden geëffectueerd.
Vordering van privé op [de onderneming]
64. De vrouw stelt in punt 29 van het appelschrift dat partijen in privé nog een vordering hebben op de [de onderneming]
65. Het hof verzoekt de vrouw conform artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering exact aan te geven over welke vordering het gaat en op welke [de onderneming]
Waarde aandelen van [de onderneming].
66. De man heeft in zijn vermogensverdelingsstaat aan de aandelen een negatieve waarde toegekend van € 250.000,-. Ter zitting is dit door de vrouw weersproken, aangezien bij de waardering van de aandelen in een besloten vennootschap niet gesproken kan worden van een negatieve waarde. De waarde van de aandelen kan hooguit nihil zijn.
67. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken volgt dat tot de voormalige huwelijksgoederengemeenschap behoren de aandelen van de [de onderneming]. Gelet op het feit dat de aandeelhouder in beginsel niet persoonlijk aansprakelijk is voor hetgeen in naam van de vennootschap wordt verricht en niet gehouden is boven het bedrag dat op zijn aandelen behoort te worden gestort in de verliezen van de vennootschap bij te dragen, is het hof met de vrouw van oordeel dat niet gesproken kan worden van een negatieve waarde van de aandelen.
68. Zodra het hof over de financiële gegevens van de vennootschap beschikt kan het hof zich een oordeel vormen of de waarde van de aandelen door een deskundige moet worden vastgesteld.
Schuld Rabobank van € 1.612.240,35
69. De man stelt dat de schuld aan de Rabobank van € 1.612.240,35 te vermeerderen met een rente van € 140.085,52 en te vermeerderen met de juridische kosten Rabobank van € 19.172,80, in totaal € 1.771.498,60, verhaalbaar is op de huwelijksgoederengemeenschap.
70. Uit een brief van de Rabobank van 22 september 2009 volgt dat de Rabobank het hiervoor genoemde bedrag te vorderen heeft van [de onderneming].. Het hof is derhalve van oordeel dat deze schuld niet behoort tot de voormalige huwelijksgoederengemeenschap.
Borgstelling
71. Uit het betoog van de man volgt dat partijen in privé borg staan ter zake de leningen die de Rabobank aan de hiervoor genoemde vennootschap heeft verstrekt.
72. De vrouw heeft gesteld dat zij de nietigheid van de borgstelling heeft ingeroepen.
73. Op basis van de stukken kan het hof op dit moment niet vaststellen of partijen in privé borg staan voor de leningen die de Rabobank aan [onderneming] heeft verstrekt.
Afstorting pensioenrechten
74. De vrouw wenst dat de in eigen beheer opgebouwde pensioenrechten worden afgestort – althans haar deel – bij een door haar aangewezen levensverzekeringsmaatschappij.
75. Uit het betoog van de man volgt dat [de onderneming]. over onvoldoende financiële middelen beschikt om het aandeel van de vrouw in de pensioenrechten af te storten.
76. Het hof acht het wenselijk dat een deskundige onderzoekt of de vennootschap in staat is de pensioenrechten van de vrouw af te storten bij een door de vrouw aan te wijzen levensverzekeringsmaatschappij.
Gebruiksvergoeding van de echtelijke woning
77. Het hof zal omtrent de gebruiksvergoeding van de echtelijke woning in de eindbeschikking een beslissing nemen.
BESLISSING OP HET PRINCIPAAL EN HET INCIDENTEEL HOGER BEROEP
Het hof:
bepaalt dat de man de in rechtsoverwegingen 26 en 60 vermelde stukken in het geding brengt;
bepaalt dat de vrouw het in rechtsoverweging 65 vermelde in het geding brengt;
bepaalt dat de man en de vrouw een boedelbeschrijving in het geding brengen zoals is overwogen in rechtsoverweging 49;
benoemt de heer A. Hak RA, kantoorhoudende te (3364 DA) Sliedrecht aan het Stationspark 100, postadres (3360 AH) Sliedrecht, postbus 327, tot deskundige;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal toezenden;
bepaalt dat de man binnen veertien dagen na heden een voorschot van € 35.700,- ter griffie van het hof zal deponeren door overmaking op bankrekeningnummer 5699.90.580, ten name van MvJ arrondissement 's-Gravenhage, Royal Bank of Scotland en onder vermelding van zaaknummers 200.027.134/01 en 200.029.394/01;
benoemt tot raadsheer-commissaris mr. A.N. Labohm en bij diens afwezigheid mr. J.M. van de Poll;
bepaalt dat partijen binnen 14 dagen na deze beschikking hun verhinderdata voor de maanden februari, maart en april 2010 aan de griffier van dit hof zullen opgeven;
bepaalt dat de deskundige zijn deskundigenbericht met redenen omkleed binnen vier maanden na de regiezitting zal toezenden aan de griffier van dit hof, onder vermelding van zaaknummers 200.027.134/01 en 200.029.394/01;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat partijen bij het onderzoek in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van de Poll en Kleykamp-van der Ben, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2009.