ECLI:NL:GHSGR:2009:BK4990

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.017.340/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. Mos-Verstraten
  • H. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en lasterlijke aantijgingen in familiezaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg, waarin de vorderingen van de man werden afgewezen. De man had de schoonmoeder aangeklaagd wegens lasterlijke aantijgingen en vorderde onder andere dat zij zou worden veroordeeld tot het staken van deze aantijgingen. De schoonmoeder had bij het AMK melding gemaakt van zorgen over de kinderen in het gezin van de man, maar het onderzoek bevestigde deze zorgen niet. Het hof oordeelt dat de melding niet zonder meer als lasterlijk kan worden aangemerkt, aangezien iedereen het recht heeft om zorgen over kindermishandeling te melden. De man heeft in zijn hoger beroep negen grieven aangevoerd, waaronder bezwaren tegen de afwijzing van zijn vorderingen door de voorzieningenrechter. Het hof heeft de grieven van de man in overweging genomen en beslist dat de omgangsregeling met zijn dochter geleidelijk moet worden opgebouwd, te beginnen met een verblijf van één dag in de veertien dagen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze betrekking had op het verzoek aan de raad voor de kinderbescherming om een onderzoek te verrichten, maar heeft de overige beslissingen van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De man is veroordeeld in de proceskosten van de schoonmoeder in hoger beroep, terwijl de kosten tussen de man en de vrouw worden gecompenseerd. Het hof heeft de voorlopige toedeling van zorg- en opvoedingstaken uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector familie
Zaaknummer : 200.017.340/01
Rolnummer rechtbank : KGZA 08/171
arrest van de familiekamer d.d. 30 juni 2009
inzake
[de man],
wonende te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.W. Bakkum te Zierikzee,
tegen
[de schoonmoeder],
wonende te Den Helder,
geïntimeerde sub 1,
hierna te noemen: de schoonmoeder,
advocaat: mr. F.C.M. Maat-Oldenhof te 's-Heer Arendskerke,
en
[de vrouw],
wonende te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland,
geïntimeerde sub 2,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. A.W. Boer te Utrecht.
Het geding
Bij exploot van 24 oktober 2008, herstelexploot van 27 oktober 2008 en exploot van 8 december 2008 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 30 september 2008, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg tussen de partijen gewezen.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de man strekkende onder 1. tot de veroordeling van de schoonmoeder tot het staken van lasterlijke aantijgingen tegen de man, onder verbeurte van een dwangsom; onder 2. tot de veroordeling van de schoonmoeder, onder verbeurte van een dwangsom, tot het schrijven van een brief naar de politie, Bureau Jeugdzorg en het AMK; onder 4. tot het opleggen aan de vrouw, onder verbeurte van een dwangsom, van een informatie- en consultatieplicht aangaande [de dochter], en onder 5. akte te verlenen van het gedane bewijsaanbod, afgewezen. Tevens is de raad voor de kinderbescherming verzocht een onderzoek te (doen) verrichten betreffende de gezinssituatie van de man, zulks ter beantwoording van de vraag of zwaarwegende belangen van [de dochter], omgang tussen de man en haar in de weg staan en daaromtrent te rapporteren. De man is veroordeeld in de proceskosten van de schoonmoeder, met uitvoerbaar bij voorraadverklaring voor wat betreft het raadsonderzoek alsmede de proceskostenveroordeling.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij dagvaarding van 8 december 2008 heeft de man tegen het bestreden vonnis negen grieven aangevoerd. De man heeft daarbij gevorderd, zakelijk weergegeven, vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter van 30 september 2008 en opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, een onmiddellijke voorziening te treffen waarbij het hof zal bepalen dat de omgangsregeling tussen de man en zijn dochter [de dochter], geheel conform de beschikking van de rechtbank Middelburg van 16 juni 2004 dient te worden nagekomen, dan wel zodanige voorziening te treffen als het hof in goede justitie mag vermenen te behoren, met bepaling van een dwangsom van € 250,- voor iedere keer dat de vrouw met de nakoming van de omgangsregeling in gebreke blijft; de schoonmoeder te verbieden lasterlijke aantijgingen te doen en het doen van lasterlijke aantijgingen jegens de man en zijn gezin gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 100,- per overtreding; akte te verlenen van het bewijsaanbod en met middeling van de proceskosten in eerste aanleg en in appel.
Bij memorie van antwoord heeft de schoonmoeder de grieven bestreden. De schoonmoeder heeft geconcludeerd dat het hof, bij arrest, het vonnis waarvan appel, al dan niet onder aanvulling of wijziging van gronden zal bekrachtigen, subsidiair de man zijn vorderingen zal ontzeggen met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in beide instanties.
Bij memorie van antwoord (met producties) heeft de vrouw de grieven bestreden. De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat de man in zijn vordering niet ontvankelijk zal worden verklaard, althans dat deze hem zal worden ontzegd, met veroordeling van de man in de kosten van het geding in eerste aanleg en appel.
De schoonmoeder en de vrouw hebben hun procesdossier aan het hof overgelegd en de vrouw heeft arrest gevraagd. Niet blijkt dat de man arrest heeft gevraagd en heeft gefourneerd. Het hof heeft tevens rechtgedaan op het procesdossier dat bij de griffie berust.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In geschil zijn de melding door de schoonmoeder bij het AMK van de bij haar gerezen zorgen omtrent de kinderen die in het gezin van de man verblijven alsmede de omgangsregeling van de man met het minderjarige kind van de man en de vrouw, [de dochter], geboren op 25 oktober 2001, hierna: [de dochter].
2. Op 1 maart 2009 is in werking getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500). Nu daarin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken heeft de wet onmiddellijke werking. Waar het vóór eerstgenoemde datum, in het geval ouders gezamenlijk het gezag hebben over hun minderjarige kind(eren), in gerechtelijke procedures gangbaar was te spreken van "omgang", in de zin van de duur van het verblijf van de minderjarige(n) bij de andere ouder dan die waar hij zijn hoofdverblijfplaats heeft, omschrijft de wet in artikel 1:253a BW dit nu als "een toedeling van de zorg- en opvoedingstaken", als onderdeel van een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Het hof zal in deze zaak het begrip "omgang" verstaan als "toedeling van zorg- en opvoedingstaken" en de vorderingen beoordelen in het licht van de Wet bevordering voortgezet ouderschap.
3. De eerste grief van de man richt zicht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat voorshands niet is komen vast te staan dat van lasterlijke aantijgingen door de schoonmoeder tegen de man sprake is. Volgens de man is, ter zitting van de voorzieningenrechter van 23 september 2008, door [een medewerker] van de raad voor de kinderbescherming medegedeeld dat uit het onderzoek door het AMK geen signalen naar voren zin gekomen die erop duiden dat de man zijn kinderen zou mishandelen.
4. Het hof stelt voorop dat een ieder die zich zorgen maakt over het lichamelijke of geestelijke welzijn van een kind en denkt aan kindermishandeling, dit kan melden bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: AMK). Dat onderzoek de zorgen niet bevestigt, maakt de melding bij het AMK door de schoonmoeder niet zonder meer tot een lasterlijke aantijging jegens de man. De stelling van de man dat de melding bij het AMK door de schoonmoeder tegen beter weten in is gedaan, is niet onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
5. Met zijn derde grief maakt de man bezwaar tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat het onderzoek van het AMK nog niet is afgerond. De man meent dat het onderzoek van het AMK van haar [medewerkster], wel was afgerond doch dat de schriftelijke rapportage ten tijde van de terechtzitting van de voorzieningenrechter nog niet beschikbaar was. De vierde grief keert zich, met verwijzing naar voormelde brief van het AMK, tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming noodzakelijk is. Tegen het verzoek van de voorzieningenrechter aan de raad voor de kinderbescherming een onderzoek te (doen) verrichten naar de gezinssituatie van de man, richten zich de zesde en zevende grief.
6. De derde, vierde, zesde en zevende grief lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Aan de (herstel)dagvaarding van 27 oktober 2008 is gehecht een brief van 16 oktober 2008 van Bureau Jeugdzorg Zeeland, gericht aan de man en zijn echtgenote. De brief, met als onderwerp "afsluiten dossier AMK" en ondertekend door [een] medewerker en teamleider AMK, was ten tijde van de zitting van 23 september 2008 van de voorzieningenrechter nog niet beschikbaar. De brief houdt, zakelijk weergegeven, in dat het AMK, na gesprekjes met [de andere kinderen] en na contacten met de school, de huisarts, de Jeugdgezondheidszorg en de politie, tot de conclusie komt dat de gemelde zorgen niet kunnen worden bevestigd en dat na het verzenden van de brief, het AMK het dossier zal sluiten. Naar het oordeel van het hof zijn de grieven terecht voorgesteld, in die zin dat aan genoemde brief geen grond kan worden ontleend voor het staken door de vrouw van de zorg- en opvoedingsregeling van de man met [de dochter] dan wel voor het verzoeken van een (beschermings)onderzoek door de raad voor de kinderbescherming. Voor wat dit laatste betreft, is het hof met de man van oordeel dat een verzoek om een onmiddellijke voorziening inzake de zorg- en opvoedingsregeling met een minderjarige kind, zoals door de man gedaan, zich in beginsel niet verdraagt met een zodanig onderzoek. Naar algemene ervaring is met een onderzoek door de raad immers doorgaans geruime tijd gemoeid, hetgeen wordt bevestigd door de brief van de raad voor de kinderbescherming van 13 januari 2009. Niet valt in te zien waarom in deze zaak van dat beginsel zou moeten worden afgeweken.
7. De vijfde grief betreft de afwijzing door de voorzieningenrechter van de vordering aan de vrouw een informatie- en consultatieplicht op te leggen. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht en op goede gronden tot die afwijzing is gekomen. Het gezamenlijk uitgeoefende ouderlijke gezag omvat van rechtswege het recht van de niet verzorgende ouder op informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot zijn minderjarige kind en de verplichting van de verzorgende ouder, de andere ouder te raadplegen over daaromtrent te nemen beslissingen. De man en de vrouw zijn, over en weer, gehouden wegen te zoeken om deze wettelijke informatie- en consultatieregeling, gestalte te geven. De man heeft zijn stelling, dat een dwangsom aan de vrouw moet worden opgelegd ter effectuering van zijn, genoemde, rechten, onvoldoende onderbouwd.
8. Aan de achtste grief, die beoogt het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen, komt gelet op het voorgaande geen zelfstandige betekenis toe, zodat bespreking daarvan achterwege kan blijven.
9. Nu in deze procedure geen aanwijzingen zijn dat contact tussen de man en [de dochter] niet in haar belang is, zal het hof de in de negende grief verzochte voorziening geven. Beide ouders zijn gehouden om daaraan op een goede wijze uitvoering te geven.
10. Gelet op de jeugdige leeftijd van [de dochter] en het feit dat zij sinds juli 2008 niet bij de man heeft verbleven, is het hof van oordeel dat de zorg- en opvoedingsregeling weer geleidelijk dient te worden opgebouwd, zoals hierna in het dictum is opgenomen, beginnende met een verblijf van [de dochter] bij de man van één dag in de 14 dagen naar één weekend per 14 dagen zoals vastgelegd in de beschikking van 16 juni 2004.
11. Nu de man jegens de schoonmoeder in het ongelijk is gesteld en er, in die verhouding, geen sprake is van een geschil van familierechtelijke aard, zal de man worden veroordeeld in de proceskosten van de schoonmoeder in hoger beroep.
Nu de schoonmoeder op basis van een toevoeging procedeert, zal worden beslist overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
12. De proceskosten van de man en de vrouw zullen voor beide instanties worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, nu de man en de vrouw voormalige echtelieden zijn.
Het voorgaande brengt mee dat beslist wordt als volgt.
Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, doch uitsluitend voor zover de raad voor de kinderbescherming, vestiging Middelburg, is verzocht een onderzoek te (doen) verrichten betreffende de gezinssituatie van de man;
bepaalt de toedeling van zorg- en opvoedingstaken aan de man voorlopig aldus dat [de dochter] bij de man zal verblijven :
- 2 keer op een zaterdag met één zaterdag daartussen, te beginnen op de tweede zaterdag na de datum van dit arrest, van 10:00 uur tot 17:00 uur,
- vervolgens één weekend per veertien dagen van zaterdag 10:00 uur tot zondag 17:00 uur,
- de helft van de (overige) vakanties;
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 30 september 2008 tussen partijen gewezen voor het overige;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van de schoonmoeder tot deze uitspraak begroot op, € 1.148,- gespecificeerd als volgt:
- vastrecht € 254,-,
- salaris advocaat € 894,-,
te betalen aan de griffier van dit hof, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin dat de man en de vrouw ieder de eigen kosten dragen;
verklaart de voorlopige toedeling van zorg- en opvoedingstaken alsmede de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. van Nievelt, Mos-Verstraten en Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2009 in aanwezigheid van de griffier.