ECLI:NL:GHSGR:2009:BK4987

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.010.769-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot moskee en eigendomsrechten van de Stichting Moskee Essalam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een groep appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin hen werd verboden de moskee van de Stichting Moskee Essalam te betreden. De appellanten, bestaande uit vijf personen, zijn al jarenlang bezoekers van de moskee en hebben financiële bijdragen geleverd voor de aankoop en het onderhoud van de panden. De Stichting, opgericht om de geestelijke belangen van de Marokkaanse gemeenschap in Nederland te behartigen, heeft hen de toegang ontzegd vanwege beschuldigingen van onrechtmatig gedrag en opruiing. De appellanten hebben in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van de rechtbank gevorderd, met als argument dat zij recht hebben op toegang tot de moskee, gezien hun langdurige betrokkenheid en de financiële steun die zij hebben verleend.

Het hof heeft vastgesteld dat de Stichting als eigenaar van de moskee het recht heeft om te bepalen wie toegang heeft. Echter, het hof oordeelt dat de Stichting niet voldoende zwaarwegende redenen heeft aangevoerd om de appellanten de toegang te ontzeggen. De beschuldigingen van opruiend gedrag zijn niet voldoende onderbouwd en er is geen bewijs dat de rust en orde in de moskee daadwerkelijk zijn verstoord. Het hof concludeert dat de appellanten, gezien hun lange geschiedenis van bezoek aan de moskee, in beginsel recht hebben op toegang. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en wijst de vordering van de Stichting af, waarbij de Stichting wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.010.769/01
Rolnummer Rechtbank : 305128/KG ZA 08-336
arrest van de negende civiele kamer d.d. 16 juni 2009
inzake
1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2],
3. [appellant sub 3],
4. Mohamed [appellant sub 4],
5. [appellant sub 5],
allen wonende te [Woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: gezamenlijk [appellanten] en ieder afzonderlijk [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5],
advocaat: mr. L.M. Bruins te ’s-Gravenhage,
tegen
Stichting Moskee Essalam,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Stichting,
advocaat: mr. E.M. Kostense te ’s-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 22 juli 2008 is [appellanten] in hoger beroep gekomen van het vonnis van
25 juni 2008 door de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht, voorzieningenrechter, gewezen tussen partijen. [appellanten] heeft bij memorie van grieven een grief aangevoerd, die door de Stichting bij memorie van antwoord is bestreden. Op 15 mei 2009 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellanten] door mr. M. Wiersma, advocaat te Rotterdam, en de Stichting door mr. J.C. Debije, advocaat te Rotterdam, eerstgenoemde aan de hand van overgelegde pleitnotities.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op het pleitdossier.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder “2. De feiten” een aantal feiten vastgesteld. Deze zijn in hoger beroep niet bestreden, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
2.Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1 De Stichting is bij notariële akte van 24 april 1987 opgericht en heeft ten doel (artikel 3 van haar statuten):
“Behartiging van de geestelijke belangen van diegenen van Marokkaanse oorsprong, die verblijven in Nederland, in het bijzonder ook in (delen van) Rotterdam-Zuid, speciaal ook door het bieden van mogelijkheden ten behoeve van het houden van godsdienst-oefeningen en het (doen) geven van godsdienstig onderwijs en onderricht, alles binnen de leer van de Islam”.
De Stichting kent een bestuur en thans geen inspraak- of raadplegingsregeling meer.
2.2 Ter verwezenlijking van haar doelstellingen houdt de stichting een moskee in stand aan de Polderlaan 84C te Rotterdam (hierna: de moskee).
2.3 De Stichting is doende een nieuwe moskee te bouwen aan het Vredesplein te Rotterdam. Daartoe worden haar financiële middelen ter beschikking gesteld door de Al Maktoum Foundation van Sheikh Hamdan bin Rashid Al Maktoum uit Dubai, Verenigde Arabische Emiraten. Diverse bestuursleden van de Stichting wonen niet in Rotterdam, maar in de Verenigde Arabische Emiraten dan wel in Ierland. In het bestuur hebben gedelegeerden van de Al Maktoum Foundation zitting.
2.4 [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] zijn al jarenlang bezoekers van de moskee. Zij, en ook familie en bekenden van hen, hebben (grote) donaties gedaan ten behoeve van (onder meer) de aankoop en het onderhoud van de panden waar de moskee is gevestigd. Zij vinden de besluitvorming binnen de Stichting niet transparant, in het bijzonder rond de (vertraagde) bouw van de nieuwe moskee. Zij wensen inzage in de boekhouding van de Stichting en zijn van oordeel dat het bestuur van de Stichting dient te bestaan uit personen met een achtergrond in de Marokkaanse gemeenschap in Rotterdam, om de primaire doelstelling van de Stichting voldoende in het gezichtsveld te houden.
2.5 Een aantal vaste bezoekers van de moskee heeft in oktober 2006 de stichting Stichting Gemeenschap Moskee Essalam opgericht met als doelomschrijving onder meer “het behartigen van de belangen van bezoekers van de Essalam Moskee”. Deze stichting beoogt bij het bestuur van de Stichting de onder 2.4 genoemde zaken onder de aandacht brengen.
2.6 Op 7 oktober 2007 werd in de moskee - door in ieder geval [appellant sub 1]- opgeroepen om ten strijde te trekken tegen het bestuur van de Stichting.
2.7 Bij brieven van 1 november 2007 is door mr. Debije namens de Stichting en haar bestuursleden [bestuurslid A] en [bestuurslid B] de toegang tot de moskee ontzegd aan [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4]. Als reden daarvoor werd in de brieven vermeld:
“(…) dat u - met anderen die zich presenteren onder de noemer van de Stichting Gemeenschap Essalam Moskee - zich bij herhaling schuldig heeft gemaakt aan acties die onrechtmatig zijn jegens hen. Ik roep in herinnering het herhaaldelijk uiten van valse beschuldigingen van verduistering en financiële malversaties, het ventileren van die valse beschuldigingen via de pers, de herhaalde persoonlijke bedreigingen aan het adres van cliënten, en (ook recentelijk nog) opruiend gedrag in de moskee van cliënten.”
2.8 Bij brief van 4 november 2007 hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] aan de Stichting geschreven dat zij zich nooit schuldig hebben gemaakt aan wat dan ook en dat zij het recht hebben om in de moskee te blijven bidden.
2.9 Na afloop van de gebedsdienst op 14 maart 2008 heeft [appellant sub 1]in de moskee met gebruikmaking van de microfoon opgeroepen tot een bijeenkomst van voornoemde Stichting Gemeenschap Moskee Essalam. Daarbij is aangegeven dat het bestuur van de Stichting nog immer geen enkele openheid wil geven over de financiële situatie van de moskee en met name niet met betrekking tot de besteding van donaties, en dat zulks een onwenselijke situatie wordt geacht.
2.10 In eerste aanleg vorderde de Stichting - zakelijk weergegeven - dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [appellanten] zal verbieden om - gedurende een periode van twee jaar na het in dezen te wijzen vonnis - de moskee van de Stichting te betreden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
2.11 Bij het bestreden vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, heeft de voorzieningenrechter [appellanten] verboden om gedurende een periode van zes maanden de moskee van de Stichting te betreden, zulks op straffe van verbeurte van een (gemaximeerde) dwangsom, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
3. In hoger beroep vordert [appellanten] de vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog afwijzing van de vorderingen van de Stichting, met veroordeling van de Stichting in de kosten van beide instanties.
4. De Stichting stelt ter pleitzitting dat [appellanten] geen belang meer heeft bij het hoger beroep, nu de werking van het rechterlijk verbod van 25 juni 2008 na afloop van de zes maanden reeds is geëindigd en de kostenveroordeling in eerste aanleg niet is en niet zal worden geëxecuteerd. Primair concludeert zij tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellanten] in hun hoger beroep, subsidiair tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van beide instanties.
5. Het hof is van oordeel dat [appellanten] voldoende belang heeft bij de vordering in hoger beroep - reeds - in verband met de kostenveroordeling in eerste aanleg. Hetgeen de Stichting ter pleitzitting heeft aangevoerd kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als een ondubbelzinnig aanbod om de proceskosten niet te innen. Daar komt bij dat, zelfs al zou een zodanig aanbod zijn gedaan, [appellanten] er nog steeds belang bij heeft dat de door hen in eerste aanleg gemaakte proceskosten gedragen worden door de Stichting.
6. De grief is gericht tegen en houdt verband met het oordeel van de voorzieningenrechter dat de Stichting gerechtigd is althans in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [appellanten] gedurende zes maanden de toegang tot de moskee te ontzeggen.
7. Ten aanzien van de grief overweegt het hof als volgt.
7.1 Het hof stelt voorop dat de Stichting geheel en uitsluitend door het burgerlijk recht en haar eigen statuten beheerst wordt. De Stichting is geen kerkgenootschap in de zin van artikel 2:2 BW.
7.2 Uitgangspunt is dat het de eigenaar van een zaak met uitsluiting van een ieder vrijstaat van de zaak gebruik te maken. De wet stelt daaraan de beperking dat het gebruik niet in strijd mag komen met rechten van anderen en de wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht (artikel 5:1 lid 2 BW).
Als eigenares van de moskee is de Stichting degene die bepaalt wie er in de moskee mag komen en wie niet, en eventueel onder welke voorwaarden er bezoek mag plaatsvinden.
Degene die in strijd met de uitdrukkelijke wil van de Stichting zich in de moskee bevindt, handelt daarmee onrechtmatig en in strijd met het subjectief recht van de eigenares. De stichting is derhalve in beginsel gerechtigd aan een ieder een moskeeverbod op te leggen.
7.3 Naar haar aard is de moskee bestemd voor bezinning en gebed binnen de leer van de Islam. De Stichting heeft de moskee dan ook opengesteld ten behoeve van het houden van godsdienstoefeningen. Zij is ervoor verantwoordelijk dat de godsdienstoefeningen op waardige en gepaste wijze kunnen worden gehouden. Zoals ter pleitzitting is gesteld en niet weersproken, heeft de Stichting de moskee voorts opengesteld voor sociale activiteiten en informatieve bijeenkomsten van de geloofsgemeenschap, welke plaatsvinden na de gebedsdiensten. Dan fungeert de moskee in zekere zin als “verenigingsgebouw” voor de geloofsgemeenschap. Aldus heeft het moskeegebouw naar zijn aard en bestemming tot op zekere hoogte een publieke functie.
7.4 Bezien moet worden of er een recht aan de zijde van [appellanten] bestaat om ondanks de andersluidende wil van de Stichting toch de moskee te kunnen betreden, althans dat de Stichting een recht van [appellanten] schendt door hen te verbieden in de moskee te komen.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] zijn al jarenlang bezoekers van de moskee aan de Polderlaan. Zij zijn gewoon in deze moskee hun geloof te belijden. Zij zijn er innig mee verbonden, doordat de moskee op privé initiatief, met ingelegde gelden van de Marokkaanse gemeenschap in Rotterdam, waartoe zij allen, hun familie en bekenden behoren, is gesticht.
Naar het voorlopig oordeel van het hof ontlenen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] tegen de achtergrond van het ontstaan en de opbouw van de moskee aan hun geloof en hun jarenlange gewoonte van moskeebezoek in beginsel het recht om de moskee van de Stichting te betreden en daar hun geloof te belijden.
7.5 De Stichting zou zich aan willekeur schuldig maken door zonder zwaarwegende reden deze vaste bezoekers de toegang tot de moskee te ontzeggen; met andere woorden de Stichting moet voor de opgelegde maatregel ten aanzien van ieder van deze bezoekers een zwaarwegende reden hebben. Als reden heeft de Stichting ten aanzien van alle genoemde personen aangevoerd: opruiend gedrag in de moskee op 7 november 2007 en 14 maart 2008. Ter onderbouwing hiervan heeft de Stichting (als productie 7 bij inleidende dagvaarding) schriftelijke getuigenverklaringen overgelegd, die door [appellanten] gemotiveerd is betwist.
Het hof gaat ervan uit, nu dit ter pleitzitting niet langer is betwist, dat het beweerdelijk opruiend gedrag na afloop van de gebedsdienst heeft plaatsgevonden. Dat de gebedsdienst is ontregeld en niet op waardige en gepaste wijze kon plaatsvinden, is derhalve niet gebleken. Dit brengt mee dat minder snel zal kunnen worden aangenomen dat sprake is geweest van een inbreuk op een waardig en gepast gebruik van de moskee.
Onvoldoende is gebleken welke gedraging aan welke persoon kan worden toegeschreven en of ieder van de personen ten aanzien van wie het gevorderde verbod zou moeten gelden zich wel schuldig heeft gemaakt aan het hem verweten gedrag. Deze omstandigheid staat reeds in de weg aan toewijzing van het gevorderde verbod ten aanzien van ieder van [appellanten]. Daarnaast geldt het volgende. Niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een zodanig ernstige misdraging dat deze een verstoring of bedreiging is geweest van de rust en orde in het gebouw. Partijen verschillen immers over en weer van mening over het antwoord op de vraag of het gebruikelijk is dat na de gebedsdienst met een microfoon of anderszins op luide toon mededelingen gedaan worden van informatieve aard. Dit alles brengt mee dat het enkel op luide toon mededelingen of oproepen doen na afloop van de gebedsdienst onvoldoende is om een inbreuk als hiervoor omschreven te kunnen aannemen. Het bewijsaanbod van de Stichting (op wie ingevolge artikel 150 Rv de bewijslast rust van de gestelde misdragingen) dient te worden gepasseerd, aangezien deze procedure zich niet leent voor bewijslevering.
Van een reële dreiging van misdragingen is naar het voorlopig oordeel van het hof niet (in voldoende mate) gebleken, aangezien die dreiging geen grondt vindt in ernstige misdragingen met een zodanige frequentie dat daaraan verwachtingen omtrent toekomstig gedrag ontleend kunnen worden.
7.6 Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte jegens [appellanten] het gevraagde moskeeverbod heeft uitgesproken.
8. Als de in het ongelijk gestelde partij zal de Stichting in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep worden veroordeeld. Het hof zal de proceskostenveroordelingen, zoals door [appellanten] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Tot de gevorderde kosten behoren de nakosten. Het hof zal de nakosten, anders dan [appellanten] vordert, thans niet vaststellen, omdat de vaststelling van de kosten ingevolge artikel 237 lid 3 Rv beperkt blijft tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht, voorzieningenrechter, van 25 juni 2008;
en opnieuw rechtdoende:
- wijst af de vordering van de Stichting;
- veroordeelt de Stichting in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellanten] tot op 25 juni 2008 begroot op € 254,00 aan griffierecht en € 816,00 aan salaris procureur;
- veroordeelt de Stichting in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellanten] tot op heden begroot op € 303,00 aan griffierecht, € 85,44 aan kosten appelexploot en € 2.682,00 aan salaris advocaat;
- verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, T.W.H.E. Schmitz en T.L. Tan en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2009 in aanwezigheid van de griffier.