ECLI:NL:GHSGR:2009:BK4755

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-000621-09
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een scherp voorwerp in een woning te 's-Gravenhage

In deze zaak gaat het om een steekincident dat plaatsvond op 23 mei 2008 in een woning aan de [G]laan [X] te 's-Gravenhage. De verdachte heeft het slachtoffer, die zich op dat moment in zijn eigen woning bevond, met een mes in het hoofd en de borst gestoken. Het slachtoffer liep hierdoor een klaplong en een bloeding in de borstholte op, wat als levensbedreigend werd aangemerkt. De verdachte heeft tijdens het proces een beroep gedaan op noodweer, maar het hof oordeelt dat dit beroep niet kan worden gehonoreerd. Het hof acht de verklaringen van de verdachte niet geloofwaardig en concludeert dat het letsel van het slachtoffer niet is toegebracht onder de omstandigheden die een beroep op noodweer zouden rechtvaardigen.

De verdachte heeft verklaard dat hij handelde uit noodweer, omdat het slachtoffer hem aanviel. Echter, het hof stelt vast dat de verdachte inconsistent heeft verklaard over de toedracht van het incident. De technische recherche vond bloedsporen in de woning, maar er werd geen steekwapen aangetroffen. Het hof concludeert dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven, maar dat de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafproces. De uitspraak is gedaan op 30 november 2009 door het Gerechtshof 's-Gravenhage.

Uitspraak

rolnummer 22-000621-09
parketnummer 09-900337-08
datum uitspraak 30 november 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 januari 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren te [geboorteplaats te geboorteland] op
[geboortedatum],
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 16 november 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 mei 2008 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in het hoofd en/of de buik en/of het lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2008 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in het hoofd en/of de buik en/of het lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Procesgang
In eerste aanleg is het primair tenlastegelegde bewezen verklaard en is de verdachte - in verband met een gehonoreerd beroep op noodweerexces - ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij [slachtoffer] is in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. Omtrent het inbeslaggenomen aardappel-schilmesje is beslist als nader in het vonnis omschreven.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Standpunt van de advocaat-generaal
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal - overeenkomstig het op schrift gestelde en aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte requisitoir - betoogd dat de rechtbank op onjuiste gronden tot het oordeel is gekomen dat de verdachte een beroep op noodweer/noodweerexces toekomt; in de visie van het openbaar ministerie is er namelijk geen sprake geweest van een noodweersituatie.
De advocaat-generaal stelt zich daarbij - kort en zakelijk weergegeven - op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de lezing van de verdachte omtrent de toedracht van het incident. Volgens de advocaat-generaal zitten er zoveel ongerijmdheden in de verklaringen van de verdachte dat die niet geloofwaardig zijn.
Standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is overeenkomstig de overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte pleitaantekeningen bepleit dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer/noodweerexces en derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
In de kern weergegeven heeft de raadsvrouw daartoe aangevoerd dat in het dossier aanknopingspunten voorhanden zijn die steun bieden aan de lezing van de verdachte omtrent de toedracht van het incident. Daarentegen zijn de daaromtrent afgelegde verklaringen van [slachtoffer] in de visie van de raadsvrouw wisselend en - voor wat betreft de aanleiding van de ruzie - apert onjuist.
Door het hof op basis van wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden
Op 23 mei 2008 vindt er in een woning gelegen aan de [G]laan [X] te 's-Gravenhage een steekincident plaats. Daarbij steekt de verdachte het slachtoffer
[slachtoffer] tweemaal met een mes, althans met een scherp of puntig voorwerp, in diens hoofd en diens bovenlichaam.1 [slachtoffer] loopt daarbij een snijverwonding aan zijn hoofd en een steekwond in de linkerhelft van zijn borst op. Tengevolge van die steekwond krijgt [slachtoffer] een klaplong en een bloeding in zijn borstholte.2 Dit letsel kan als levensbedreigend worden aangemerkt.3
Het hof overweegt omtrent het beroep op noodweer/noodweerexces als volgt.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep de verdachte en als getuige het slachtoffer [slachtoffer] gehoord. Op basis van het dossier en de op die terechtzitting afgelegde verklaringen heeft het hof moeten vaststellen dat de verdachte en [slachtoffer] over de aanloop naar het steekincident weliswaar nagenoeg gelijkluidend hebben verklaard, doch over de toedracht van het steekincident vergaand tegengestelde verklaringen hebben afgelegd.
Op 23 mei 2008 omstreeks 10.00 uur begeeft de verdachte zich naar de woning gelegen aan de [G]laan [X] te
's-Gravenhage. Voornoemde woning behoort in eigendom toe aan het slachtoffer [slachtoffer]; de verdachte heeft in het verleden kamers in die woning gehuurd. De verdachte wordt door [slachtoffer], die hem kent, binnengelaten. In de woning ontstaat een conflict over geld. De verdachte zegt tegen [slachtoffer] dat deze hem geld schuldig is. [slachtoffer] ontkent dat en weigert de verdachte geld te geven. De verdachte loopt daarop richting de voordeur onder toevoeging van de woorden dat hij (een deel van) zijn geld die avond terug wil hebben, "goedschiks of kwaadschiks"4, dan wel dat (aldus deze) [slachtoffer] problemen dan wel klappen zou krijgen.5
Diezelfde ochtend omstreeks 11.30 uur zien de getuigen [P6] en [B7] [slachtoffer] de trap van het portiek van voornoemde woning af lopen. Zij nemen waar dat hij veel bloed aan de linkerzijde van zijn hoofd heeft. Zij horen hem zeggen dat hij in zijn woning door een junk is neergestoken. [slachtoffer] vraagt de getuigen een ambulance te bellen. Op de vraag waar hij precies gewond is, tilt [slachtoffer] zijn shirt omhoog. De getuige [B] ziet aan de linkerzijde ter hoogte van de hartstreek een wond.
Kort nadat [slachtoffer] in de ambulance is gelegd, ziet [B] de verdachte de trap van eerdergenoemd portiek af komen lopen. Hij ziet dat de verdachte veel bloed op zijn gezicht heeft, ter hoogte van zijn mond. Bovendien ziet hij dat de verdachte een koevoet in zijn handen heeft. De getuige [B] hoort de verdachte zeggen: "Ik heb ruzie gehad met de huisbaas en ik heb hem gestoken", of woorden van gelijke strekking.8 Tegenover één van de inmiddels gearriveerde opsporingsambtenaren zegt de verdachte dat hij met [slachtoffer] een handgemeen kreeg en dat hij deze met een soort mes had gestoken, waarop het handgemeen was opgehouden.9
Bij een onderzoek in de bewuste woning treft de technische recherche meerdere bloedsporen (vegen en druppels) aan in de woonkamer. In de hal en op het trapportaal worden bloedsporen aangetroffen die veroorzaakt zijn door het lopen van het gewonde slachtoffer. De recherche concludeert dat het steekincident zich, vermoedelijk, in de woonkamer heeft voltrokken. De rechercheurs treffen geen voorwerp aan dat met het steekincident in relatie kan worden gebracht.10
Het hof stelt vast dat de verdachte zich in de daarop volgende verhoren op het standpunt heeft gesteld dat hij uit noodweer heeft gehandeld. Daartoe heeft hij bij zijn verhoor door de politie11 - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat hij, nadat hem duidelijk was geworden dat hij van [slachtoffer] geen geld kreeg, naar de keuken is gelopen, water heeft gedronken en zich op weg naar buiten heeft begeven. Toen hij in de gang langs [slachtoffer] liep heeft hij de opmerking gemaakt dat hij die avond een deel van zijn geld "goedschiks of kwaadschiks" wilde hebben. "Hij weet dat hij niet moet dollen met mij; ... mijn strafblad liegt er ook niet om." Daarop zou [slachtoffer], die tegenover hem in de gang stond, hem een vuistslag in het gezicht hebben gegeven, waardoor zijn bril op de grond viel. [slachtoffer] zou vervolgens op verdachte, die heel slecht ziet, met zijn vuisten en/of een hard voorwerp zijn gaan 'inbeuken' en hem zijn gaan schoppen. De verdachte is vervolgens terug gaan slaan om zich te verweren. Beiden zijn vervolgens ten val gekomen. Ter verdediging heeft de verdachte in de daarop gevolgde worsteling toen ook met een puntig voorwerp met houten handvat, een verfkrabber die hij op de grond had voelen liggen, twee maal naar [slachtoffer] uitgehaald. Nadat hij [slachtoffer] in diens zij had geraakt, is deze met het geweld gestopt, aldus de verdachte.
Tegenover de rechter-commissaris heeft de verdachte onder andere verklaard dat [slachtoffer] "mijn bril van mijn gezicht (heeft) geslagen en mijn oog (heeft) geraakt". Voorts verklaarde hij toen ook dat het voorwerp waarmee hij heeft geslagen een houten handvat had en dat hij, toen hij na afloop van de worsteling zijn bril weer had teruggevonden en allerlei schildersspullen in de woning had zien liggen, concludeerde dat het daarbij om een verfkrabber moest zijn gegaan.12 Bij zijn latere verhoor door de politie ontkent de verdachte in alle toonaarden dat hij met een mes heeft gestoken; het is onmogelijk dat er sporen van hem worden aangetroffen op een mes dat inmiddels boven water is gekomen en waarop bloedsporen van [slachtoffer] zijn aangetroffen.13
Ter terechtzitting in eerste aanleg verklaart de verdachte dat [slachtoffer] na zijn opmerking over "goedschiks of kwaadschiks" reageerde met de opmerking "Mij bedreigen?" en hem een vuistslag gaf. Door die vuistslag was de verdachte in de gang ten val gekomen en door [slachtoffer] over de vloer gesleept dan wel heeft verdachte zelf geprobeerd in de richting van de woonkamer weg te kruipen; wel beaamde verdachte dat hij zich dichter bij de voordeur bevond dan [slachtoffer]. Vervolgens zijn [slachtoffer] en hij in de woonkamer over elkaar heen gevallen en sloeg [slachtoffer] hem met een schroevendraaier op zijn hoofd, terwijl hij, verdachte, op de grond lag met [slachtoffer] bovenop hem - zittend of liggend. De verdachte heeft toen om zich heen gevoeld, iets met een houten handvat opgepakt en daarmee twee keer uitgehaald. Het zou kunnen dat dat voorwerp een mes is geweest.14
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aan zijn lezing van de toedracht van het incident toegevoegd dat hij door [slachtoffer] aan zijn benen/enkels naar de woonkamer is gesleept en dat hij, toen [slachtoffer] over hem heen lag - hij weet niet hoe - twee maal met gestrekte arm een zwaaiende beweging heeft gemaakt, waarbij hij [slachtoffer] onder meer in diens zij heeft geraakt.
Omtrent de toedracht van het incident heeft ook [slachtoffer] meerdere verklaringen afgelegd. Die verklaringen komen - kort samengevat - op het navolgende neer.
De verdachte is degene geweest die het geweld heeft ingezet. Nadat [slachtoffer] in reactie op verdachte's opmerking dat hij een deel van het geld die avond "goedschiks of kwaadschiks" kwam ophalen heeft [slachtoffer] de verdachte gevraagd wat deze daarmee bedoelde. In reactie daarop heeft, aldus [slachtoffer], de verdachte zich omgedraaid, direct een mes in de borst van [slachtoffer] gestoken en hem vervolgens met stekende bewegingen de woonkamer in gedwongen. Daar heeft [slachtoffer] op een gegeven moment kans gezien om zich onder meer met een schroevendraaier te verweren en het huis uit te vluchten.
In verband met hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard merkt het hof op dat - blijkens het NFI-rapport d.d. 1 juli 2008 - het zeer wel mogelijk is dat [slachtoffer] met het hem toegebrachte letsel in staat was deel te nemen aan een worsteling aangezien het letsel niet onmiddellijk dodelijk was en er geen incapacitatie heeft plaatsgevonden door pijn of bewustzijnsverlies.
Met betrekking tot de 'stille getuigen' die op de plaats delict zijn aangetroffen stelt het hof vast dat de hierboven aangehaalde bevindingen van de technische recherche weliswaar indiceren dat het steekincident zich in de woonkamer heeft afgespeeld, maar deze conclusie is zo terughoudend geformuleerd dat het hof daaraan geen consequenties voor de geloofwaardigheid van de lezing van [slachtoffer] verbindt.
Bovendien moet op grond van de bevindingen van het NFI met betrekking tot de in de woning aangetroffen schildersspullen worden vastgesteld dat geen daarvan een rol kan hebben gespeeld bij het veroorzaken van het steekletsel in de borst van [slachtoffer].15 Over dat letsel stelt het NFI:
"Het steekletsel in de borstkas is veroorzaakt door een scherppuntig en scherprandig voorwerp dat op circa 6,5 centimeter vanaf de punt een maximale breedte had van circa 1,5 centimeter."16
Tevens wordt geconstateerd dat de insteekopening (huidklieving) zich aan de linkerzijde van de borstkas, circa 6,5 cm buiten - en 3 cm onder het niveau van de tepel bevond17 en dat sprake is geweest van "een dwars naar rechts verlopend steekkanaal welke door de linker long verliep en reikte tot zeer nabij het hart".18
In dit verband komt in het bijzonder ook betekenis toe aan het gegeven dat de vader van [slachtoffer] stelt twee weken na het incident op het balkon van de woning aan de Goeverneurlaan 443 een aardappelschilmesje met een geel handvat te hebben gevonden.19 Op dat mes zijn DNA sporen van zowel [slachtoffer] als de verdachte aangetroffen.20 Het NFI komt in zijn rapport van 30-10-08 tot het oordeel dat het bij [slachtoffer] aangetroffen letsel "zeer wel mogelijk" door dit mes kan zijn veroorzaakt.21 Alles wijst er in de visie van het hof dus op dat dit mes het 'scherppuntig en scherprandig voorwerp' is geweest waarmee [slachtoffer] is gestoken.
Ten slotte stelt het hof op grond van het in het dossier aanwezige fotomateriaal22 vast dat (ook) op de verdachte en kennelijk door [slachtoffer] geweld is uitgeoefend, waardoor de verdachte op meerdere plaatsen (op het hoofd, in het gezicht, op zijn borst en in zijn zij) letsel heeft opgelopen, hetgeen steun zou kunnen geven aan het beroep op noodweer(exces) van de verdachte.
Bij de beoordeling van dat beroep zullen de omstandigheden waaronder dat geweld op de verdachte werd uitgeoefend en in het bijzonder ook de chronologie van dat geweld in relatie tot het door de verdachte jegens [slachtoffer] uitgeoefende geweld betrokken moeten worden. Te dien aanzien stelt het hof het navolgende vast.
1. De verdachte heeft [slachtoffer] met een scherp voorwerp in de borst en in de hartstreek gestoken, met potentieel fatale afloop.
2. De verdachte heeft over het door hem gebruikte wapen vrijwel nimmer ruiterlijk opening van zaken willen gegeven, waardoor bijvoorbeeld de vraag hoe hij in het bezit van dat steekwapen is gekomen, onbeantwoord moet blijven. Zeker is immers wel dat het dossier geen steun biedt voor zijn stelling dat hij met schildersgerei dan wel een ander voorwerp met houten handgreep dan een mes heeft uitgehaald.
3. De verdachte heeft over de plaats en de omstandigheden waaronder het aan die steek voorafgegane, jegens hem door [slachtoffer] uitgeoefende geweld heeft plaatsgevonden bepaald wisselend en nimmer eenduidig verklaard. Dat doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van die verklaringen.
4. De stelling van de verdachte dat het geweld begon met een vuistslag in zijn gezicht, ten gevolge waarvan hij zijn bril kwijtraakte en op zijn oog werd geraakt, acht het hof niet aannemelijk geworden. Aan de hand van de zich in het dossier bevindende foto's betreffende het letsel van de verdachte stelt het hof op grond van zijn eigen waarneming vast dat het daarop zichtbare letsel niet past bij de door de verdachte beschreven geweldshandeling. Het hof merkt in dit verband voorts nog op dat de verdachte zijn bril intact heeft teruggevonden.
5. Hoewel [slachtoffer] zijnerzijds zeker niet steeds eenduidig verklaarde, is hij consequent in zijn verklaring omtrent de omstandigheden waaronder het letsel in zijn borst werd veroorzaakt en komt bij die omstandigheden betekenis toe aan de dreigende opmerking van de verdachte dat hij zijn geld "goedschiks of kwaadschiks" zou komen halen, alsook aan de kennelijke frustratie van de verdachte dat hij geen geld had gekregen.
6. Ten slotte stelt het hof vast dat de verdachte niet alleen wisselend en onduidelijk heeft verklaard over de situatie waarin hij de bijna fatale steek toebracht, maar acht het hof het ook weinig plausibel dat de verdachte terwijl hij op de grond lag met [slachtoffer] over hem heen op de door hem beschreven wijze dat letsel heeft kunnen teweegbrengen. De aard van het door het NFI beschreven steekkanaal verzet zich evenwel niet tegen de door [slachtoffer] beschreven toedracht van het steekincident.
Gelet op het hierboven overwogene acht het hof onvoldoende aannemelijk (geworden) dat het bij [slachtoffer] waargenomen letsel is toegebracht onder de door de verdachte beschreven omstandigheden die een beroep op noodweer(exces) zouden moeten dragen; de beoordeling van de verklaringen van [slachtoffer] maakt dat niet anders. Dit beroep wordt derhalve verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 mei 2008 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in het hoofd en het lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op grond van de feiten en omstandigheden die in de hiervoor weergegeven - in de voetnoten [nummers] aangeduide - bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft het slachtoffer
[slachtoffer], die zich op dat moment in zijn eigen woning bevond, met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp, in diens hoofd en borst gestoken. Tengevolge van die handelwijze heeft het slachtoffer een klaplong en een bloeding in zijn borstholte opgelopen. Het is slechts aan omstandigheden buiten verdachtes wil te danken geweest dat het slachtoffer niet aan zijn verwondingen is bezweken. Verdachtes handelen levert aldus een poging tot aantasting op van het meest fundamentele recht waar de mens over beschikt, te weten het recht op leven.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 november 2009, is de verdachte vele malen veroordeeld wegens het plegen van misdrijven, waaronder misdrijven met een gewelddadig karakter. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met de aannemelijk geworden omstandigheid dat de verdachte niet de intentie heeft gehad het slachtoffer dodelijk te treffen, alsmede met de omstandigheid dat het slachtoffer zich ook niet onbetuigd heeft gelaten.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van materiële en immateriële schade, geleden als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 40.190,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te weten tot een bedrag van € 220,-, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Namens de verdachte is primair betoogd dat de vordering dient te worden afgewezen; subsidiair dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Oosterhof,
mr. G.P.A. Aler en mr. H.M.A. de Groot, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 november 2009.
1 De verklaring van de verdachte afgelegde ter terechtzitting in hoger beroep van 16 november 2009. Een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer], d.d. 11 augustus 2008, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris mr. D.R. Glass.
2 Een geschrift, zijnde een medische verklaring betreffende
[slachtoffer], d.d. 28 mei 2008, opgesteld door R.J.P van der Wal, assistent-chirurgie (blz. 71 van dossiernummer 1531/2008/38151-28).
3 Een geschrift, zijnde een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te 's-Gravenhage, nr. 2008.05.29.001, d.d. 1 juli 2008, opgemaakt en ondertekend door D. Botter, forensisch arts (blz. 112 van dossiernummer 1531/2008/28151-28).
4 Het proces-verbaal van Politie Haaglanden, proces-verbaalnummer PL1531/2008/28151-13, d.d. 23 mei 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar M. Quadvlieg, hoofdagent, inhoudende de op 23 mei 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van de verdachte (blz. 41 van dossiernummer 1531/2008/28151-28). De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 16 november 2009.
5 Het proces-verbaal van Politie Haaglanden, proces-verbaalnummer PL1531/2008/28151-64, d.d. 1 juli 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar V.E. Jongste, hoofdagent, inhoudende de op 1 juli 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [slachtoffer](blz. 119 van dossiernummer 1531/2008/28151-28).
6 Het proces-verbaal van Politie Haaglanden, proces-verbaalnummer PL1531/2008/28151-2, d.d. 23 mei 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar C.G. Wichers, hoofdagent, inhoudende de op 23 mei 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van de getuige [P} (blz. 35 van dossiernummer 1531/2008/28151-28).
7 Het proces-verbaal van Politie Haaglanden, proces-verbaalnummer PL1531/2008/28151-1, d.d. 23 mei 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar V.E. Jongste, hoofdagent, inhoudende de op 23 mei 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van de getuige [B] (blz. 37 van dossiernummer 1531/2008/28151-28).
8 Zie voetnoot 7 (blz. 38 van dossiernummer 1531/2008/28151-28).
9 Het proces-verbaal van aanhouding van Politie Haaglanden, proces-verbaal nummer PL1531/2008/28151-4, d.d. 23 mei 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar M.M.A. de Groot, hoofdagent, alsmede een andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende een relaas van die opsporingsambtenaren (blz. 15 van dossiernummer 1531/2008/28151-28.
10 Het proces-verbaal van Politie Haaglanden, proces-verbaalnummer PL1531/2008/28151-43, d.d. 1 juni 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar P.A. Driesen, senior technisch rechercheur, alsmede andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, inhoudende een relaas van die opsporingsambtenaren (blz. 90 en 91 van dossiernummer 1531/2008/28151-28).
11 Zie voetnoot 5.
12 Het proces-verbaal van verhoor inbewaringstelling, d.d. 26 mei 2008, opgesteld en ondertekend door de rechter-commissaris,
mr. W.A.G.J.W. Ferenschild.
13 Het proces-verbaal van Politie Haaglanden, proces-verbaalnummer PL1531/2008/28151-73, d.d. 10 juli 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar V.E. Jongste, hoofdagent, inhoudende de op 10 juli 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van de verdachte (blz. 122 van dossiernummer 1531/2008/28151-28).
14 Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van
9 januari 2009.
15 Een geschrift, zijnde een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te 's-Gravenhage, nr. 2008.05.29.001, d.d. 1 juli 2008, opgemaakt en ondertekend door D. Botter, forensisch arts (blz. 115 van dossiernummer 1531/2008/28151-28).
16 Zie noot 15 (blz. 116 van dossiernummer 1531/2008/28151-28).
17 Zie noot 15 (blz. 109 van dossiernummer 1531/2008/28151-28).
18 Zie noot 15 (blz. 113 van dossiernummer 1531/2008/28151-28).
19 Het proces-verbaal van Politie Haaglanden, proces-verbaalnummer PL1531/2008/28151-48, d.d. 5 juni 2008, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar R.G.M. van den Steen, inspecteur, inhoudende de op 5 juni 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [vader slachtoffer] (blz. 117 van dossiernummer 1531/2008/28151-28).
20 Een geschrift, zijnde een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te 's-Gravenhage, nr. 2008.09.24.083, d.d. 23 oktober 2008, opgemaakt en ondertekend door dr. A.J. Kal, vast gerechtelijk deskundige.
21 Een geschrift, zijnde een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te 's-Gravenhage, nrs. 2008.05.29.001&2008.09.24.083, d.d. 30 oktober 2008, opgemaakt en ondertekend S. Botter, forensisch arts.
22 Blz. 43 tot en met 51 van dossiernummer 1531/2008/28151-28;
blz. 107 van dossiernummer 1531/2008/28151-28.