ECLI:NL:GHSGR:2009:BK4135

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-005569-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor drugsdelicten met tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 10 augustus 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1962 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, was schuldig bevonden aan het verstrekken van heroïne en cocaïne aan anderen gedurende een periode van bijna een jaar, terwijl hij zich in een proeftijd bevond voor eerdere drugsdelicten. Het hof overwoog dat de verdachte direct na het uitzitten van zijn eerdere straf opnieuw in de fout was gegaan, maar hield ook rekening met het feit dat hij de drugs niet voor financieel gewin verstrekte en dat de schade voor de maatschappij relatief beperkt was gebleven. De verdachte had eerder een gevangenisstraf van 22 maanden opgelegd gekregen, waarvan een deel voorwaardelijk was. Het hof oordeelde dat de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf gegrond was, omdat de verdachte de voorwaarden van zijn proeftijd had geschonden. De raadsvrouw van de verdachte had verzocht om verlenging van de proeftijd, maar het hof oordeelde dat bij overtreding van de voorwaarden in beginsel de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf dient te volgen, tenzij er zeer bijzondere omstandigheden zijn, wat in dit geval niet het geval was. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en legde de verdachte een gevangenisstraf op van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, en gelastte de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de eerdere straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005569-08
Parketnummers: 10-691156-08 en 10-691358-06 (TUL)
Datum uitspraak: 10 augustus 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
Meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2008 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Stadsgevangenis Rotterdam te Hoogvliet.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 27 juli 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2007 tot en met 24 juni 2008 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of cocaine, zijnde heroine en/of cocaine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van het voorwaardelijk deel, groot vijf maanden, van de bij vonnis d.d. 22 maart 2007 van de rechtbank te Rotterdam (onder parketnummer 10-691358-06) aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juli 2007 tot en met 24 juni 2008 te Rotterdam opzettelijk heeft verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Hij is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende bijna een jaar, en nota bene gedurende een proeftijd ter zake van een hem eerder voor drugsdelicten deels voorwaardelijk opgelegde straf, schuldig gemaakt aan het verstrekken van heroïne en cocaïne aan anderen. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Het gebruik ervan brengt bovendien doorgaans onrust en schade voor de samenleving met zich mee en het verstrekken ervan is maatschappelijk gezien dan ook onaanvaardbaar.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 juli 2009, is de verdachte eerder veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder drugsdelicten.
Bij de straftoemeting weegt het hof enerzijds mee dat de verdachte direct nadat hij op 6 juli 2007 zijn straf voor eerdergenoemde drugsdelicten had uitgezeten, is doorgegaan met het plegen van de onderhavige feiten. Anderzijds houdt het hof rekening met het feit dat het de verdachte niet ging om financieel gewin en dat de verdachte de drugs verstrekte en samen met anderen gebruikte in de beslotenheid van zijn eigen woning, zodat de schade en overlast voor de maatschappij in dit geval relatief beperkt is gebleven.
Gelet op het bovenstaande - en mede in het licht van de jurisprudentie in soortgelijke zaken - is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van navermelde - gemeten naar het vonnis in eerste aanleg en de eis van de advocaat-generaal kortere - duur passend en geboden is.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis d.d. 22 maart 2007 van de rechtbank te Rotterdam (onder parketnummer 10-691358-06) is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met bevel dat een gedeelte van die straf, groot vijf maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, nu de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
De raadsvrouw heeft verzocht de proeftijd te verlengen.
Het hof is evenwel van oordeel dat bij overtreding van de algemene voorwaarde - afgezien van zeer bijzondere omstandigheden, waarvan in het onderhavige geval niet is gebleken - in beginsel de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf dient te volgen.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging toe en gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte, groot
5 (vijf) maanden,
van de bij vonnis d.d. 22 maart 2007 van de rechtbank Rotterdam (onder parketnummer 10-691358-06) opgelegde gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht,
mr. C.M. le Clercq-Meijer en mr. J.C.F. van Gelder, in bijzijn van de griffier mr. W.R. van Hattum.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 augustus 2009.