Rolnummer: 22-000947-09
Parketnummer: 09-761405-08
Datum uitspraak: 2 oktober 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
Meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 6 februari 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
[adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 18 september 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal - strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep - en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 september 2008 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangeefster], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet deze [aangeefster] (terwijl zij op de grond lag) meermalen, althans éénmaal, in/tegen de buik en/of in/tegen de rug en/of tegen de kaak heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 september 2008 te Leiden opzettelijk een persoon (te weten [aangeefster]), meermalen, althans éénmaal, heeft geslagen en/of gestompt (tengevolge waarvan zij op de grond is gevallen) en/of deze [aangeefster] (vervolgens) in/tegen de buik en/of in/tegen de rug en/of tegen de kaak heeft geschopt/getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 september 2008 te Leiden opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt (tengevolge waarvan zij op de grond is gevallen), waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij het slachtoffer niet heeft geslagen, maar slechts heeft geduwd (als gevolg waarvan zij tegen een muur zou zijn gevallen). Het hof is van oordeel dat het letsel van het slachtoffer - zij had onder meer een wond aan de binnenkant van haar rechteronderlip en kon haar tanden en kiezen niet op elkaar zetten vanwege een zwelling - beter past bij het in de aangifte genoemde, met de arm uithalen naar het slachtoffer, dan bij de gestelde val tegen een muur na een duw. Dat oordeel vindt steun in de conclusie van het medisch onderzoek d.d.
24 september 2008, inhoudende dat sprake was van diverse trauma's die alle passen bij het beeld zoals dat ontstaat door een direct inwerkend trauma van buiten af.
De suggestie van de raadsman dat niet de verdachte, maar de vriend van het slachtoffer haar zou hebben mishandeld, wijst het hof van de hand, reeds omdat de verdachte ter zitting in hoger beroep desgevraagd heeft verklaard dat het slachtoffer ten tijde van het gebeurde geen vriend had.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Hij is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een vriendin van zijn ex-partner mishandeld. Aanleiding was het feit dat die vriendin hem duidelijk maakte dat hij moest weggaan bij haar woning waar op dat moment ook zijn ex-partner was, met wie hij na een eerdere ruzie wilde praten. De verdachte heeft zonder enige noodzaak het slachtoffer geslagen en/of gestompt, waardoor zij pijn en letsel heeft opgelopen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de rapportage d.d. 5 januari 2009 van de Raad voor de Kinderbescherming, waarin wordt geadviseerd aan de verdachte een werkstraf op te leggen.
De verdachte heeft (subsidiair) verzocht om een voorwaardelijke werkstraf of een werkstraf van minder dan veertig uren op te leggen. Hij legt hieraan ten grondslag dat hij alleen dan in aanmerking zou komen voor een Verklaring Omtrent Gedrag. Hij heeft deze verklaring nodig in verband met zijn wens taxichauffeur te worden en/of toegelaten te worden tot de KMAR. Dit verzoek wordt afgewezen, nu die stelling geen steun vindt in de betreffende wet- en regelgeving (zie artt. 28 t/m 39 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens jo. de Beleidsregels 2008 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een verklaring omtrent het gedrag van natuurlijke personen en rechtspersonen, Stc. 24 juni 2008, nr. 119 / pag. 16).
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke werkstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van
Beveelt dat bij het niet naar behoren verrichten van de taakstraf deze wordt vervangen door jeugddetentie voor de duur van
25 (vijfentwintig) dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. T.W.H.E. Schmitz, mr. R.C.A. Duindam en mr. M. Moussault, in bijzijn van de griffier mr. W.R. van Hattum.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 oktober 2009.