ECLI:NL:GHSGR:2009:BK4066

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-001175-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en woninginbraken met ernstige gevolgen voor slachtoffers

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 november 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord en aan twee woninginbraken. De verdachte en zijn mededader hebben in de nacht van 30 september op 1 oktober 2003 in Leiden het slachtoffer, [slachtoffer 1], op gruwelijke wijze om het leven gebracht. De mededader heeft verklaard dat hij het slachtoffer heeft geslagen, geschopt en in het water heeft gegooid, met de bedoeling dat het slachtoffer zou verdrinken. Toen het slachtoffer weer boven water kwam, is hij verder mishandeld, gewurgd en is er met een auto over hem gereden. Het slachtoffer is aan de gevolgen van deze geweldsdelicten overleden. De verdachte heeft ook deelgenomen aan twee brutale woninginbraken, waarbij waardevolle spullen, waaronder erfstukken, zijn gestolen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende bewijs was voor de schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001175-08
Parketnummers: 09-753415-03 en 09-530595-05
Datum uitspraak: 23 november 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 augustus 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] Litouwen op [geboortedag] 1979,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en -na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden- het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 2 april 2009 en -na tussenarrest van 16 april 2009- 7 augustus 2009, 4 en 9 november 2009.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. "hij in of omstreeks de periode van 30 september 2003 tot en met 01 oktober 2003 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, telkens met dat opzet
- die [slachtoffer 1] met gebalde vuisten tegen het lichaam en/of tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of - die [slachtoffer 1] (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) met kracht tegen het lichaam en/of tegen het hoofd heeft/hebben geschopt;
- die [slachtoffer 1] in het water heeft/hebben gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; "
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
"hij in of omstreeks de periode van 30 september 2003 tot en met 01 oktober 2003 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, telkens met dat opzet
- die [slachtoffer 1] met gebalde vuisten tegen het lichaam en/of tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of - die [slachtoffer 1](terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) met kracht tegen het lichaam en/of tegen het hoofd heeft/hebben geschopt en/of
- die [slachtoffer 1] in het water heeft/hebben gegooid; terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; "
2. (vervolgens) "hij in of omstreeks de periode van 30 september 2003 tot en met 01 oktober 2003 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders telkens met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg:
- met gebalde vuisten en/of met een tak, althans een stomp voorwerp geslagen tegen het lichaam en/of op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of;
- met kracht tegen het lichaam en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] geschopt (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) en/of;
- een stuk draad, althans een stuk electriciteitskabel om de hals/nek van die [slachtoffer 1] gewikkeld en/of (vervolgens) die draad, althans die kabel strakgetrokken en/of die draad, althans die kabel enige tijd aangetrokken gehouden en/of;
- met een auto tegen en/of over het lichaam van die [slachtoffer 1] tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden; "
3. "hij in of omstreeks de periode van 11 mei 2003 tot en met 12 mei 2003 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning onder meer heeft weggenomen drie, althans een aantal, kentekenbewijzen; drie, althans een aantal paspoorten; een groot aantal sieraden; een minidisc speler; een aantal kledingstukken; een videocamera; twee, althans een, fotocamera('s); een aantal lenzen behorend bij een fotocamera; een postzegelverzameling; een portemonnee inhoudende een bedrag van 4.000 Euro, althans enig geldbedrag; een videorecorder; een DVD-speler; een scheerapparaat met lenzen;, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door (een) ste(e)n(en) door de ruit van een tuindeur te gooien en via de aldus ontstane opening in de ruit de sloten te openen; "
4. "hij in of omstreeks de periode van 22 augustus tot en met 24 augustus 2003 te Oegstgeest tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning onder meer heeft weggenomen een CD-Romspeler; een videorecorder; een televisie; een fiets; drie, althans een of meer herenkostuum(s); vier overhemden; twee walkmans; een geldbedrag van 7000,- Euro, althans enig geldbedrag; een groot aantal sieraden; twee, althans een paspoort(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door een uitzetijzer van een bovenlicht te verbreken en/of vervolgens de woning via dat bovenlicht in te klimmen "
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is ten aanzien van de benadeelde partij een beslissing genomen als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewijsoverweging
Op 1 oktober 2003 heeft [getuige A.] in de bosschages van Park Cronesteijn te Leiden het zwaar toegetakelde en vrijwel ontklede lichaam aangetroffen van een man, die later bleek te zijn [slachtoffer 1].
Op 16 januari 2004 is [medeverdachte 1] aangehouden op verdenking van de moord op [slachtoffer 1].
Verklaringen van [medeverdachte 1].
Tijdens het verhoor door de politie op 17 januari 2004 en in de daarop volgende verhoren heeft [medeverdachte 1] een gedetailleerde, bekennende verklaring afgelegd. Deze verklaring houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- dat hij de avond van 30 september 2003 met [slachtoffer 1], in diens auto naar de parkeerplaats van park Cronesteijn te Leiden is gereden. Aldaar hebben zij ruzie gekregen waarna een vechtpartij ontstond. Volgens [medeverdachte 1] waren [slachtoffer 1] en hij beiden onder invloed van alcohol. [Medeverdachte 1] verklaart voorts dat hij [slachtoffer 1] heeft geslagen waardoor deze op de grond kwam te liggen. Daarop heeft [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] naar het water gesleept en in het water gegooid in de hoop dat hij dood zou gaan.
Toen [medeverdachte 1] even later zag dat [slachtoffer 1] aan de overzijde uit het water was gekomen, is hij met de auto naar hem toegereden. Hij heeft [slachtoffer 1] uit het water geholpen en in de auto gezet en is vervolgens teruggereden naar de parkeerplaats. Aldaar ontstond na enige tijd wederom ruzie waarbij [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] met een tak heeft geslagen. Toen [slachtoffer 1] op de grond kwam te liggen, heeft [medeverdachte 1] hem gewurgd door een stuk draad om zijn nek te doen en aan te trekken. [medeverdachte 1] verklaart dat hij vervolgens in de auto van [slachtoffer 1] is gestapt. Toen hij wegreed, merkte hij naar eigen zeggen dat hij tot twee keer toe over iets heen reed. Later zag hij dat hij over[slachtoffer 1] was heengereden. Daarop heeft hij het lichaam van [slachtoffer 1] in de bosjes gesleept en hem nog enkele malen met een tak geslagen. Tenslotte verklaart [medeverdachte 1] dat hij vervolgens met de auto van [slachtoffer 1] is weggereden, het park in. Om sporen te wissen is hij op enige afstand van de parkeerplaats opzettelijk tegen een boom gereden en heeft hij de auto in brand gestoken.
[medeverdachte 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij de avond van 30 september 2003 alleen met het slachtoffer in het park in Leiden aanwezig was, dat hij alle handelingen alleen heeft uitgevoerd en de ochtend na de moord op [slachtoffer 1] alleen naar Steenwijk is gereisd. Voorts heeft hij tegenover de politie meermalen aangegeven dat hij niet bereid is over vrienden een verklaring af te leggen. Als getuige in hoger beroep heeft [medeverdachte 1] geweigerd vragen van de raadsheer-commissaris te beantwoorden.
Op 11 februari 2005 is de verdachte op het vliegveld van Warschau aangehouden en vervolgens naar Nederland overgebracht.
Verklaringen van de verdachte.
De verdachte heeft tegenover de politie bevestigd dat hij -anders dan [medeverdachte 1] heeft verklaard- de avond/nacht van 30 september 2003 in gezelschap van [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] in het park te Leiden was en heeft verklaard dat hij een even groot aandeel in de dood van [slachtoffer 1] had als [medeverdachte 1]. Ter zitting bij de rechtbank op
16 augustus 2005 heeft de verdachte eveneens een verklaring afgelegd.
De verdachte heeft toen onder meer verklaard: dat hij zich herinnert dat [slachtoffer 1] in het water lag, dat zij ([medeverdachte 1] en hij) met de auto over [slachtoffer 1] heengereden zijn (verdachte zegt zich niet te kunnen herinneren wie er op dat moment reed), dat hij bloed van [slachtoffer 1] op zijn kleding had en dat hij [slachtoffer 1] in de bosjes heeft zien liggen. Voorts heeft de verdachte tegenover de rechtbank verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] de auto van [slachtoffer 1] in brand heeft gestoken om eventuele sporen uit te wissen.
Ter zitting in hoger beroep van 2 april 2009 heeft de verdachte bevestigd dat hij de avond van 30 september 2003 met [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] in de auto van [slachtoffer 1] naar de parkeerplaats van park Cronesteijn te Leiden is gereden. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij zich wel kan herinneren dat er een woordenwisseling ontstond tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] maar dat hij ze niet met elkaar heeft zien vechten. Voorts verklaart de verdachte ter zitting in hoger beroep dat hij [medeverdachte 1] alleen uit de bosjes zag komen, waarop hij aan [medeverdachte 1] vroeg waar [slachtoffer 1] was gebleven. Verdachte zegt de naam van [slachtoffer 1] nog te hebben geroepen maar daarop geen reactie te hebben gekregen. De verdachte en [medeverdachte 1] zijn toen in de auto van [slachtoffer 1] gestapt en weggereden. Zij waren van plan naar huis te rijden toen zij aan de overkant van het water [slachtoffer 1] uit het water zagen komen. [slachtoffer 1] dwong hen de auto tot stilstand te brengen en heeft vervolgens in zijn natte kleding achter het stuur plaatsgenomen. Daarop zijn zij gedrieën teruggereden naar de parkeerplaats. Volgens de verdachte waren [medeverdachte 1], [slachtoffer 1] en hij dronken. De verdachte heeft naar eigen zeggen enige tijd in de auto liggen slapen. Hij verklaart dat hij geen geweld heeft gepleegd jegens [slachtoffer 1] en dat hij niets heeft gezien van het tegen [slachtoffer 1] gepleegde geweld. Op het moment dat de auto over [slachtoffer 1] heen reed, was [medeverdachte 1] de bestuurder. Het is volgens de verdachte, die verklaart dat hij op dat moment naast [medeverdachte 1] in de auto zat, zeer wel mogelijk dat de auto twee keer over [slachtoffer 1] heen gereden is. Op 1 oktober 2003 hebben [medeverdachte 1] en de verdachte het AZC te Leiden verlaten. Zij zijn samen naar Steenwijk vertrokken en zijn op 10 oktober 2003 naar Litouwen gereisd, aldus de verdachte.
Gevoerd verweer.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde medeplegen van moord. Zij heeft daartoe aangevoerd -kort gezegd- dat de verdachte geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van het delict en dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] en de verdachte.
In de visie van de verdediging mogen de verklaringen die de verdachte tegenover de politie heeft afgelegd niet voor het bewijs worden gebezigd.
De verdachte heeft tegenover de politie bij herhaling verklaard dat hij zich ten gevolge van overmatig alcoholgebruik slechts flarden en (wisselende) fragmenten kon herinneren van wat er de avond van de moord is gebeurd. Verbalisanten hebben de verdachte steeds nieuwe details en (deels onjuiste) informatie voorgehouden. Door die gang van zaken is thans niet meer vast te stellen of een verklaring van de verdachte gebaseerd is op zijn eigen waarneming dan wel op de informatie die de politie hem gegeven heeft, aldus de raadsvrouw van de verdachte.
Voorts dient in de visie van de verdediging te worden meegewogen dat de verdachte op grond van ervaringen met de politie in zijn land van herkomst zeer angstig en wantrouwend is tegenover de politie en dat de verdachte in eerste instantie geen adequate rechtsbijstand heeft gehad.
De verdediging stelt ten slotte dat de verdachte weliswaar heeft verklaard dat hij zich schuldig en verantwoordelijk voelt maar dat dit geenszins betekent dat hij zich in strafrechtelijk opzicht schuldig acht.
Naar de mening van de verdediging zijn er geen overige feiten en omstandigheden op grond waarvan bewezen kan worden geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op
[slachtoffer 1].
Subsidiair voert de raadsvrouw van de verdachte aan dat er geen sprake was van voorbedachte rade.
Het hof overweegt het volgende:
Het hof neemt als uitgangspunt voor de beoordeling van de gebeurtenissen in park Cronesteijn te Leiden in de avond/nacht van 30 september 2003 de verklaringen van [medeverdachte 1] nu voor deze verklaringen in het dossier steunbewijs is aangetroffen. Het hof slaat evenwel geen acht op de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij de feiten alleen zou hebben gepleegd. Deze laatste bewering van [medeverdachte 1] acht het hof volstrekt onaannemelijk gelet op de verklaring van de verdachte inhoudende dat hij die avond in het gezelschap van [medeverdachte 1] en het slachtoffer was, de verklaringen van de overige getuigen, die meerdere personen op en rondom de plaats van het delict hebben waargenomen alsmede het gegeven dat [medeverdachte 1] en de verdachte op 1 oktober 2003 samen plotseling het AZC hebben verlaten, naar Steenwijk zijn gegaan en korte tijd later samen naar Litouwen zijn gereisd.
Ten aanzien van de door de verdachte tegenover de politie afgelegde verklaringen overweegt het hof dat deze -gelet op het wisselende karakter daarvan- door het hof met de nodige terughoudendheid zullen worden beoordeeld. Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte tijdens het verhoor op 14 februari 2005 door de politie onder ontoelaatbare druk is gezet om een verklaring af te leggen.
Het hof zal voor het bewijs slechts die verklaringen van de verdachte gebruiken die ondersteuning vinden in de overige bewijsmiddelen alsmede de verklaringen die hij tegenover de rechtbank en het hof heeft afgelegd.
Ten aanzien van de stelling van de verdachte dat hij de bewuste avond zoveel gedronken had dat hij dientengevolge in slaap is gevallen en niets van het jegens [slachtoffer 1] gepleegde geweld heeft gemerkt, overweegt het hof het volgende.
[medeverdachte 1] en de verdachte hebben blijkens hun eigen verklaringen, nadat [slachtoffer 1] in het water was geraakt, in de auto gereden (over een smalle weg, langs het water en over een smalle brug en vice versa) en zij hebben na de moord op [slachtoffer 1] wederom met de auto gereden en deze daarna in brand gestoken en aldus sporen uitgewist. Een en ander is een contra-indicatie voor een zodanig groot alcoholgebruik als waarvan de verdediging gewag maakt. Gelet op de overeenkomst tussen de hierover door [medeverdachte 1] en de verdachte afgelegde verklaringen acht het hof niet aannemelijk geworden dat de verdachte zo onder invloed van alcohol was dat hij een zogenaamde 'grey out' had, ten gevolge waarvan de gebeurtenissen vrijwel geheel aan hem voorbij zouden zijn gegaan en waardoor hij zich bovendien later slechts flarden en fragmenten zou kunnen herinneren van wat er die avond/nacht van 30 september 2003 is gebeurd. Ook de omstandigheid dat [medeverdachte 1] tegenover de politie heeft verklaard dat hij niet kan autorijden, maakt de stelling van de verdachte dat hij slechts min of meer slapend in de auto heeft gezeten, onaannemelijk.
Naar het oordeel van het hof is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep in ieder geval het volgende komen vast te staan.
De verdachte is de avond van 30 september 2003 met [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] in de auto van laatstgenoemde, een Opel Astra, naar de parkeerplaats van park Cronesteijn te Leiden gereden alwaar een ruzie ontstond tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1].
[slachtoffer 1] is in het water geduwd en vervolgens zijn [medeverdachte 1] en de verdachte in de Opel Astra van [slachtoffer 1] weggereden in de richting van Leiden. Aan de Vrouwenweg is de Opel Astra gestopt waarna [slachtoffer 1], in zijn natte kleding, in de auto is gestapt of gelegd. Vervolgens zijn [medeverdachte 1], [slachtoffer 1] en de verdachte teruggereden naar de parkeerplaats. Aldaar is wederom een ruzie ontstaan tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] waarbij met een tak heftig tegen het lichaam en hoofd van [slachtoffer 1] is geslagen. Toen [slachtoffer 1] op de grond lag is hij gewurgd en vervolgens is er met de auto over hem heen gereden. Het lichaam van [slachtoffer 1] is daarop naar de bosschage gesleept en aldaar achtergelaten, nadat er ook in die bosjes hevig geweld jegens hem is gepleegd. [medeverdachte 1] en de verdachte zijn in de Opel Astra van [slachtoffer 1] het Boerenpad ingereden en hebben de auto daar in brand gestoken om de sporen uit te wissen. Zij zijn vervolgens te voet naar het AZC in Leiden gegaan. De volgende dag zijn zij samen vanuit het AZC naar Steenwijk vertrokken en op 10 oktober 2003 zijn zij samen richting Litouwen vertrokken.
Sectieverslag
Ten aanzien van de doodsoorzaak van het slachtoffer merkt het hof het volgende op.
In het sectieverslag, opgesteld door H.A. Tromp en B. Kubat, beiden arts en patholoog, is onder meer het volgende vermeld: "Bij sectie waren er tekenen van heftig uitwendig mechanisch botsend en/of samendrukkend geweld op het hoofd(A) met verbrijzeling van de schedel en grote delen van de hersenen en hersenstam en breuk van een halswervel(F). Daarnaast waren er tekenen van uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op de hals(B) en op de borstkas met perforatie van het longoppervlak(E). Voorts waren er tekenen van uitwendig mechanisch stomp en mogelijk samendrukkend geweld op de buik en armen en benen met letsels van de inwendige organen(C, D en G t/m K). Er waren tekenen van groot bloedverlies(L). De letsels waren bij leven ontstaan, waarbij de letsels aan de linker heup(D) en de letsels van de inwendige organen(H en I) mogelijk vlak voor of ten tijde van het overlijden zijn ontstaan gezien de slechts geringe bloeduitstortingen. De letsels verklaren samen met het bloedverlies en weefselschade het overlijden volledig."
Medeplegen
Zoals eerder overwogen, is komen vast te staan dat de verdachte met [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] op
30 september 2003 naar park Cronesteijn te Leiden is gereden en dat hij aanwezig was toen het geweld jegens het slachtoffer is gepleegd. Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven of de verdachte, zijn mededader of beiden tezamen de gewelddadigheden jegens het slachtoffer hebben gepleegd. Dat verdachte zodanig onder invloed van alcohol was dat hij sliep of anderszins incapabel was, is als bovenoverwogen niet aannemelijk geworden. Verdachte wist dat [slachtoffer 1] na een vechtpartij met [medeverdachte 1] in het water had gelegen, is met [medeverdachte 1] en het slachtoffer naar de parkeerplaats teruggereden en met de auto over het slachtoffer heengereden, al dan niet als bestuurder. Verdachte heeft het slachtoffer vervolgens in de bosjes zien liggen. [medeverdachte 1] en de verdachte hebben de auto van het slachtoffer daarna naar een afgelegen plek ongeveer één kilometer verderop gereden en vervolgens in brand gestoken om sporen uit te wissen en zijn samen eerst spoorslags uit Leiden vertrokken en korte tijd later het land uitgevlucht. Naar het oordeel van het hof moet uit het vorenstaande worden afgeleid dat de samenwerking tussen verdachte en zijn mededader zodanig nauw en bewust is geweest dat de verdachte als medepleger van de tenlastegelegde handelingen dient te worden aangemerkt.
Voorbedachte rade
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat er in de avond/nacht van 30 september 2003 meerdere momenten zijn geweest waarop de verdachte en zijn mededader tijd hebben gehad om zich te beraden op hun te nemen of genomen besluit om [slachtoffer 1] te doden. Vast is komen te staan dat het slachtoffer, nadat hij uit het water was gekomen/gehaald, in de auto is gestapt of gelegd en deze auto, waarin [medeverdachte 1] en de verdachte zaten, vervolgens weer is teruggereden naar de parkeerplaats. Dit kon alleen door de auto op de smalle Vrouwenweg, dan wel even verderop, (180 graden) te keren. Uit de verklaringen en het technisch onderzoek kan worden afgeleid dat het slachtoffer aldaar vervolgens is gewurgd, overreden, hevig met een tak is geslagen en naar de bosschage is gesleept, waarna hij nogmaals met een tak is geslagen.
Uit het sectieverslag blijkt dat de verschillende letsels bij leven zijn ontstaan.
Onderzoek heeft uitgewezen dat de Opel Astra van [slachtoffer 1] op 1 oktober 2003 om 00.42 uur over de Vrouwenweg in de richting van het Lammenschansplein reed en vier minuten later weer terug reed in de richting van het park.
Op 1 oktober 2003 om 1:35 uur kwam bij de centrale meldkamer van de politie Hollands Midden een melding binnen van een brand op het Boerenpad te Leiden. Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en de geluidsopnamen van de camera van [getuige 2] kan worden afgeleid dat eerdergenoemde handelingen op de parkeerplaats alsmede het rijden naar het Boerenpad en het in brand steken van de auto hebben plaatsgevonden tussen 00.46 en 1:35 uur.
Gelet op het feit dat er sprake is geweest van verschillende, op zichzelf staande handelingen (wurgen, overrijden, slaan met takken) en gezien de eerdergenoemde tijdspanne waarin dit alles heeft plaatsgevonden, is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de verdachte en zijn mededader tijd hadden zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat zij de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Aldus is er sprake van de tenlastegelegde voorbedachte rade.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2: "hij in de periode van 30 september 2003 tot en met 01 oktober 2003 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader telkens met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg:
- met een tak geslagen tegen het lichaam en tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en
- een stuk draad om de hals/nek van die [slachtoffer 1] gewikkeld en vervolgens die draad aangetrokken en
- met een auto over het lichaam van die [slachtoffer 1]gereden tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden; "
3. "hij in de periode van 11 mei 2003 tot en met 12 mei 2003 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning heeft weggenomen drie kentekenbewijzen; paspoorten; een groot aantal sieraden; een minidisc speler; een aantal kledingstukken; een videocamera; een fotocamera; een aantal lenzen behorend bij een fotocamera; een postzegelverzameling; een portemonnee inhoudende een bedrag van 4.000 Euro; een videorecorder; een DVD-speler; een scheerapparaat toebehorende aan [slachtoffer 2], zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door stenen door de ruit van een tuindeur te gooien en via de aldus ontstane opening in de ruit de sloten te openen; "
4.: "hij in de periode van 22 augustus 2003 tot en met 24 augustus 2003 te Oegstgeest tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning heeft weggenomen een CD-Romspeler; een videorecorder; een televisie; een fiets; drie herenkostuums; vier overhemden; twee walkmans; een geldbedrag; een groot aantal sieraden; twee paspoorten, toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door een uitzetijzer van een bovenlicht te verbreken en vervolgens de woning via dat bovenlicht in te klimmen "
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van moord.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Wat de verdere motivering van de op te leggen straf betreft zal het hof hier vrijwel woordelijk aansluiten bij hetgeen de rechtbank dienaangaande in het beroepen vonnis heeft overwogen, omdat het hof zich daarmee zo goed als geheel verenigt, terwijl die overwegingen ook in hoger beroep nog onverkort van toepassing zijn.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord. Zijn mededader heeft bekend in de nacht van 30 september op 1 oktober 2003 het slachtoffer tegen het hoofd en het lichaam te hebben geslagen en geschopt en vervolgens het slachtoffer, toen dit roerloos op de grond lag, in het water te hebben gegooid met de bedoeling dat het slachtoffer daar niet levend uit zou komen. Toen het slachtoffer vervolgens toch uit het water heeft weten te komen, is het slachtoffer met een tak geslagen en met een stuk draad gewurgd. Vervolgens zijn verdachte en zijn mededader enkele malen met een auto over het lichaam van het weerloze slachtoffer gereden. Ten gevolge van dit jegens hem gepleegde geweld is het slachtoffer overleden. Het opzettelijk en met voorbedachten rade benemen van het leven van een ander behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. Verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer mishandeld en op gruwelijke wijze van het leven beroofd. Hierbij is buitensporig veel en bruut geweld gebruikt. Het kan niet anders dan dat het slachtoffer hier ernstig onder heeft geleden, aangezien is vastgesteld dat vrijwel alle letsel bij leven is ontstaan.
Het hof rekent het verdachte tevens aan dat hij -noch bij de politie, noch ter terechtzitting in eerste aanleg of in hoger beroep- opheldering heeft verschaft over de reden van zijn handelen.
Het feit dat de nabestaanden van het slachtoffer van dit gruwelijke misdrijf dit niet weten, maakt het voor hen des te moeilijker diens overlijden te verwerken. Bovendien is het zwaar toegetakelde lichaam van het slachtoffer gevonden door een toevallige voorbijgangster. Voor haar moet dit een enorm schokkende ervaring zijn geweest. De rechtsorde is ernstig geschokt door dit feit.
Voorts heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een tweetal brutale woninginbraken. Bij de getroffen bewoners hebben deze inbraken, waarbij vrijwel alles van waarde -onder meer uit erfenis verkregen familiejuwelen- uit hun woningen is meegenomen, schade en gevoelens van onrust veroorzaakt.
In beginsel acht het hof voor de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren passend en geboden. Echter, gelet op het feit dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, lid 1 van het EVRM, zal het hof de duur van de gevangenisstraf in na te melden zin matigen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 4 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 37.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 37.000,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft de vordering weersproken bij gebrek aan wetenschap van aan die vordering ten grondslag gelegde onderbouwing van de geleden schade.
Het hof overweegt het volgende.
In het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 16 augustus 2005 is onder meer opgenomen dat namens de benadeelde partij ter zitting is verschenen [slachtoffer 3] die de vordering heeft toegelicht. In het vonnis van de rechtbank van 30 augustus 2005 is vermeld dat de raadsman van de verdachte de vordering niet heeft weersproken en zich dienaangaande refereert aan het oordeel van de rechtbank.
Ter zitting in hoger beroep is komen vast te staan dat diverse stukken, die zich aanvankelijk kennelijk in het dossier bevonden, zijn zoekgeraakt. De politie heeft processen-verbaal, die blijkens een bijgevoegd ambtsedig proces-verbaal conform het origineel zijn, aan het hof toegezonden, zodat het hof thans over een compleet procesdossier beschikt, met uitzondering van een voegingsformulier van de benadeelde partij. Desgevraagd hebben de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte ter zitting in hoger beroep van 2 april 2009 medegedeeld dat zij evenmin over een voegingsformulier van de benadeelde partij beschikken.
Thans kan niet (meer) worden vastgesteld of zich in het dossier een voegingsformulier heeft bevonden.
Evenmin bevindt zich in het dossier een taxatierapport of enig ander bescheid, dat als onderbouwing van de (hoogte van de) gestelde schade kan dienen. De benadeelde partij is, hoewel van de datum van de zittingen van het hof op de hoogte gesteld, niet (opnieuw) ter terechtzitting verschenen. Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat niet anders kan worden beslist dan de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, zodat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 289, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij de vordering dan ook slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht,
mr. S. van Dissel en mr. C.M. le Clercq-Meijer,
in bijzijn van de griffier mr. M.C. Zuidweg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 november 2009.
Mr. Van Dissel is buiten staat dit arrest te ondertekenen.