GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Uitspraak: 10 november 2009
Zaaknummer: 200.019.552/01
Zaaknummer rechtbank: 69416 (HA ZA 07-2199)
Arrest van de eerste civiele kamer
Blaimont B.V.,
gevestigd te Lexmond (gemeente Zederik),
appellante,
hierna: Blaimont,
advocaat: mr. H.J.M. van Winkelhuijzen te Alphen aan den Rijn,
tegen:
[Naam],
wonende te Lexmond (gemeente Zederik),
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. L.J. Benistant te Utrecht.
Het geding
Bij exploot van 24 november 2008 is Blaimont in hoger beroep gekomen van het vonnis van 27 augustus 2008, door de rechtbank Dordrecht tussen partijen gewezen. Bij conclusie van eis in hoger beroep (met producties) heeft Blaimont vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd. [geïntimeerde] heeft de grieven bij memorie van antwoord bestreden. Vervolgens hebben partijen hun zaak op 19 oktober 2009 door hun raadslieden doen bepleiten. Blaimont heeft hierbij nog een productie in het geding gebracht. Tot slot hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
uitgangspunten
1. In hoger beroep kan van de onder 2 in het vonnis vastgestelde feiten worden uitgegaan nu hiertegen geen concrete grieven zijn gericht.
2. De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] afgewezen voor zover deze betrekking heeft op de verklaring voor recht dat [geïntimeerde] aan zijn veroordeling in het tussen partijen op 6 augustus 2003 gewezen vonnis (het eerste vonnis) heeft voldaan door de levering van een deel van 1.760 m² van de strook grond van 2.000 m² gelegen voor de boerderij (het toegangspad) en van een deel van 240 m² nabij de boerderij.
De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen voor zover deze betrekking heeft op de levering door Blaimont van twee hectare grond gelegen aan de Driemolenweg te Lexmond (de twee hectare grond) en Blaimont hiertoe veroordeeld, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag dat Blaimont hiermee in gebreke is, met een maximum van € 500.000.
3. In hoger beroep staat de vraag centraal of Blaimont aan deze veroordeling moet voldoen.
beoordeling grieven en weren
4. De eerste grief is gericht tegen de veroordeling van Blaimont om aan [geïntimeerde] de twee hectare grond te leveren ter voldoening aan de voorwaarden in de overeenkomst van 1 april 1996 (de overeenkomst), op straffe van een dwangsom.
5. In haar toelichting op de grieven heeft Blaimont, samengevat en voor zover van belang, de volgende standpunten ingenomen:
a. Blaimont is in het eerste vonnis niet tot levering aan [geïntimeerde] van de twee hectare grond veroordeeld. In de procedure die tot dit vonnis heeft geleid is door [geïntimeerde] niet over de twee hectare grond gerept. [geïntimeerde] is in het eerste vonnis veroordeeld om het toegangspad aan Blaimont te leveren onder de voorwaarden zoals in de overeenkomst overeengekomen, tegen betaling van f 50 per m² door Blaimont. Niet Blaimont maar [geïntimeerde] is in dit vonnis veroordeeld om iets te doen. De leveringsplicht met betrekking tot de twee hectare grond volgt daarom niet uit dit vonnis.
b. Bovendien heeft de rechtbank bij haar uitleg van de overeenkomst een misslag begaan. In de overeenkomst is als voorwaarde opgenomen dat “de heer [B.]”, “indien mogelijk” en zonder betaling van een vergoeding, de twee hectare grond aan [geïntimeerde] levert en niet Blaimont. [geïntimeerde] heeft Blaimont echter gedagvaard en Blaimont is veroordeeld om de grond te leveren. [B.] is ook eigenaar van de grond en niet Blaimont.
c. De rechtbank heeft het geschil louter als een executiegeschil gekwalificeerd. Dit is onjuist. Bij de beoordeling van het geschil komt het aan op de uitleg van de overeenkomst. In feite doet de rechtbank dit ook door in 5.7 te overwegen dat de overeenkomst duidelijk maakt dat Blaimont de twee hectare om niet aan [geïntimeerde] dient te leveren. Hierbij is de rechtbank echter van een louter taalkundige uitleg uitgegaan, terwijl ook en vooral naar de bedoeling van partijen moet worden gekeken.
Uit de tekst zelf wordt niet duidelijk of:
- de grond door Blaimont moet worden geleverd of door [geïntimeerde];
- de grond om niet moet worden geleverd;
- tegenover de levering eveneens f 50 per m² moet worden betaald;
- welke twee hectare grond is bedoeld.
Het was de bedoeling van partijen dat [B.] de twee hectare grond aan [geïntimeerde] zou leveren als de boerderij aan Blaimont zou worden geleverd. De rechtbank had Blaimont daarom in de gelegenheid moeten stellen om de bedoeling van partijen bij de overeenkomst, in het bijzonder bij de twee hectare grond op pagina 1 en bij de handgeschreven toevoeging “+ 2 hectare” op pagina 2, te bewijzen.
d. Blaimont is krachtens het vonnis van 27 augustus 2008 (het tweede vonnis) tegenover de levering door [geïntimeerde] van het toegangspad als tegenprestatie verplicht om, naast de betaling van de koopsom van f 50 per m², aan [geïntimeerde] de twee hectare grond te leveren. Hiermee heeft de rechtbank de tegenprestatie van Blaimont ten onrechte losgekoppeld van de prestatie die [geïntimeerde] dient te verrichten, de levering aan Blaimont van het toegangspad. [geïntimeerde] heeft echter eerst na het tweede vonnis aan haar verplichting voldaan en het toegangspad aan Blaimont geleverd, zodat Blaimont bij dit vonnis nog niet kon worden verplicht haar verplichtingen ingevolge het eerste vonnis wel na te komen.
6. [geïntimeerde] heeft tegenover de eerste grief, samengevat, het volgende verweer gevoerd:
a. In het eerste vonnis is [geïntimeerde] veroordeeld tot de levering van het toegangspad. In het vonnis is vermeld dat [geïntimeerde] het toegangspad dient te leveren onder de voorwaarden die in de overeenkomst zijn overeengekomen. Een van deze voorwaarden is dat Blaimont om niet de twee hectare grond aan [geïntimeerde] dient te leveren. De overdracht van het toegangspad heeft eind 2008 plaatsgevonden en de koopsom is door Blaimont onder de notaris gestort. Het is nu aan Blaimont om haar (overige) verplichtingen uit de overeenkomst na te komen.
b. De rechtbank heeft het eerste vonnis uitgelegd in relatie tot de overeenkomst. Op pagina 2 van de overeenkomst wordt de twee hectare grond vermeld die op pagina 1 nader is gepreciseerd en die door Blaimont om niet aan [geïntimeerde] moet worden geleverd. Bij deze uitleg gaat het erom wat partijen in de gegeven omstandigheden uit elkaars verklaringen en gedragingen mochten afleiden. In de overeenkomst staat dat ook bij het niet (volledig) realiseren van de overeenkomst, in het bijzonder ten aanzien van de levering van de boerderij, [geïntimeerde] het toegangspad aan Blaimont zal leveren en Blaimont daartegenover aan [geïntimeerde] de twee hectare grond, naast de betaling van f 50 per m² voor het toegangspad. Over de vraag welke grond met de twee hectare is bedoeld, bestaat geen misverstand, ook niet bij Blaimont. Dit blijkt ook uit de kaarten die Blaimont in het geding heeft gebracht en waarop de grond door haar bureau Wiggers is ingetekend.
c. Blaimont kan haar verplichtingen uit de overeenkomst niet ontlopen door zich thans, na dertien jaar, erop te beroepen dat de grond geen eigendom van haar is maar van haar directeur-grootaandeelhouder (diga) [B.].
[B.] zelf heeft de overeenkomst namens Blaimont opgesteld, zodat een eventuele onzorgvuldigheid voor rekening van Blaimont komt. De omstandigheid dat de grond eigendom is van de diga van Blaimont doet aan de verplichting van Blaimont tot levering niet af. Bovendien is het een kleine moeite om de grond eerst aan Blaimont over te dragen en daarna aan [geïntimeerde].
7. Dit verweer is gegrond. Op pagina 2 van de overeenkomst is de levering van de twee hectare grond door Blaimont direct gekoppeld aan de levering door [geïntimeerde] van het toegangspad, voor het geval de oorspronkelijke overeenkomst niet is te realiseren. Tussen partijen kan redelijkerwijs geen misverstand erover bestaan dat met dit onderdeel van de overeenkomst de verplichting van Blaimont is bedoeld zoals deze onderaan pagina 1 van de overeenkomst nader is gespecificeerd. Dit kan ook uit de processtukken worden afgeleid in de procedure die tot het eerste vonnis heeft geleid (de eerste procedure). Dit deel van de overeenkomst is niet vernietigd of ontbonden en moet dus eveneens worden nagekomen.
8. Bij dit oordeel is het niet van belang of [geïntimeerde] bij het aangaan van de overeenkomst de grond had bestemd voor de bouw van een nieuwe woning en enkele bedrijfsgebouwen, ter vervanging van de boerderij, zoals Blaimont heeft gesteld en te bewijzen heeft aangeboden, nu deze bestemming of omstandigheid niet als een (ontbindende) voorwaarde in de overeenkomst is opgenomen. Het staat [geïntimeerde] daarom vrij om aan de grond in een later stadium een andere bestemming te geven, door een wijziging van omstandigheden of door een gewijzigd inzicht.
9. Terecht heeft [geïntimeerde] tegenover de grief van Blaimont dat de rechtbank een misslag zou hebben begaan, aangevoerd dat Blaimont zich thans niet voor het eerst met succes erop kan beroepen dat de twee hectare grond geen eigendom van haar is maar van haar diga [B.]. Blaimont is de levering van de grond met [geïntimeerde] overeengekomen. Zij heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat zij niet tot de levering van de grond in staat is. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking:
- de formele eigenaar van de grond is de diga van Blaimont, [B.];
- [B.] heeft Blaimont bij de totstandkoming van de overeenkomst vertegenwoordigd;
- [geïntimeerde] heeft onbestreden gesteld dat [B.] de overeenkomst namens Blaimont heeft opgesteld;
- [B.] heeft de overeenkomst namens Blaimont ondertekend;
- voor het aangaan van een leveringsverplichting is niet vereist dat Blaimont op dat moment reeds formeel eigenares van de grond is.
10. De tweede grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank in 5.7 dat, kort weergegeven, enkel stilzitten uiteindelijk een beroep op verjaring kan rechtvaardigen, maar niet dat [geïntimeerde] zijn recht op levering van de twee hectare grond heeft verwerkt.
In haar toelichting op de grief heeft Blaimont, samengevat en voor zover van belang, de volgende standpunten ingenomen:
a. In de overeenkomst is vermeld dat [B.] per 1 oktober 1996 de twee hectare grond aan [geïntimeerde] dient te leveren (indien mogelijk en zonder vergoeding). [geïntimeerde] heeft geen aanspraak op deze grond gemaakt, nadat zijn aanvraag om een bouwvergunning voor deze locatie in 1998 was afgewezen. Het bestemmingsplan maakt het niet mogelijk om ter plaatse de door [geïntimeerde] gewenste woning en bedrijfsopstallen te bouwen. [geïntimeerde] kon en kan in de boerderij blijven wonen, zodat er geen reden of aanleiding meer was of is om de twee hectare grond aan [geïntimeerde] te leveren.
b. Ook in de eerste procedure is door [geïntimeerde] geen aanspraak op de levering van de twee hectare grond gemaakt. Dit is eveneens het geval bij de pogingen nadien om tot een regeling in der minne te komen. Eerst bij de betekening van het eerste vonnis op 2 maart 2007 en bij het uitbrengen van de inleidende dagvaarding in deze procedure op 23 maart 2007 heeft [geïntimeerde] aanspraak op de levering van de grond gemaakt. Hiermee is zijn vordering op de voet van artikel 3:307, eerste lid, BW verjaard.
11. [geïntimeerde] heeft tegenover de tweede grief, samengevat, als verweer gevoerd dat van rechtsverwerking noch van verjaring sprake is, nu de leveringsverplichting van Blaimont is vastgelegd in en voorvloeit uit het eerste vonnis en [geïntimeerde] nooit ergens van heeft afgezien.
12. Ook dit verweer is gegrond. Uit de processtukken uit de eerste procedure blijkt dat de verplichting van Blaimont tot levering van de twee hectare grond door [geïntimeerde] in die procedure aan de orde is gesteld en dat [geïntimeerde] aan Blaimont toen reeds het verwijt heeft gemaakt dat Blaimont deze verplichting niet is nagekomen. De levering van de twee hectare grond door Blaimont kan niet los worden gezien van de levering door [geïntimeerde] van het toegangspad. Terecht heeft [geïntimeerde] in dit verband naar voren gebracht dat de rechtbank in het eerste vonnis heeft beslist dat [geïntimeerde] het toegangspad dient te leveren onder de voorwaarden die in de overeenkomst zijn overeengekomen, en dat tot deze voorwaarden tevens de verplichting van Blaimont dient te worden gerekend tot levering van de twee hectare grond. Deze verplichting vloeit dan ook niet alleen uit de overeenkomst voort maar tevens uit het eerste vonnis. Van een verjaring op de voet van artikel 3:307 BW is daarom geen sprake.
13. De derde grief is gericht tegen, kort weergegeven, de volgende oordelen in 5.7:
- Blaimont heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan zij niet aan het (eerste) vonnis zou mogen worden gehouden. Ingevolge het eerste vonnis heeft Blaimont de overeenkomst na te komen.
- Het gaat hier om de tenuitvoerlegging van een vonnis en niet om de uitleg van een overeenkomst, zodat de weren van Blaimont over een andersluidende bedoeling van partijen falen.
- De overeenkomst maakt duidelijk dat Blaimont de twee hectare grond om niet heeft te leveren, ook als de oorspronkelijke overeenkomst niet is te realiseren.
Hierop stuit het verweer van Blaimont af dat zij slechts de twee hectare grond moet leveren als (ook) de woning zou worden geleverd.
14. In haar toelichting op de grief heeft Blaimont, samengevat en voor zover van belang, de volgende standpunten ingenomen:
a. In het eerste vonnis is niet opgenomen dat de twee hectare grond door Blaimont dient te worden geleverd. Over deze grond is in die procedure met geen woord gerept. In de onderhavige procedure wordt de twee hectare grond voor het eerst door [geïntimeerde] gevorderd.
b. De overeenkomst is gesloten met het doel om op de gronden (bedrijfs)woningen en bedrijfsactiviteiten te ontwikkelen. Hiervoor moest de Gemeente meewerken aan een wijziging van het bestemmingsplan en een vrijstelling van het geldende bestemmingsplan verlenen. Als de integrale overeenkomst geen doorgang kon vinden zou [geïntimeerde] slechts het toegangspad dienen te leveren en zou geen levering van de twee hectare grond door Blaimont plaatsvinden.
c. Door de weigering van de Gemeente aan de beoogde bouwplannen mee te werken kon de integrale overeenkomst geen doorgang vinden. Hierdoor kan [geïntimeerde] in de boerderij blijven wonen en is hij slechts tot de levering van het toegangspad aan Blaimont verplicht. Niettemin heeft [geïntimeerde] hierna de boerderij aan de Gemeente verkocht. Dit betekent echter niet dat Blaimont de twee hectare grond aan [geïntimeerde] dient te leveren om hem in staat te stellen hier een nieuwe (bedrijfs)woning en bedrijfsopstallen te bouwen. Dit is op grond van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk en de Gemeente heeft dit in 1998 ook aan [geïntimeerde] meegedeeld.
d. Bovendien is het niet de bedoeling van Blaimont geweest om de twee hectare grond om niet aan [geïntimeerde] te leveren. Blaimont heeft zich tot f 50 per m² voor het toegangspad van 2.000 m² verplicht. Dit was destijds een marktconforme prijs. Blaimont is nooit bereid geweest om hiernaast nog eens twee hectare grond met een waarde van ongeveer € 70.000 om niet aan [geïntimeerde] te leveren. [geïntimeerde] heeft de overeenkomst tot begin 2007 ook zo uitgelegd. Tussen 1998 en 2007 heeft hij nooit aanspraak op de twee hectare grond gemaakt.
e. De woorden “+ 2 ha grond” zijn aan de overeenkomst toegevoegd omdat [geïntimeerde] ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst aan Blaimont vroeg of Blaimont haar medewerking wilde verlenen voor het geval [geïntimeerde] te zijner tijd nog eens twee hectare grond zou willen verwerven. Blaimont heeft zich hiertoe in beginsel bereid verklaard, hoewel hierover dan nog wel nadere afspraken moesten worden gemaakt.
15. [geïntimeerde] heeft tegenover de derde grief aangevoerd dat de speculaties van Blaimont over prijsontwikkelingen van de grond niet van belang zijn. Beslissend is dat in het eerste vonnis is bepaald dat de levering van het toegangspad door [geïntimeerde] dient te geschieden onder de voorwaarden die in de overeenkomst zijn vastgelegd. Uit de overeenkomst volgt dat Blaimont de twee hectare grond om niet aan [geïntimeerde] dient te leveren.
16. Dit verweer is eveneens gegrond. Anders dan Blaimont heeft gesteld is haar verplichting tot levering van de grond in de eerste procedure door [geïntimeerde] aan de orde gesteld. Dit blijkt onder meer uit rechtsoverweging 13 in het tussenvonnis van 26 februari 2003. Bovendien blijkt uit de voorgaande rechtsoverwegingen dat Blaimont verplicht is de twee hectare grond aan [geïntimeerde] te leveren.
17. De stelling van Blaimont dat het niet haar bedoeling is geweest om tegenover de verplichting van [geïntimeerde] tot de levering van het toegangspad, naast de betaling van f 50 per m² voor deze grond, ook de twee hectare grond om niet aan [geïntimeerde] te leveren, wordt verworpen. In de overeenkomst is op pagina 2 uitdrukkelijk de koppeling gelegd tussen de verplichting tot levering van het toegangspad door [geïntimeerde] en de verplichting van Blaimont de twee hectare grond om niet aan [geïntimeerde] te leveren. De bedoelingen die Blaimont bij het aangaan van deze verplichting heeft gehad, zijn alleen van belang voor zover zij deze bij het aangaan van de overeenkomst naar buiten heeft gebracht op een voor [geïntimeerde] kenbare wijze. Blaimont heeft echter geen feiten en omstandigheden gesteld die deze conclusie rechtvaardigen. Daarom kan Blaimont aan de tekst van de overeenkomst worden gehouden die de verplichting van Blaimont inhoudt de twee hectare grond om niet aan [geïntimeerde] te leveren.
18. De vierde grief is gericht tegen het oordeel in 5.9 dat de door [geïntimeerde] gevorderde dwangsom gedeeltelijk zal worden toegewezen en tegen de beslissing deze op € 500 per dag vast te stellen, met een maximum van € 0,5 mio, indien Blaimont in gebreke zou blijven aan het vonnis te voldoen.
In haar toelichting op de grief heeft Blaimont, kort weergegeven, het volgende naar voren gebracht:
Blaimont kan niet aan het vonnis voldoen omdat [B.] eigenaar van de twee hectare grond is. Bovendien staat de hoogte van de dwangsom niet in verhouding tot het belang van de vordering. Tot slot bestaat er ook geen aanleiding om de veroordeling in het tweede vonnis met een dwangsom te versterken op de grond dat Blaimont geen gevolg aan het eerste vonnis heeft gegeven. Hiervan is geen sprake. De dwangsom dient daarom te worden opgeheven of gematigd.
19. [geïntimeerde] heeft tegenover de vierde grief aangevoerd dat hij vanaf 1996 door Blaimont aan het lijntje is gehouden en dat Blaimont nooit aan de overeenkomst heeft willen voldoen. Van onmacht van de zijde van Blaimont om aan haar leveringsverplichting te voldoen is geen sprake, wel van onwil. Blaimont heeft zonder problemen de grond kunnen leveren, maar heeft ervoor gekozen de rechtbank niet te volgen. Dit risico komt voor degene die een vonnis niet nakomt.
20. Terecht heeft [geïntimeerde] tegenover de vierde grief aangevoerd dat Blaimont tot nog toe niet aan haar leveringsverplichting heeft willen voldoen. In de eerste procedure is haar dit verwijt reeds door [geïntimeerde] gemaakt en er was een tweede procedure nodig om Blaimont hiertoe te dwingen. Hiertegenover staat echter dat ook [geïntimeerde] niet bereid is gebleken om vrijwillig aan het eerste vonnis te voldoen en ook hier geldt dat er een tweede procedure nodig was om [geïntimeerde] hiertoe te dwingen. Onder deze omstandigheden acht het hof een dwangsom van € 400 per dag vanaf 60 dagen na de betekening van dit arrest passend en geboden, met een maximum van € 200.000. De door de rechtbank opgelegde dwangsom wordt daarom vernietigd.
21. De vijfde grief is gericht tegen de veroordeling van Blaimont en tegen de beslissing om de proceskosten te compenseren. Volgens Blaimont had de rechtbank de vordering van [geïntimeerde] moeten afwijzen en [geïntimeerde] in de proceskosten moeten veroordelen.
22. De vijfde grief faalt eveneens. De rechtbank heeft beide partijen voor een deel in het ongelijk gesteld. Een compensatie van de proceslosten is in dit geval op haar plaats.
23. Het bewijsaanbod van Blaimont wordt verworpen. Uit de voorgaande rechtsoverwegingen (in het bijzonder onder 8) vloeit voort dat de beslissing van het hof in deze zaak niet anders zal luiden als Blaimont erin slaagt te bewijzen dat het de bedoeling van [geïntimeerde] bij het aangaan van de overeenkomst is geweest om de twee hectare grond voor een nieuwe woning en bedrijfsopstallen te bestemmen. Voor het overige is het bewijsaanbod onvoldoende toegelicht of gespecificeerd.
slotsom
24. Nu de vierde grief doeltreffend is, dient het bestreden vonnis te worden vernietigd.
Ook in hoger beroep zullen de kosten van het geding worden gecompenseerd, nu beide partijen in deze procedure gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld.
Beslissing
Het gerechtshof:
- vernietigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt Blaimont tot levering aan [geïntimeerde] van de twee hectare grond, ter voldoening aan de voorwaarden van de koopovereenkomst tussen partijen van 1 april 1996, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 400 per dag dat Blaimont in gebreke blijft aan dit arrest te voldoen, te rekenen vanaf 60 dagen na betekening van het arrest, met een maximum van € 200.000;
- verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. Dulek-Schermers, M.L. Vierhout en J.P. Heering, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2009 in het bijzijn van de griffier.