GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 30 september 2009
Zaaknummer : 200.031.968.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-3540
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.G. van Heusden te [woonplaats],
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.T.H. Vuurens-Mulder te Delft.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 23 april 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 januari 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De man heeft op 19 juni 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 24 april 2009, 19 mei 2009 en 14 juli 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 23 juli 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de echtscheidingsbeschikking van 21 april 2008 en de bestreden beschikking.
De echtscheidingsbeschikking is op 5 augustus 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover voor het hof van belang, bepaald, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 600,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Voorts is bepaald dat de verplichting van de man tot betaling van voormelde uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw eindigt 24 maanden na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Tot slot is bepaald dat de vrouw met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand voor het gebruik van de woning te [postcode] [woonplaats], [adres] tot het moment dat deze woning is verkocht en geleverd, aan de man een vergoeding verschuldigd is van € 200,- per maand. Het meer of anders verzochte ter zake van de alimentatie en de gebruikersvergoeding is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud alsmede de gebruiksvergoeding ten behoeve van het gebruik van de echtelijke woning door de vrouw.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen wat betreft de beslissingen inzake alimentatie en, opnieuw rechtdoende en uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 946,- zolang de man de hypotheeklasten van de voormalige echtelijke woning betaalt en op € 1.246,- zodra de man deze lasten niet meer betaalt, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt het hoger beroep van de vrouw af te wijzen.
4. De vrouw stelt dat haar behoefte dient te worden vastgesteld aan de hand van een ten tijde van het uiteengaan van partijen verondersteld inkomen van de man van € 40.000,- per jaar. Uitgaande van voornoemd inkomen dient de partneralimentatie te worden vastgesteld op € 946,- per maand zolang de man de hypotheeklasten van de echtelijke woning betaalt en op € 1.246,- vanaf het moment dat de man deze lasten niet langer betaalt. Indien wordt uitgegaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2005 stelt de vrouw dat de behoefte dient te worden vastgesteld op € 1.735,- netto per maand.
5. De man stelt dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw dient te worden vastgesteld door uit te gaan van 60% van het netto gezinsinkomen van partijen over 2005.
6. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte conform de zogenaamde ‘hofnorm’ dient te worden vastgesteld. Evenmin is in geschil dat partijen in 2005 de feitelijke samenwoning hebben verbroken. Het hof zal derhalve bij het vaststellen van de behoefte uitgaan van 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2005. Nu de vrouw de behoefte aan de hand van het nettogezinsinkomen in 2005 heeft berekend op € 1.735,- netto per maand, en dit bedrag door de man niet is betwist, zal ook het hof hiervan uit gaan.
7. De vrouw stelt dat zij met ingang van 5 april 2009 werkloos is geworden en een WW-uitkering ontvangt, waardoor zij niet in staat is in haar eigen behoefte te voorzien. Door de man wordt gesteld dat de vrouw in staat moet worden geacht een netto inkomen van € 1.000,- per maand te verwerven.
8. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast, dat de vrouw tot augustus 2008 een netto-inkomen heeft genoten van € 1.100,- per maand. Gegevens over de periode nadien zijn niet verstrekt: Door de vrouw zijn geen jaaropgave dan wel andere verificatoire bescheiden overgelegd waaruit haar inkomen over 2008 blijkt. Bij gebreke van betwisting door de man gaat het hof ervan uit, dat de vrouw vanaf dat moment in gelijke mate behoeftig is gebleven. Wel heeft de vrouw WW-specificaties overgelegd over de periode van 6 april 2009 tot 28 juni 2009. Uit deze specificaties blijkt een netto maandinkomen van € 998,- inclusief vakantietoeslag. Nu dit bedrag nagenoeg gelijk is aan de door de man gestelde verdiencapaciteit van de vrouw van € 1.000,- per maand, zal het hof van dit laatste bedrag uitgaan. Het vorenoverwogene leidt tot een behoeftigheid tot een bedrag van € 780,- per maand netto.
9. Door de man is geen draagkrachtverweer gevoerd, waardoor de draagkracht van de man geen verdere bespreking behoeft.
10. Het hof zal het verzoek van de vrouw om een partneralimentatie van € 946,- bruto dan ook toewijzen nu dit bedrag de nettobehoefte van de vrouw niet te boven gaat. Het hof zal bij het bepalen van de partneralimentatie geen rekening houden met de verkoop van de echtelijke woning, aangezien dit een onzekere toekomstige factor betreft.
11. Door de rechtbank is in de bestreden beschikking de partneralimentatie gelimiteerd en bepaald dat de verplichting van de man tot betaling van partneralimentatie eindigt 24 maanden na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, te weten op 5 augustus 2010.
12. De vrouw stelt dat er geen grond bestaat de partneralimentatie te limiteren nu door de man niet is voldaan aan de zware stelplicht, die op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad hieraan ten grondslag dient te liggen. De periode van twee jaar is voor de vrouw veel te kort om een baan te vinden die bij haar opleidingsniveau past dan wel om een aanvullende opleiding te volgen. De vrouw is met de man uit [land] mee naar Nederland verhuisd en heeft door de verhuizing naar Nederland haar baan opgegeven. Tijdens het huwelijk heeft de man haar beperkt in haar mogelijkheden een passende baan te vinden, aldus de vrouw. Na het uiteengaan van partijen is de vrouw bij gebrek aan financiële middelen er niet in geslaagd een aanvullende opleiding te volgen. Door een depressie als gevolg van de geestelijke mishandeling en echtscheiding is de vrouw eveneens niet in staat geweest een passende baan te zoeken.
13. De man stelt dat de vrouw gelet op haar leeftijd en opleidingsniveau in staat moeten worden geacht binnen een periode van twee jaar een hoger inkomen te verwerven. Reeds vanaf 2001 heeft de vrouw de mogelijkheid gehad om zich voor te bereiden op de Nederlandse arbeidsmarkt. Zij heeft echter nimmer haar best gedaan de Nederlandse taal te leren dan wel inspanningen geleverd een baan passend bij haar opleidingsniveau te vinden. De man betwist dat hij de vrouw hierin heeft belemmerd en stelt dat het de vrouw is geweest, die berustte in haar situatie. Zo is de vrouw voortijdig met een door de man betaalde opleiding gestopt en heeft de vrouw in de afgelopen jaren een aantal keer zelf ontslag genomen om voor langere tijd naar [land] te gaan.
14. Het hof overweegt als volgt. De rechter kan op verzoek van één van de echtgenoten de uitkering toekennen onder vaststelling van voorwaarden en van een termijn. Het hof stelt vast dat het huwelijk van partijen ongeveer acht jaren heeft geduurd, zij geen kinderen hebben, de vrouw hoog opgeleid is en de vrouw tijdens het huwelijk heeft gewerkt, zij het in beperkte mate. Gelet op voornoemde omstandigheden, de relatief korte duur van het huwelijk en de leeftijd van de vrouw is het hof van oordeel dat de vrouw redelijkerwijs in staat moet worden geacht binnen een periode van twee jaar na heden werk te vinden dat aansluit bij haar opleidingsniveau en daarmee een zodanig inkomen te verwerven dat zij in staat moet worden geacht in haar eigen behoefte te voorzien. De door de man verzochte limitering acht het hof echter te verstrekkend nu dit met zich brengt dat na het verstrijken van de alimentatieduur het recht op partneralimentatie, ongeacht de omstandigheden, definitief wordt beëindigd. Wel acht het hof het redelijk een termijn te verbinden aan de duur van de partneralimentatie en het hof ziet derhalve aanleiding het mindere toe te wijzen en derhalve de partneralimentatie met ingang van 1 oktober 2011 op nihil te stellen.
15. De vrouw stelt dat zij uitsluitend is gehouden een gebruiksvergoeding van € 200,- per maand aan de man te betalen zolang zij in de woning verblijft en niet totdat de woning is verkocht en geleverd. Door de man wordt gesteld dat de vrouw conform vaste jurisprudentie gehouden is een vergoeding voor het gebruik van de woning te betalen.
16. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:165 BW is een gebruiksvergoeding verschuldigd, wanneer een van de echtgenoten ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de woning bewoont, die aan de andere echtgenoot uitsluitend of mede toebehoort. Nu in het dictum van de bestreden beschikking reeds expliciet is opgenomen dat de vrouw de gebruiksvergoeding verschuldigd is voor het gebruik van de woning wordt reeds tegemoet gekomen aan het verzoek van de vrouw en zal het hof een verdere bespreking achterwege laten.
17. Het vorenoverwogene brengt met zich dat het hof de bestreden beslissing zal vernietigen en zal beslissen als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover betrekking hebbende op de hoogte en de duur van de uitkering tot levensonderhoud en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, op € 946,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt de door man aan de vrouw te betalen een uitkering tot levensonderhoud met ingang van 1 oktober 2011 op nihil;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Savelbergh en Dusamos, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 september 2009.