GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.015.691/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 301078 HA ZA 07-3962
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 20 oktober 2009
[Naam],
gevestigd te 's-Gravenhage,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.A.M. Reuser te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
GEMEENTE ALPHEN AAN DEN RIJN,
zetelend te Alphen aan den Rijn,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te 's-Gravenhage.
Bij exploot van dagvaarding van 4 september 2008 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank 's-Gravenhage tussen partijen gewezen vonnis van 20 augustus 2008. Bij memorie van grieven heeft [appellante] 12 grieven aangevoerd. De Gemeente heeft deze grieven bestreden bij memorie van antwoord. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het volgende staat, zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang, tussen partijen vast.
(1.2) [appellante] heeft krachtens aannemingsovereenkomst bouwwerkzaamheden verricht voor de Gemeente. De officiële oplevering hiervan heeft plaatsgevonden op 15 november 2002. Voordien was reeds sprake van problemen met de hemelwaterafvoer¬installatie in het gebouwde.
(2.2) Hierna heeft tussen partijen een arbitrageprocedure plaatsgevonden, waarbij de Gemeente in conventie schadevergoeding heeft gevorderd wegens toerekenbare tekortkomingen van [appellante] in de nakoming van zijn verplichtingen onder de aannemingsovereenkomst (ten aanzien van deze hemelwaterafvoeren). [appellante] heeft in deze arbitrageprocedure in reconventie in totaal een bedrag van € 22.232,64, met rente, gevorderd. Dit bedrag bestond uit een post van € 8.609,65 (verder: vordering a) en een post van € 13.622,99 (verder: vordering b).
(2.3) Blijkens het arbitraal vonnis (NAI nr. 3206) uit 2007 is [appellante] in conventie veroordeeld tot betaling aan de Gemeente van een bedrag van € 151.070,40 met wettelijke rente. In reconventie is bij het arbitraal vonnis 20% van vordering a, zijnde een bedrag van € 1.721,93 (en rente) toegewezen. Ten aanzien van vordering b is [appellante] door de arbiter niet-ontvankelijk verklaard, omdat de arbitrageovereenkomst tussen partijen niet van toepassing was op deze vordering. Tevens is [appellante] veroordeeld in het grootste deel van de kosten in conventie en in reconventie.
(2.4) Vervolgens heeft [appellante] zich tot de rechtbank gewend met, zakelijk weergegeven, een vordering tot (grotendeels) vernietiging van het arbitraal vonnis en alsnog toewijzing van de in reconventie in het arbitraal vonnis niet toegewezen onderdelen van de vorderingen van [appellante], te vermeerderen met rente en (arbitrage)kosten.
(2.5) Bij het thans bestreden vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage zijn deze vorderingen van [appellante] afgewezen.
2. [appellante] is met 12 grieven tegen deze beslissing opgekomen. Blijkens deze grieven en de toelichting hierop legt [appellante] het geschil, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, in volle omvang aan het hof voor.
3. [appellante] legt aan zijn vordering met name ten grondslag dat de vernietigingsgrond van artikel 1065, aanhef en onder d. Rv zich voordoet. Hij stelt daartoe dat de arbiter volledig voorbij is gegaan aan zijn verweer dat zijn aansprakelijkheid was uitgesloten op grond van het (in rechtsoverweging 7 van het bestreden rechtbankvonnis deels weergegeven) artikel 10 lid 1 van de aannemingsovereenkomst, welk artikel handelt over uitsluiting van aansprakelijkheid na oplevering. Aldus heeft de arbiter helemaal niet aangegeven waarom dit verweer niet op zou gaan en heeft hij dit dus totaal niet gemotiveerd. Hierdoor heeft de arbiter zich evenmin gehouden aan de leden c. en e. van artikel 1065 Rv. Doordat de arbiter op dit punt niet heeft gemotiveerd heeft hij zich niet aan zijn opdracht gehouden, terwijl het arbitraal vonnis tevens in strijd is met de openbare orde, aldus nog steeds [appellante].
De vernietigingsgronden van artikel 1065 Rv
4. Het hof stelt het volgende voorop. Bij het onderzoek of er grond voor vernietiging bestaat moet de rechter terughoudendheid betrachten. Deze regel hangt onder meer hiermee samen dat een vernietigingsprocedure niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep, en dat het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging meebrengt dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen. (HR 9-01-2004, NJ 2005,190 en ¬HR 22-12-2006, NJ 2008, 4).
5. Het door [appellante] gepresenteerde geval is niet dusdanig sprekend. Weliswaar heeft de arbiter niet expliciet gerespondeerd op het verweer, maar uit het, voor het overige uitvoerig gemotiveerde, arbitraal vonnis valt te destilleren dat de arbiter het verweer wél heeft gesignaleerd (zie arbitraal vonnis rechtsoverweging 4.6) maar [appellante] desondanks (grotendeels) aansprakelijk heeft geacht. Aldus ligt de verwerping van dit verweer besloten in de overige overwegingen van het arbitraal vonnis. Daarbij wijst het hof er ook nog op dat de arbiter blijkens het arbitraal vonnis de aanneemovereenkomst (inclusief artikel 10 lid 2c) kende en meerdere overwegingen heeft gewijd aan de bekendheid bij [appellante] dat de afvoerleidingen niet waren aangelegd conform de tekeningen. Onder deze omstandigheden faalt het beroep op lid d. van artikel 1065 Rv. Uit het voorgaande vloeit voort dat de vernietigingsgronden c. en e. zich evenmin voordoen.
6. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de enkele omstandigheid dat niet (expliciet) op alle weren wordt gereageerd, nog niet betekent dat het arbitraal vonnis aan vernietiging bloot staat. Een gebrek in de motivering mag niet op een lijn worden gesteld met een arbitraal vonnis waarvan de motivering ontbreekt of dat zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld.
De reconventionele vorderingen
7. In het arbitraal vonnis is reeds beslist op vordering a) in die zin dat 20% van deze vordering is toegewezen en 80% ervan is afgewezen. Nu deze beslissing niet is vernietigd ex artikel 1065, eerste lid, of artikel 1068, derde lid Rv is de burgerlijke rechter op grond van artikel 1067 Rv niet bevoegd van deze vordering kennis te nemen.
8. Ten aanzien van deze vordering heeft de arbiter na een terzake gevoerd verweer van de Gemeente geoordeeld dat de arbitrageovereenkomst tussen partijen niet van toepassing was op deze vordering, waarna [appellante] niet ontvankelijk is verklaard in zijn vordering.
Deze vordering is dus buiten behandeling gebleven, terwijl gelet op het (verdere) procesverloop partijen zich bij deze beslissing hebben neergelegd.
Onder deze omstandigheden komt de burgerlijke rechter overeenkomstig de gewone regels rechtsmacht toe. Van een arbitrage-overeenkomst tussen partijen ten aanzien van deze vordering is immers geen sprake. Niet valt in te zien waarom de bevoegdheid van de burgerlijke rechter pas zou herleven (ex artikel 1067 Rv) bij onherroepelijke vernietiging van het arbitraal vonnis. De burgerlijke rechter is immers ten aanzien van deze vordering altijd bevoegd gebleven.
9. [appellante] klaagt er over dat de rechtbank vordering b) desondanks buiten behandeling heeft gelaten. Deze klacht slaagt, nu de burgerlijke rechter bij gebreke van een afwijkende (arbitrage)overeenkomst tussen partijen rechtsmacht heeft. Ook de klacht van [appellante] over het oordeel van de rechtbank dat de vernietigingsprocedure zich niet leent om daarnaast zelfstandige vorderingen in te stellen is gegrond. In beginsel is cumulatie van vorderingen toegestaan. In de gegeven omstandigheden valt niet in te zien waarom dit in strijd met een goede procesorde zou zijn. In ieder geval is hetgeen daartoe door de Gemeente is aangevoerd ontoereikend. Dit betekent dat de vordering inhoudelijk zal worden onderzocht.
10. [appellante] heeft ter onderbouwing van haar vordering aangevoerd dat zij in opdracht en voor rekening van de Gemeente diverse werkzaamheden heeft uitgevoerd en daarvoor diverse facturen aan de Gemeente heeft gezonden, waartegen de Gemeente nooit heeft geprotesteerd. Het betreft de facturen van 22 november 2004, 14 februari, 22 juni, 29 augustus en 8 september 2005, respectievelijk ten bedrage van € 1.310,46, € 2.483,39, € 1.606,50, € 7.503,82 en € 718,82. Tezamen leveren deze facturen een bedrag op van € 13.622,99. [appellante] heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep laatstgenoemd bedrag gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de diverse (in de inleidende dagvaarding onder 96 genoemde) vervaldata, te weten achtereenvolgens over € 1.310,46 vanaf 2 december 2004, € 2.483,39 vanaf 24 februari 2005, € 1.606,50 vanaf 4 juli 2005, € 7.503,82 vanaf 8 september 2005 en € 718,82 vanaf 19 september 2005.
11. Afgezien van de hiervoor besproken en te licht bevonden formele weren heeft de Gemeente deze vordering inhoudelijk niet betwist, zodat deze vordering voor toewijzing vatbaar is.
12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd met uitzondering van de afwijzing van vordering b). Op dit onderdeel zal het vonnis worden vernietigd en zal de vordering van [appellante] alsnog worden toegewezen. Voor veroordeling van de Gemeente tot vergoeding van (arbitrage)kosten wordt geen grond gezien. Dit geldt ook voor de vordering tot terugbetaling van de proceskosten in eerste aanleg. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [appellante] de proceskosten in hoger beroep moeten dragen.
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 augustus 2008, met uitzondering van de afwijzing van vorenbedoelde vordering b);
en terzake opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt de Gemeente om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 13.622,99, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de diverse hiervoor in rechtsoverweging 10 genoemde vervaldata;.
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 1.375,-- aan verschotten en € 2.632,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, S.A. Boele en G. Dulek-Schermers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2009 in aanwezigheid van de griffier.