GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer: 200.028.822/01
Rolnummer rechtbank: 324502 / KG ZA 08-1490
arrest van de negende civiele kamer van 13 oktober 2009
[appellant],
wonende te Delft,
appellant in het principale beroep,
verweerder in het incidentele beroep,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. E. Grabandt te 's-Gravenhage,
[geïntimeerde],
wonende te Delft,
geïntimeerde in het principale beroep,
appellant in het incidentele beroep,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A.V. Paardekooper te Amsterdam.
1.1. Bij exploot van 10 maart 2009 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 10 februari 2009 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank 's-Gravenhage tussen partijen in kort geding heeft gewezen. In dat exploot heeft [appellant] acht grieven tegen het vonnis aangevoerd, die [geïntimeerde] bij memorie van antwoord heeft bestreden. Bij deze memorie heeft [geïntimeerde] in incidenteel hoger beroep één grief voorgedragen, die [appellant] bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft bestreden.
Partijen hebben hun standpunten ter zitting van 4 september 2009 doen bepleiten, [appellant] door zijn raadslieden mrs. J.P. van den Brink en R. van der Zaal en [geïntimeerde] door zijn raadsman mr. H. Reitsma. Partijen hebben de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
1.2. [appellant] heeft bij appeldagvaarding zijn eis gewijzigd. Tegen deze eiswijziging heeft [geïntimeerde] geen bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft [appellant] bij akte van 19 mei 2009 nogmaals een eiswijziging verzocht. [Geïntimeerde] heeft zich daartegen bij akte van 2 juni 2009 verzet. Bij rolbeschikking van 30 juni 2009 heeft het hof laatstbedoelde eiswijziging van [appellant] geweigerd.
1.3. De vorderingen van [appellant] zoals in hoger beroep gewijzigd, behelzen, zakelijk weergegeven:
1.a) [geïntimeerde] iedere daad van tenuitvoerlegging van het vonnis van 24 september 2007 van de voorzieningenrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage te verbieden voor zover het betreft uitlatingen welke in deze procedure onderwerp van rechterlijke beoordeling zijn geweest, subsidiair
1.b) eventueel verbeurd geoordeelde dwangsommen op te heffen althans tot nihil te matigen althans tot een in goede justitie te bepalen bedrag te matigen;
2) de hoogte van de bij beslagverloven van 7 april 2006 en 27 november 2008 door de voorzieningenrechter voorlopig begrote vordering van [geïntimeerde] op [appellant] op nihil te stellen, althans op een in goede justitie te bepalen lager bedrag;
3) [geïntimeerde] te verbieden op grond van voormelde verloven enig nieuw beslag ten laste van [appellant] te leggen;
4) alle reeds door [geïntimeerde] ten laste van [appellant] gelegde beslagen op te heffen en [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties te veroordelen.
Beoordeling van het hoger beroep
2. Het hof gaat uit van de feiten zoals de voorzieningenrechter deze onder 2.1 tot en met 2.16 van het bestreden vonnis heeft vastgesteld nu deze feitelijke vaststellingen in hoger beroep tussen partijen niet in geschil zijn.
3. Voor de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven respectievelijk de memorie van antwoord tevens van grieven in het incidenteel hoger beroep.
4.1. In haar vonnis van 24 september 2007, zoals in hoger beroep door dit hof bekrachtigd bij arrest van 21 oktober 2008, heeft de voorzieningenrechter als volgt beslist:
“verbiedt Leefbaar Delft en [appellant] om [geïntimeerde] in het openbaar (waaronder in elk geval doch niet uitsluitend te verstaan: via de website van Leefbaar Delft, via advertenties in media, via nieuwsuitzendingen, internet, radio, het verspreiden van pamfletten, of hoegenaamd ook) te beschuldigen van corruptie, corruptiepraktijken of de suggestie te wekken dat [geïntimeerde] corrupt is (geweest), zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de betreffende gedaagde in strijd met dit verbod handelt, met een maximum van € 100.000,-;
bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 3.6 is vermeld;”
Onder bedoeld 3.6 heeft de voorzieningenrechter overwogen, voor zover hier van belang:
“… Voorts zal er worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zulks mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.”.
4.2. [Geïntimeerde] heeft [appellant] de verbeurte van dwangsommen onder dit vonnis aangezegd tot het door de voorzieningenrechter bepaalde maximum van € 100.000,-, wegens door [appellant] in de periode van 26 september 2007 tot en met 8 november 2008 gepleegde overtredingen van het verbod. [appellant] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat zijn desbetreffende gedragingen niet als zodanig aangemerkt kunnen worden. Zijn eerste vordering in beide instanties strekt ertoe dat [geïntimeerde] verboden wordt dwangsommen ter zake daarvan te incasseren respectievelijk daartoe executiemaatregelen te nemen. De voorzieningenrechter heeft ten aanzien van vier gedragingen van [appellant] - kort gezegd: het artikel “Wissel vastgeroest”, het interview op RTV West, de hyperlinks op de website van [appellant] naar een filmpje op de website van Leefbaar Delft en op YouTube en de e-mail van 1 december 2007 - geoordeeld dat deze een inbreuk vormen op het verbod. Tegen deze beslissingen heeft [appellant] grieven gericht. Ten aanzien van de verwijzing door [appellant] naar een website waarop een tweetal artikelen van [P] is gepubliceerd heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat geen sprake is van een overtreding. Tegen dit oordeel richt zich de grief in het incidentele beroep van [geïntimeerde]. Hierna zal het hof ten aanzien van elk van deze onderwerpen onder een desbetreffend kopje bezien of naar zijn voorshands oordeel al dan niet sprake is van een overtreding van het verbod.
Het artikel “Wissel vastgeroest”
[Appellant] heeft dit artikel op 8 juli 2007 doen publiceren op de website van Leefbaar Delft en op 15 juli 2007 in het lokale zondagsblad Delft op Zondag. Het zijn deze publicaties die voor [geïntimeerde] de directe aanleiding vormden om [appellant] op 24 juli 2007 in kort geding te dagvaarden. In de motivering zowel van het verbod van de voorzieningenrechter in diens vonnis van 24 september 2007 als in die van de bekrachtiging van het verbod door dit hof in zijn arrest van 21 oktober 2008 staat het artikel centraal. Anders dan het hof toen (onder 9. van genoemd arrest) veronderstelde, blijkt [appellant] de publicatie op de website van Leefbaar Delft echter niet te hebben teruggenomen. Na een instructie van [appellant] per e-mail aan de webmaster van de bewuste site om de naam van [geïntimeerde] in de publicatie op de site te schrappen (productie 18 van [appellant]) is het artikel tot op 28 september 2007 op deze site gehandhaafd, in een versie waarin de naam van [geïntimeerde] vervangen was door een verwijzing naar “de Gondelaffaire” (de tweede alinea). In de vierde en laatste alinea van de publicatie figureerde nog steeds de zin “Geen corruptie meer van wethouders, geen vriendjes- en achterkamertjespolitiek.” Het vonnis van 24 september 2007 is op diezelfde dag aan [appellant] betekend. Eveneens op deze 24 september 2007 heeft de advocaat van [geïntimeerde] [appellant] gesommeerd zorg te dragen voor verwijdering van deze volgens [geïntimeerde] op het vonnis inbreukmakende publicatie van [appellant] op de website van Leefbaar Delft. Hiertoe heeft [geïntimeerde] [appellant] enig respijt gegund; eerst vanaf 26 september 2007 maakt hij aanspraak op dwangsommen. De laatste dag dat het artikel op de website van Leefbaar Delft heeft gestaan is 28 september 2007.
[appellant] stelt dat waar het gaat om plaatsing op een website waartoe niet hij maar Leefbaar Delft de rechthebbende was, hij niet verantwoordelijk is voor deze publicatie. Het hof verwerpt dit verweer. Als auteur van het artikel had [appellant] de zeggenschap over al dan niet (gecontinueerde) publicatie daarvan op de website van Leefbaar Delft. Dat gold eens temeer in de verhouding tussen [appellant] en de politieke partij Leefbaar Delft waarbinnen [appellant] een prominente plaats vervulde. De gang van zaken in juli 2007 bevestigt dat [appellant] deze zeggenschap inderdaad had: in de eerdergenoemde e-mail instrueerde [appellant] de webmaster simpelweg een tekstwijziging uit te voeren en aldus geschiedde. De door [appellant] aangevoerde strubbelingen eind september 2007 tussen hem en webmaster [webmaster] leggen geen gewicht in de schaal, reeds omdat [appellant] niet gesteld heeft toen enige (vergeefse) poging te hebben ondernomen om [de webmaster] tot verwijdering van de publicatie op de site van Leefbaar Delft te bewegen.
De stelling van [appellant] dat het artikel in zijn gewijzigde vorm niet onder het verbod valt omdat [geïntimeerde]’s naam daarin niet langer wordt genoemd, volgt het hof niet. Het hof acht aannemelijk dat, zoals door [geïntimeerde] voldoende onderbouwd, in september 2007 nog steeds voor menigeen - zeker in Delft - met de vermelding van de term “de Gondelaffaire” duidelijk was dat [appellant] verwees naar de door hem talrijke malen eerder aan het adres van [geïntimeerde] geuite, op de van [D] afkomstige video- en mobiele telefoonopnames geënte beschuldigingen van corruptie. De strekking van deze verwijzing werd de lezer nog eens ingescherpt door de uitval in de slotalinea van het artikel naar, onder meer, ‘corrupte wethouders’. De stelling van [appellant] ten slotte dat de publicatie in overleg met de advocaat van [geïntimeerde] was aangepast, vindt in een door [geïntimeerde] als productie 42 overgelegde verklaring van de advocaat weerlegging en is bij pleidooi in hoger beroep niet gehandhaafd.
In dit op of omstreeks 4 oktober 2007 uitgezonden nieuwsitem heeft [appellant] de volgende woorden gesproken: “Het is zo ongeloofwaardig dat, als een raadslid een film ziet, waar iets toch een beetje een behoorlijke mistoestand is, en dan zal ik het woord niet meer gebruiken, maar behoorlijk ongehoorzaam is, ja, wat moeten wij dan? Dat is de politiek monddood maken, de democratie om zeep helpen. Door rechtspraken. Dit kan toch niet, dit zal het toch zo niet worden.” Het hof heeft kennis genomen van de beelden, vastgelegd op een DVD die [appellant] bij de griffie van het hof heeft gedeponeerd.
In de uitzending wordt onder meer het beeld getoond van [appellant], zittend schuin voor zijn bureau en kijkend naar het scherm van een op dat bureau staande laptop. Het beeld op dat beeldscherm is voor de kijker niet duidelijk te zien. Wel wordt in de uitzending tweemaal geheel schermvullend een fragment getoond waarin [geïntimeerde] in een restaurant mobiel telefoneert, voorzien van de duidelijk leesbare ondertiteling “en die paar ton die je daarop verdient stop je in mijn campagne, afgesproken?” Voor de kijker is duidelijk dat dit het of een beeld is dat ook op de laptop te zien is en waarnaar [appellant] keek.
Het hof neigt naar de conclusie dat voor de in het regionale nieuws geïnteresseerde kijker de door [appellant] gekozen nadrukkelijk cryptische bewoordingen in combinatie met zijn demonstratieve pose voor de laptop met dat beeld op het scherm, al voldoende waren om te begrijpen dat [appellant] het voor de zoveelste maal had over zijn beschuldiging dat [geïntimeerde] corrupt zou zijn geweest. Dit zou betekenen dat [appellant] met die gedragingen als zodanig reeds het verbod heeft overtreden. [appellant] heeft echter bovendien toegelaten dat het item uitgezonden werd met de daarin gemonteerde duidelijk herkenbare videobeelden. In het licht van doel en strekking van het verbod had het op de weg van [appellant] gelegen om te verifiëren dat het resultaat van de opnamen zoals RTV West voornemens was dit uit te zenden, hem niet op een overtreding van het verbod zou komen te staan. Daartoe hadden [appellant]’s eigen verhulde verbale en fysieke verwijzingen naar de Gondelaffaire tijdens de opnamen hem mede aanleiding moeten geven.
De e-mail van 1 december 2007
In deze op 1 december 2007 door hem verzonden e-mail heeft [appellant] geschreven “De enige waarheid, www.politiekdelft.nl/filmpje002 […]. Ga door met U geweten!, het is snel Kerstmis.” De bewuste link voerde naar een fragment uit de opnamen van [D] in zijn pizzeria, getoond met het bijschrift: “CORRUPTIE JA OF NEE - de Gondelaffaire in Delft”.
[Geïntimeerde] had zich twee dagen eerder, op 29 november 2007, per e-mail gewend tot onder meer de leden van de gemeenteraad van Delft, in verband met een voor de raadsvergadering van die avond door Onafhankelijk Delft, de nieuwe fractie van [appellant], geagendeerde motie waarmee de gemeenteraad werd opgeroepen tot het aanbieden van excuses aan [appellant] ter zake de op 24 mei 2005 aangenomen motie waarin de gemeenteraad zijn afkeuring uitsprak over de wijze van opereren van de fractie van Leefbaar Delft in het geval van [geïntimeerde].
Blijkens de adressering van zijn e-mail van 1 december 2007 heeft [appellant] deze uitsluitend gezonden aan dezelfde personen als waaraan [geïntimeerde] zijn e-mail verstuurd had. Desgevraagd hebben de raadslieden van partijen bij gelegenheid van het pleidooi aan het hof bevestigd dat de e-mail van 1 december 2007 behalve aan raadsleden en leden van het college van b&w slechts verzonden is aan commissieleden - waarmee kennelijk gedoeld wordt op burgerleden van commissies als bedoeld in de artikelen 82 tot en met 86 van de Gemeentewet.
Het hof is van oordeel dat hier geen sprake is van een door [appellant] in het openbaar geuite beschuldiging als waarop het verbod betrekking heeft. In het licht van doel en strekking van het verbod komt [appellant] de ruimte toe om zich binnen het strikte kader van de gemeentelijke organen over de kwestie uit te spreken.
Uitlatingen op www.[appellant].nl
[Appellant] heeft op www.[appellant].nl/de_ film_[...] de tekst geplaatst:
“De bestuursstijl van deze stadsbestuurder in een democratie anno 2004-2005: GOED of FOUT?
Relevante links op het net:
www.poltiekdelft.nl/filmpje002[...]
http://nl.youtube.com/watch?v=pmG6TRd_CQM”
De eerste link leidde naar een pagina op een website (van Leefbaar Delft) met de tekst: “CORRUPTIE JA OF NEE - de gondelaffaire in Delft.”. Daaronder werd een filmpje getoond met een fragment uit de [D]-opnamen voorzien van de titel: “[geïntimeerde] beld opnieuw met [Z]”. De tweede link leidt naar dezelfde film, maar dan op YouTube, met dezelfde titel en daarbij de tekst: “kijk en oordeel zelf…corrupt of niet?”. In beide gevallen is het filmpje voorzien van ondertiteling, terwijl bovendien de geluidsopnamen verstaanbaar zijn, getuige de door de deurwaarder bij zijn proces-verbaal van constatering overgelegde transcripts.
[geïntimeerde] maakt aanspraak op door [appellant] wegens deze overtreding op 3 tot en met 8 oktober 2008 verbeurde dwangsommen.
Het hof deelt het oordeel van de voorzieningenrechter en de daaraan door haar ten grondslag gelegde overwegingen, dat [appellant] met deze verwijzingen in combinatie met de daarbij door hem gebezigde aansporende tekst het verbod heeft overtreden op 3 tot en met 8 oktober 2008. De nieuwe stelling van [appellant] in hoger beroep dat uit niets blijkt dat de tekst “kijk en oordeel zelf…corrupt of niet?”, nog steeds stond bij het filmpje op YouTube in de periode van 3 tot en met 8 oktober 2008 is onaannemelijk. Naar de deurwaarder vermeldt in zijn door [geïntimeerde] als productie 27 overgelegde proces-verbaal van constatering, zijn er eerst op 8 oktober 2008 wijzigingen aangebracht in de presentatie van het filmpje op YouTube. Overigens acht het hof de verwijzing door [appellant] naar de YouTube-site, gelet op de door hem aan die verwijzing meegegeven tekst, ook wanneer de bedoelde tekst op die site had ontbroken, een overtreding van het verbod.
Grief VI van [appellant] is gericht tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat [P] fractiemedewerker van [appellant] is geweest. De voorzieningenrechter kwam desniettemin tot het oordeel dat de op de website lokalos.nl te vinden publicaties van de hand van [P] niet kunnen gelden als overtreding door [appellant] van het verbod en dat [appellant]’s verwijzing op zijn eigen site naar één van die publicaties op lokalos.nl evenmin als overtreding kwalificeert. De tegen dit oordeel gerichte grief van [geïntimeerde] in het incidentele hoger beroep wordt verworpen, zodat [appellant]’s grief VI geen behandeling behoeft.
[Geïntimeerde] heeft geen feiten gesteld die het aannemelijk maken dat [appellant] een zodanige invloed op [P] heeft uitgeoefend tot het schrijven van de twee door [geïntimeerde] gewraakte artikelen dat daarmee sprake is van overtreding door [appellant] van het verbod. Tegenover de stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] rechtstreeks heeft verwezen naar het artikel “Hoge Raad slaat de plank volledig mis in de gondelaffaire” op de site lokalos.nl heeft [appellant] gemotiveerd uiteengezet dat op zijn site slechts een link naar de homepage van de bewuste site stond en dat van daaruit de artikelen van [P] slechts leesbaar waren door gebruik te maken van de zoekfunctie op die homepage. [geïntimeerde] beroept zich in dit verband op zijn productie 30 maar de daarin weergegeven link verwijst simpelweg naar www.lokalos.nl en daarmee, naar zich laat aanzien, naar een homepage waarop nog niet de op de betreffende site gepubliceerde meningsuitingen te lezen zijn. Het hof gaat er derhalve vanuit dat geen sprake was van een directe verwijzing als door [geïntimeerde] gesteld. Voorts vormt de door [appellant] aan de verwijzing meegegeven tekst in te geringe mate een aansporing tot kennisneming van het daarin genoemde artikel van [P] - dit mede in verband met het indirecte karakter van de verwijzing - om tot een overtreding van het verbod te concluderen.
4.3. Hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen omtrent de door [geïntimeerde] gestelde overtredingen door [appellant] van het verbod van 24 september 2007 betekent dat de grieven I, II en IV verworpen worden voor zover deze zich richten tegen het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat de door [geïntimeerde] gewraakte gedragingen van [appellant] overtredingen van het verbod vormen. Elk van deze grieven evenals grief VII komt tevens subsidiair op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet gebleken is van enige grond tot matiging van de desbetreffende, naar haar voorlopig oordeel door [appellant] verbeurde dwangsom(men). [appellant] heeft zich hiertoe beroepen op de matigingsformule die de voorzieningenrechter in overweging 3.6 en in het dictum van het vonnis van 24 september 2007 aan het verbod heeft meegegeven. In hoger beroep heeft [appellant] in dit verband bovendien verwezen naar artikel 611d Rv.. Bij pleidooi heeft zijn raadsman opgemerkt dat de vordering tot opheffing althans matiging van de dwangsommen subsidiair op dit wetsartikel is gebaseerd. Hiermee wordt er niet alleen aan voorbijgezien dat de bevoegde rechter onder artikel 611d Rv. slechts is de rechter die de dwangsom heeft opgelegd, terwijl [appellant] in eerste aanleg geen op artikel 611d Rv. gestoelde vordering heeft ingesteld. Een ander, evenzeer onoverkomelijk obstakel voor beoordeling van deze subsidiaire vordering van [appellant] is dat, zoals in het tweede lid expliciet is bepaald, artikel 611d Rv. geen ruimte biedt voor opheffing van reeds verbeurde dwangsommen.
4.4. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ter verontschuldiging van de overtredingen valt niet binnen de strenge termen van de matigingsformule. Zoals hiervoor tot uitdrukking komt in het omtrent het RTV West-interview overwogene is dit geen “zeer geringe overtreding”. Ten aanzien van de twee andere categorieën overtredingen - de publicatie van “Wissel vastgeroest” op de website van Leefbaar Delft en de verwijzingen op de website www.[appellant].nl naar elders op het internet gepubliceerde filmpjes - beroept [appellant] zich erop dat hij niet zelf bij machte was een einde aan de overtredingen te maken maar daartoe op anderen was aangewezen. [appellant] gaat er met dit betoog aan voorbij dat waar het gaat om ontegenzeggelijk voor [geïntimeerde] bezwarende teksten en hyperlinks die [appellant] zelf op de website van Leefbaar Delft respectievelijk zijn eigen website heeft doen plaatsen, het voor zijn eigen risico komt indien hij ingevolge een rechterlijk bevel gehouden is een en ander te verwijderen maar daartoe niet persoonlijk in staat is. [appellant] heeft bovendien ruimschoots de tijd gehad om de nodige stappen voor te bereiden, terwijl [geïntimeerde] [appellant] dan ook nog eens niet direct na constatering van een overtreding de verbeurte van dwangsommen heeft aangezegd maar hem ten aanzien van elk van de gesignaleerde gedragingen heeft gewaarschuwd en hem steeds een voor het nemen van geëigende maatregelen op zichzelf reeds genoegzaam respijt van een dag of langer heeft gegund. Hiertegenover staat dat uit het door [appellant] gestelde niet blijkt van noemenswaardige inspanningen zijnerzijds opdat de teksten en verwijzingen tijdig van de websites verwijderd zouden zijn.
De grieven I, II, IV en VII falen.
4.5. Bij de vorderingen tot verlaging van de in de twee beslagverloven voorlopig begrote vorderingen, tot het aan [geïntimeerde] verbieden om nieuwe beslagen te leggen en tot opheffing van de gelegde beslagen ontbreekt het in kort geding vereiste spoedeisend belang. [appellant] heeft niets gesteld omtrent een bij hem opgekomen dan wel op relatief korte termijn te voorziene noodzaak c.q. wenselijkheid om een of meer bepaalde vermogensbestanddelen te vervreemden. Dit betekent dat grief VIII wordt verworpen.
4.6. De gegrondbevinding van [appellant]’s grief III betekent dat het hof het in het dictum van het beroepen vonnis aan [geïntimeerde] opgelegde verbod zal herformuleren. Het hof rekent het niet tot de taak van de rechter in kort geding om aan te geven tot welk bedrag aan niet-verbeurde dwangsommen het verbod tot executie geldt. Dit oordeel leidt eveneens tot herformulering van het in eerste aanleg aan [geïntimeerde] opgelegde verbod. Tevens leidt het tot verwerping van grief V van [appellant], welke opkomt tegen de uitkomst van de berekening door de voorzieningenrechter van het niet door [geïntimeerde] te incasseren bedrag.
4.7. Aangezien [appellant] in hoger beroep voor wat betreft de partijen in de eerste instantie verdeeld houdende kwesties de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij is gebleven, blijft de door de voorzieningenrechter gegeven proceskostenveroordeling in stand. Als de in het principale hoger beroep eveneens in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij wordt [appellant] ook in de kosten daarvan veroordeeld. [geïntimeerde] wordt als de in het incidentele beroep in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dat beroep veroordeeld. Voor de duidelijkheid zal de beslissing op de vorderingen van [appellant] zoals deze thans luidt, hieronder volledig worden weergegeven.
- vernietigt het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende:
- verbiedt [geïntimeerde] om de dwangsommen wegens gestelde niet-nakoming van het vonnis van 24 september 2007 voor zover gegrond op de e-mail van 1 december 2007, op de open brief van 12 maart 2008 gepubliceerd op de website www.[appellant].nl/uncensures.htm en op de publicaties van [P] respectievelijk op de op de website www.[appellant].nl gepubliceerde tekst “Via de website www.lokalos.nl troffen wij een ingezonden brief aan met de titel: “Hoge Raad slaat plank volledig mis in de Delftse gondelaffaire” te executeren of daartoe pogingen in het werk te stellen, zolang over de aanspraak op die dwangsommen nog geen nader rechterlijk oordeel is verkregen;
- veroordeelt [appellant] tot voldoening van de kosten van het geding in eerste aanleg, tot aan 10 februari 2009 aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.070,-, waarvan € 816,- aan salaris advocaat en € 254,- aan griffierecht, alsmede tot voldoening van de kosten van het principale beroep, tot aan dit arrest aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 2.995,- , waarvan € 2.682,- aan salaris advocaat en € 313,- aan griffierecht;
in het incidentele beroep
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het incidentele beroep, tot aan dit arrest aan de zijde van [appellant] begroot op € 1.341,- aan salaris advocaat;
- verklaart het arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, T.L. Tan en M.H. van der Woude en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2009 in aanwezigheid van de griffier.