ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ7336

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00103
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake autokostenforfait en privé-gebruik van auto’s

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 februari 2008, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2003. De Inspecteur had een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 140.757. Belanghebbende was het niet eens met de hoogte van het in aanmerking te nemen bedrag ter zake van het autokostenforfait, specifiek of het privé-gebruik van een of van twee auto’s in aanmerking moest worden genomen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 juni 2009 was de gemachtigde van belanghebbende aanwezig, maar de Inspecteur was niet verschenen. Het Hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank waren vastgesteld, met een correctie op de naam van de werkgever van belanghebbende. Het Hof heeft overwogen dat de beide auto’s door de werkgever aan belanghebbende ter beschikking zijn gesteld en dat er geen rittenregistratie is gevoerd. Het Hof heeft bevestigd dat, indien aan een belastingplichtige door zijn werkgever meerdere auto’s ter beschikking zijn gesteld, in beginsel voor ieder van die auto’s een bijtelling dient te worden toegepast.

Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vermindering van de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 116.237, terwijl de Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Het Hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht de correctie wegens privé-gebruik van de auto’s heeft aangebracht, gebaseerd op de cataloguswaarde van de auto’s. Het beroep van belanghebbende op het beleid van de Staatssecretaris van Financiën werd verworpen, omdat hij niet tot de groep van ondernemers behoort waarvoor dat beleid geldt. Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-08/00103
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 7 juli 2009
op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 februari 2008, nummer AWB 06/9441 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is door de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Rijnmond voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 140.757.
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 16 juni 2009. Aldaar is de gemachtigde van belanghebbende wel, doch de Inspecteur niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
3. Het Hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, waarbij door de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder is aangeduid, met dien verstande dat, anders dan in 2.1 van die uitspraak staat vermeld, de naam van de werkgever luidt [A] International B.V.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. In hoger beroep is de hoogte van het in aanmerking te nemen bedrag ter zake van het autokostenforfait in geschil, waarbij het geschil zich toespitst op de vraag of het privé-gebruik van een of van twee auto’s in aanmerking moet worden genomen.
4.2. Voor een uiteenzetting van de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 116.237.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Overwegingen omtrent het geschil
6.1. De rechtbank heeft overwogen dat vaststaat dat de beide auto’s door de werkgever van belanghebbende aan hem ter beschikking zijn gesteld, een en ander in de zin van artikel 3.145 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en voorts dat belanghebbende geen rittenregistratie heeft gevoerd. Het is vaste rechtspraak dat indien aan een belastingplichtige door zijn werkgever meerdere auto’s ter beschikking zijn gesteld, in beginsel voor ieder van die auto’s een bijtelling dient te worden toegepast (vergelijk onder meer de arresten van de Hoge Raad van 18 februari 1959, nr. 13 820, BNB 1959/127 en van 23 februari 1994, nr. 29 682, BNB 1994/111). Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de Inspecteur terecht de in geschil zijnde correctie wegens privé-gebruik van de auto’s heeft aangebracht, welke cor-rectie is gebaseerd op de cataloguswaarde van ieder van de beide auto’s.
6.2. Belanghebbendes beroep op het beleid dat is neergelegd in vraag 5 van het namens de Staatssecretaris van Financiën genomen besluit van 30 januari 2002, DGB2001/1744M, V-N 2002/8.13 moet worden verworpen. Dat beleid heeft betrekking op ondernemers met tot de handelsvoorraden behorende auto’s of voor wie tot de bedrijfsmiddelen grote aantallen auto’s (wagenparken) behoren. Belanghebbende behoort niet tot die groep van ondernemers, zodat te dezen geen sprake is van gelijke gevallen.
6.3. Op grond van het vorenoverwogene moet het hoger beroep worden verworpen.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en U.E. Tromp, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.P. Baldewsing. De beslissing is op 7 juli 2009 in het openbaar uitgesproken. Wegens ontstentenis van de griffier is hij niet in staat te ondertekenen.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.