ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ6492

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.017.027
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dusamos
  • A. Husson
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de invloed van een collectieve schuldenregeling op alimentatieverplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichting van de man ten opzichte van de vrouw, in het kader van een collectieve schuldenregeling die van toepassing was op de man. De vrouw had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Middelburg, waarin haar verzoek om een bijdrage in haar levensonderhoud was afgewezen. De vrouw stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de man niet in staat was om tijdens de collectieve schuldenregeling een alimentatiebijdrage te voldoen. De man daarentegen betoogde dat de collectieve schuldenregeling hem verhinderde om alimentatie te betalen, omdat deze regeling gelijkgesteld moest worden aan de Nederlandse schuldsanering voor natuurlijke personen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 mei 2009 heeft de vrouw haar verzoek gewijzigd, waarbij zij vroeg om de alimentatie met terugwerkende kracht vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Het hof heeft vastgesteld dat de man een jaarlijks inkomen van ongeveer € 40.000, - bruto heeft, en dat zijn leefgeld van € 550, - per maand niet voldoende is om aan de alimentatieverplichting te voldoen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de man, ondanks zijn schulden, voldoende draagkracht heeft om de alimentatie te betalen, omdat nieuwe schulden die ontstaan na de collectieve schuldenregeling voorrang hebben boven de bestaande schulden.

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de alimentatie voor de vrouw vastgesteld op € 300, - per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De kosten van het hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de mogelijkheid om alimentatie te eisen, zelfs in het kader van een collectieve schuldenregeling, mits de draagkracht van de schuldenaar dat toelaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 17 juni 2009
Zaaknummer : 200.017.027.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-723
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.A.J. Maat, te Oostburg,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.C.M.E. Schijvenaars, te Vlissingen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 23 september 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 juni 2008 van de rechtbank Middelburg.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 15 mei 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 20 mei 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. De vrouw heeft ter zitting haar verzoek gewijzigd, doch enkel voor wat betreft de ingangsdatum. Zij heeft verzocht om een bijdrage met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Van de zijde van de man zijn ter zitting financiële stukken van de bewindvoerder overgelegd, tegen welke overlegging van de zijde van de vrouw desgevraagd geen bezwaar is gemaakt.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en, voor zover voor het hof van belang, het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage in haar levensonderhoud, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op [datum] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking, voor wat betreft de afwijzing van haar verzoek tot het vaststellen van een bijdrage in haar levensonderhoud, te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad alsnog haar verzoek toe te wijzen, met ingang van [datum], althans met ingang van zodanige datum als het hof juist acht.
3. De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte van oordeel is dat uit artikel 1675/7 paragraaf 3 van het Gerechtelijk Wetboek van België valt af te leiden dat slechts lopende onderhoudsverplichtingen voorrang genieten boven de collectieve schuldenregeling. Volgens de vrouw kan tijdens de schuldbemiddeling een alimentatie worden vastgesteld, welke voorrang geniet boven de collectieve schuldenregeling. De vrouw stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man niet in staat is om gedurende de collectieve schuldregeling een bijdrage aan de vrouw te voldoen. De man dient de bijdrage van de vrouw te voldoen uit zijn jaarlijks inkomen van ongeveer € 40.000, - bruto, welk inkomen in de boedel vloeit, aldus de vrouw.
4. De man stelt dat de collectieve schuldenregeling op een lijn staat met de Nederlandse regeling betreffende de schuldsanering natuurlijke personen. Ingevolge eerstgenoemde regeling kan tijdens de schuldenregeling geen alimentatie worden vastgesteld, althans geen alimentatie die te beschouwen is als schuld van de boedel en derhalve bij voorrang zou moeten worden voldaan. De man stelt, daarvan uitgaande, dat hij een leefgeld krijgt van € 550, - per maand, hetgeen geen ruimte biedt voor betaling van alimentatie aan de vrouw. De bewindvoerder van de man betaalt wel de bijdrage van € 300, - die de rechtbank voor het minderjarige kind van partijen, [naam], heeft vastgesteld, aldus de man.
5. Het hof overweegt als volgt. De beschikking waarbij een schuldeiser op de voet van artikel 1675/6 Gerechtelijk Wetboek van België wordt toegelaten tot de collectieve schuldenregeling leidt tot ”samenloop” tussen de schuldeisers. De schuldenaar kan vanaf dat moment niet langer beschikken over zijn vermogen (artikel 1675/7). Genoemde samenloop geldt echter alleen voor ten tijde van de beschikking bestaande schulden. Nieuwe schulden, dat wil zeggen schulden die pas ontstaan in de loop van de procedure met betrekking tot de collectieve schuldenregeling, worden beschouwd als schulden van de boedel en zijn niet onderhevig aan de samenloop tussen de schuldeisers. Dit betekent ook dat deze nieuwe schulden bij voorrang kunnen en moeten worden voldaan ten laste van de boedel. Te denken valt aan huurtermijnen die vervallen in de loop van de procedure en - in lijn daarmee, zo blijkt naar het oordeel van het hof ook uit artikel 1657/7 paragraaf 3, aanhef en onder tweede gedachtestreep - aan schulden terzake van levensonderhoud. Het hof ziet in genoemde regeling geen aanknopingspunten voor juistheid van de stelling van de man dat met nieuwe schulden, die levensonderhoud betreffen, niet zou kunnen zijn bedoeld schulden welke na de beschikking waarbij de man is toegelaten tot de collectieve schuldenregeling zijn ontstaan, al dan niet als gevolg van vaststelling door de rechter. Het hof merkt daarbij op dat een en ander steun vindt in de verklaring van de man ter zitting dat zijn bewindvoerder maandelijks ten laste van de boedel de bijdrage voor [naam] betaalt, die is vastgesteld in de bestreden beschikking van de rechtbank Middelburg, derhalve ná de beschikking van 20 februari 2007 van de beslagrechter te [plaats] waarbij de man is toegelaten tot de collectieve schuldenregeling.
6. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat voor wat betreft de vraag of de man draagkracht heeft om de door de vrouw gevraagde bijdrage te voldoen niet bepalend is het leefgeld dat de man ontvangt, maar het reguliere inkomen van de man, dat naar de vrouw onweersproken heeft gesteld in de orde van grootte van € 40.000, - per jaar ligt. Nu de man verder geen inzicht heeft gegeven in zijn draagkracht, in het bijzonder niet voor wat betreft zijn lasten, gaat het hof er van uit dat de draagkracht van de man toereikend is om de gevraagde bijdrage te kunnen voldoen.
7. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking vernietigen en het inleidend verzoek van de vrouw toewijzen, en wel met ingang van [datum], de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang [datum], op € 300, - per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Husson en Kamminga, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juni 2009.