GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer: 105.005.361/01
Rolnummer (oud): 06/1149
Rolnummer rechtbank: 03-3575
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 14 juli 2009
[Naam],
wonende te ’s-Gravenhage,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J. Keereweer te Zoetermeer,
1. de gemeente ‘s-Gravenhage,
zetelend te Den Haag (gemeente ’s-Gravenhage),
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
2. Xavier Beheer B.V., voorheen handelend onder de namen “Signature de la Croix B.V.” en “Beheer- en Exploitatiemaatschappij Schaatscentrum de Uithof B.V.”,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de Uithof,
advocaat: mr. M.A. Jacobs te Rotterdam,
geïntimeerden.
Het verdere verloop van het geding
Voor het verloop van het geding tot aan het tussenarrest van 6 maart 2008 verwijst het hof naar dat arrest. Bij dat arrest is de Uithof toegelaten om akte te nemen waarin zij aangeeft welk beveiligingsbedrijf c.q. medewerkers in de nacht van 20 op 21 december 2000 de beveiliging van de in geding zijnde ijsbaan verzorgden. De Uithof heeft een akte (met producties) daarover genomen. [appellant] heeft bij akte (met producties) hierop en tevens op een bij memorie van antwoord overgelegde productie gereageerd. Ten slotte hebben partijen de processtukken overgelegd en arrest gevraagd.
Verdere beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof houdt zich aan hetgeen bij tussenarrest is overwogen.
2. De Uithof heeft bij akte aangegeven welk bedrijf heeft zorggedragen voor de beveiliging van de ijsbaan in de winter van 2000/2001, dus ook in de nacht van 20 op 21 december 2000 toen [appellant] ten val kwam. De Uithof heeft aangevoerd dat het haar niet is gelukt om contact met dat bedrijf te krijgen, omdat de vennootschap is ontbonden. Ook [appellant] heeft naar voren gebracht dat het ondanks uitgebreide naspeuringen niet mogelijk is gebleken werknemers van het beveiligingsbedrijf, en eventueel in de bewuste nacht aanwezige vrienden van hen, te traceren. Daarom moet het hof ervan uitgaan dat het niet mogelijk is (en ook niet meer aangeboden wordt) om nadere getuigen die bij het ongeval aanwezig waren, te horen om te bewijzen dat [appellant] is gevallen door uitglijden over een ijslaag op de bestrating. Het hof heeft in het tussenarrest van 6 maart 2008 reeds overwogen (overwegingen 3.2 - 3.4) dat en waarom dit met de wel al gehoorde getuigen niet is bewezen.
3. [appellant] heeft aangeboden te bewijzen dat ijsvorming 15 cm buiten de kunstijsbaan mogelijk is. Tot dergelijk bewijs zal het hof hem niet toelaten. In het tussenarrest heeft het hof op grond van de stellingen van partijen (zoals in de dagvaarding in eerste aanleg sub 5) vastgesteld dat [appellant] op een afstand van tussen de anderhalf en twee meter buiten de ijsbaan is gevallen (overwegingen 2.4 en 3.2). Dat ijsvorming 15 cm buiten de kunstijsbaan mogelijk is, zoals [appellant] thans wil bewijzen, was door de Uithof met de brief van het GTI (ook) al aangegeven en is niet in geschil. Dit zegt echter niets over ijsvorming anderhalf à twee meter buiten de ijsbaan, de plaats waar [appellant] is gevallen. Ook het bij laatste akte door [appellant] overgelegde schrijven van […] zegt daar niets over. […] schrijft dat bij een buitentemperatuur net boven het vriespunt buiten de boarding een dun laagje ijs kan ontstaan, maar tot hoever die bevriezing dan door kan lopen, schrijft hij niet, laat staan dat hij schrijft dat nog vorst aanwezig kan zijn op een afstand van anderhalf à twee meter van de ijsbaan.
4. [appellant] heeft voorts aangeboden te bewijzen dat de gemeente in latere jaren heeft gepoogd om de ijsbaan nader te beveiligen door deze te omringen met grote waterbakken. Het hof zal hem ook niet tot dit bewijs toelaten. Dat de ijsbaan later is omringd met waterbakken levert geen bewijs voor de stelling dat [appellant] (op anderhalf à twee meter van de ijsbaan) over een ijslaag is uitgegleden.
5. Nu bewijs daarvoor ontbreekt, kan het hof niet vaststellen dat [appellant] over een ijslaag is uitgegleden.
6. [appellant] heeft thans tevens aangeboden te bewijzen dat een zorgvuldig beheer van de ijsbaan c.q. het Spuiplein met zich had gebracht dat het op de weg van de wegbeheerder had gelegen nadere veiligheidsmaatregelen en/of waarschuwingen voor de gebruiker van het Spuiplein te nemen c.q. te plaatsen. Ook tot bewijs hiervan kan het hof hem niet toelaten. [appellant] heeft de gemeente als wegbeheerder aangesproken op grond van het feit dat er ijs zou hebben gelegen waarover hij is uitgegleden. Omdat niet kan worden vastgesteld dat [appellant] over ijs is uitgegleden, kan evenmin worden vastgesteld welke (nadere) maatregelen tegen glad ijs [appellant] hadden kunnen baten. Een waarschuwing aangaande de aanwezigheid van een ijsbaan was voor [appellant] niet nodig, omdat de ijsbaan voor hem goed zichtbaar was. Strooien van zand rond de baan of een afscheiding op één meter van de boarding waarachter hij zich niet zou kunnen ophouden (zoals onder meer voorgesteld door A. Kluin) hadden [appellant] niet kunnen beschermen, omdat hij op anderhalf à twee meter van de baan was gevallen (dus naast het zand of buiten de afscheiding als die er waren geweest).
7. De conclusie is dat de grieven falen. Het vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Gemeente bepaald op € 296,- aan griffierecht en op € 894,- aan advocatensalaris en aan de zijde van de Uithof bepaald op € 296,- aan griffierecht en op € 1.341,- aan advocatensalaris;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, A.V. van den Berg en G. Dulek-Schermers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juli 2009 in aanwezigheid van de griffier.