Afgebroken onderhandelingen
5. Bij de beoordeling van deze vragen is uitgangspunt het – in hoger beroep niet bestreden – oordeel van de rechtbank dat er tussen partijen wél een intentie tot samenwerking is geweest en er jarenlang is onderhandeld, maar dat deze onderhandelingen nooit tot een definitieve overeenkomst hebben geleid.
In beginsel is ieder der onderhandelende partijen vrij de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met andere omstandigheden van het geval, in casu (voor zover aan de orde) mede getoetst aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, onaanvaardbaar zou zijn.
6. [appellant] betwist niet dat was afgesproken dat hij een ontwikkelaar zou aandragen maar stelt in dit verband met name dat de Gemeente het door haar opstelling onmogelijk heeft gemaakt om met een ontwikkelaar te contracteren. [appellant] wijst hierbij op (a) een focus van de Gemeente op het gemeentelijke belang, (b) het niet exact vastleggen van het programma van eisen (het ontbreken van een uitgewerkt plan) en (c) het willen hebben van een bepaalde stem in de keuze voor een ontwikkelaar. Dit alles is, aldus [appellant], de oorzaak van de stukgelopen onderhandelingen. In het bijzonder na het afvallen van [S] in 2004 stond de Gemeente met haar opstelling samenwerking in de weg en blokkeerde zij daarmee voor [appellant] de mogelijkheid om risicodragend te participeren. Deze kwestie wordt door de grieven 2 en 3 bestreken.
Daarnaast heeft [appellant] gesteld (d) dat de Gemeente heeft gehandeld in strijd met het ter zake opgewekt vertrouwen door af te zien van een gezamenlijke tenderprocedure en bij deze tenderprocedure alleen rekening te houden met haar specifieke eigenbelang, terwijl er sprake is van détournement de pouvoir doordat de Gemeente de onteigeningsprocedure heeft ingezet om op een eenvoudige wijze grondwinsten te behalen die haar anders niet zouden zijn toegevallen.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
7. Ad (a). Anders dan [appellant] betoogt is de Gemeente bij een dergelijke projectontwikkeling niet gehouden om te streven naar een maximaal financieel rendement, maar mag zij (en tot zekere hoogte moet zij) wel degelijk de algemene gemeentelijke belangen in het oog houden. Er is door [appellant] onvoldoende gesteld om het oordeel te dragen dat de Gemeente hierbij de belangen van [appellant] onvoldoende heeft laten meewegen.
8. Ad (b). [appellant] heeft aangevoerd dat met ontwikkelaars geen harde afspraken te maken waren zolang geen zekerheid bestond over de concrete bebouwingsmogelijk¬heden in de vorm van een gespecificeerd programma van eisen.
Deze stelling wordt verworpen. In 1999 bestond er immers al een globaal programma van eisen, terwijl in 2002 een stedenbouwkundig plan was vastgesteld inclusief een uitgewerkt programma van eisen en een eerste grondexploitatie, zodat het in ieder geval vanaf 2002 voor ontwikkelaars mogelijk moet zijn geweest zich een voldoende beeld te vormen van de randvoorwaarden die de Gemeente stelde voor de ontwikkelingen ter plaatse. Steun hiervoor is ook te vinden in de omstandigheid dat [appellant] met [S] een intentieovereenkomst heeft gesloten (in 2002), waarna de Gemeente [S] bij brief van 23 februari 2004 als enige ontwikkelaar (ontwikkeling bouwplan en de daarbij behorende grondtransactie) heeft geaccepteerd.
Het verwijt van [appellant] dat de Gemeente geen enkel ontwikkelingsrisico wilde lopen (pleitnota 3.7) is niet aan de orde, nu er geen aanwijzingen zijn dat was afge¬sproken dat de Gemeente risicovol wilde participeren. Sterker nog, de Gemeente heeft juist, onvoldoende (gemotiveerd) weersproken, gesteld dit steeds geweigerd te hebben.
9. Ad c). Niet valt in te zien waarom de Gemeente in de gegeven omstandigheden geen bepaalde stem zou mogen hebben bij de keuze van een ontwikkelaar.
10. Ad d). De Gemeente was niet verplicht om [appellant] als (voormalig) eigenaar van een deel van het plangebied uit te nodigen voor deelname aan de tenderprocedure in 2007 of hem op de hoogte te stellen van de biedingen. Dit wordt niet anders doordat partijen voordien in onderhandelingen zijn geweest. Van een door de Gemeente opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen op dit punt bij [appellant] is niet gebleken, althans daartoe is onvoldoende gesteld. Het hof heeft hiervóór (in rechts¬overweging 7) al aangegeven dat de Gemeente niet louter naar het commerciële belang hoeft te kijken. Voor zover [appellant] bedoeld heeft te klagen over het niet doorgaan van een tenderprocedure in 2002, wordt deze klacht verworpen, nu partijen toen kennelijk in overleg verder zijn gegaan met [S] als ontwikkelaar. Een tenderprocedure had dus op dat moment geen zin.
Het verwijt dat de Gemeente het onteigeningsinstrument voor een ander doel heeft ingezet (grief 4) wordt gepasseerd. Nu zowel de Kroon als de rechtbank de beslissing tot onteigening heeft getoetst en er aldus voor [appellant] een met voldoende waar¬borgen omklede rechtsgang heeft opengestaan moet van de rechtmatigheid van de onteigening worden uitgegaan.
11. De conclusie van het voorgaande is dat het de Gemeente vrijstond om de onderhande¬lingen met [appellant] af te breken. Van een onrechtmatig handelen van de Gemeente in dit verband is, gelet op alle omstandigheden van het geval, geen sprake.