GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 15 juli 2009
Zaaknummer : 105.011.346/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 03-1160
[appellant],
wonende te [woonplaats], [gemeente]
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procesadvocaat mr. E.M. Kostense,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. Ph. van Kampen, kantoorhoudende te Middelburg.
VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 2 juli 2008 en handhaaft al hetgeen daarin is overwogen en beslist.
Bij die beschikking heeft het hof mevrouw drs. ir. W. Boom-Pelle in het kader van een ouderschapsonderzoek tot deskundige benoemd en haar daarbij opdracht gegeven antwoord te geven op de in rechtsoverweging 10 van die tussenbeschikking vermelde vragen. Voorts is bij die tussenbeschikking als raadsheer-commissaris benoemd mr. C.A.R.M. van Leuven en is de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot 27 september 2008 pro forma.
Op verzoek van de deskundige is de pro forma termijn verlengd tot 28 maart 2009.
Van de zijde van de deskundige is op 26 maart 2009 het deskundigenbericht bij het hof ingekomen.
Van de zijde van de vader is op 28 mei 2009 bij het hof een brief ingekomen waarin de vader zich uitlaat over het ouderschapsonderzoek. Voorts verzoekt de vader het hof uitspraak te doen.
Van de zijde van de moeder is op 29 mei 2009 bij het hof een brief ingekomen waarin de moeder zich uitlaat over het ouderschapsonderzoek en het deskundigenbericht.
Het hof heeft daarop de beschikking bepaald op heden.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is vast komen te staan dat partijen al vanaf september 2003 aan het strijden zijn over een door de vader verzochte omgangsregeling met de minderjarige. Gedurende de procedure zijn verschillende mogelijkheden onderzocht om partijen nader tot elkaar te laten komen. Zo heeft de moeder de mogelijkheid gekregen om vrijwillig passende hulpverlening te zoeken voor de verwerking van haar relatieproblemen met de vader en heeft er intensieve begeleiding van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Middelburg, (hierna: de Raad) plaatsgevonden. Het hof heeft vervolgens aanleiding gezien een deskundigenonderzoek te gelasten. Partijen zijn daartoe naar een door het hof benoemde deskundige verwezen die door het hof is belast met het uitvoeren van een ouderschapsonderzoek, waarvan bemiddeling deel uitmaakt.
2. Uit de door de deskundige en de door de vader en de moeder toegezonden stukken is het hof gebleken dat partijen er niet in zijn geslaagd rust te creëren in hun onderlinge verhouding, althans tenminste een situatie te laten ontstaan waarin zij de minderjarige niet verder belasten met hetgeen hen verdeeld houdt. Het hof zal thans overgaan tot een beoordeling van het verzoek van de moeder en overweegt hieromtrent als volgt.
3. Er bestaan tussen partijen nog steeds grote spanningen en hun stellingen staan lijnrecht tegenover elkaar. Het hof stelt voorop dat dit spanningen meebrengt voor de minderjarige. In een geding als het onderhavige moet het belang van de minderjarige tot uitgangspunt worden genomen. Het is in de regel in het belang van een kind te achten dat het contact heeft met de niet-verzorgende ouder, in casu met de vader. Op grond van artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek, heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met het kind, tenzij sprake is van één of meerdere contra-indicaties zoals vermeld in sub a tot en met d van het derde lid van genoemd artikel.
4. Naar het oordeel van het hof heeft de vader de stelling van de moeder, dat de omgang tussen de minderjarige en de vader strijdig is met de belangen van de minderjarige omdat dit leidt tot zorgwekkend gedrag van de minderjarige, gemotiveerd weersproken. Voorts volgt uit het rapport van de Raad dat er geen sprake is van contra-indicaties voor omgang tussen de minderjarige en de vader en dat er derhalve geen reden is afbreuk te doen aan het recht van de vader en het recht van de minderjarige op omgang met elkaar. Ook de deskundige concludeert in haar rapport dat er geen sprake is van contra-indicaties voor omgang. Uit het deskundigenbericht blijkt dat de moeder de minderjarige niet wil blootstellen aan het gedrag van de vader en dat zij daarom geen heil ziet in omgang tussen de vader en de minderjarige. De moeder laat na voldoende te onderbouwen welk gedrag van de vader op dit moment aan deze omgang in de weg staat.
Gelet op het voorgaande acht het hof de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling in het belang van de minderjarige en zal het hof het primaire verzoek van de moeder afwijzen.
5. Het hof is ervan doordrongen dat de houding van de moeder van grote betekenis is voor het welslagen van de omgang. Het hof gaat er van uit dat de moeder in staat is haar eigen weerzin tegen de vader ondergeschikt te maken aan het belang van de minderjarige om onbelast contact te hebben met zijn vader. Het hof ziet geen aanleiding te bepalen dat de omgang tussen de vader en de minderjarige onder begeleiding dient plaats te vinden en zal ook het subsidiaire verzoek van de moeder afwijzen.
Het hof zal bij haar beslissing rekening houden met het feit dat de moeder de mogelijkheid moet krijgen om de minderjarige op positieve wijze voor te bereiden op het contact met zijn vader en hem te helpen zijn weerstand ten opzichte van de vader af te bouwen. Daarom zal het hof bepalen dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling zal gelden met ingang van
1 november 2009. Partijen en de minderjarige hebben er belang bij dat de ingangsdatum opnieuw wordt vastgesteld: de bestreden beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad en omgang is er ook niet geweest in de sedert 1 juli 2007 verstreken periode.
6. Ten overvloede overweegt het hof het volgende.
Hoewel de moeder zegt bereid te zijn omgang tussen de vader en de minderjarige te laten plaatsvinden, geven de bijna zes jaar die deze procedure al voortduurt hier geen blijk van. Het hof heeft de indruk dat de moeder eraan blijft vasthouden dat de vader onbetrouwbaar is, en de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige blijft blokkeren. De houding van de moeder heeft grote gevolgen voor de belevingswereld van de minderjarige en het risico is groot dat de minderjarige uit loyaliteit aan de moeder deze houding tot de zijne maakt. Dit acht het hof schadelijk voor zijn geestelijk welzijn. Het hof benadrukt dat de minderjarige een leeftijd heeft bereikt waarop het voor zijn identiteitsontwikkeling van groot belang is dat hij de mogelijkheid krijgt om door middel van eigen ervaringen een realistisch vaderbeeld te ontwikkelen.
7. Het hof zal bij deze beschikking met betrekking tot de kosten een oordeel uitspreken, zulks gelet op het feit dat de deskundige haar werkzaamheden inmiddels heeft afgerond en zij er belang bij heeft dat betaling plaatsvindt.
8. Bij tussenbeschikking van 2 juli 2008 heeft het hof bepaald dat de kosten van de deskundige, begroot op een bedrag van € 4.500, - (exclusief BTW) en omzetbelasting, ten laste van ’s Rijks kas worden voldaan. De deskundige heeft haar begroting bij het hof ingediend. Gelet op deze begroting, die het hof redelijk acht, stelt het hof hierbij de vergoeding van de deskundige vast op € 2.142, - (inclusief BTW). Het hof zal de griffier van dit hof opdragen voornoemd bedrag aan de deskundige, mevrouw drs. ir. W. Boom-Pelle, Rabobank 1425.69.011, onder vermelding van het factuurnummer POO 09/03/18, te voldoen.
9. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking en bepaalt dat de daarbij vastgestelde omgangsregeling zal gelden met ingang van 1 november 2009;
stelt de kosten van het deskundigenbericht vast op € 2.142, - (inclusief BTW);
geeft last aan de griffier van dit hof om de deskundige mevrouw drs. ir. W. Boom-Pelle dit bedrag te betalen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Van Leuven en Mink, bijgestaan door mr. Zandbergen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juli 2009.